Home (klik hier)

I-nieuws (klik hier)

Artikelen (klik hier)

Dossiers

Bibliotheek

Vacatures (klik hier)

Nieuwsbrief (Klik hier)

Contact (klik hier)

Links (klik hier)

 
HOOFDSTUK 8

Conclusie, discussie en aanbevelingen

Index

Hoofdstuk 1

Hoofdstuk 2

Hoofdstuk 3

Hoofdstuk 8

Bibliografie

8.1 Inleiding

Door het toenemend gebruik van internet als bron van nieuwsvoorziening enerzijds en als bron van naslag anderzijds, komen steeds meer mensen in aanraking met elektronische teksten. Deze teksten vertonen niet de karakteristieken van traditionele media als boeken, tijdschriften en kranten. De ‘oude’ media kenmerken zich door de lineairiteit van het geschrevene, met hooguit enkele uitzonderingen in de literatuur. Hiermee wordt gedoeld op het aanwezig zijn van onderlinge, inhoudelijke verbanden tussen verschillende teksten. Elektronische teksten, dit onderzoek richt zich op on-line nieuwsberichten, vertonen vergeleken met papier een extra dimensie die door hypertekst mogelijk wordt gemaakt. Hypertekst stelt de gebruiker/lezer in staat door middel van het aanklikken van een hyperlink van het ene artikel naar het andere artikel te springen. Grypdonck (1996) omschrijft dit verschijnsel als ‘associatief’ of ‘cirkelvormig’ lezen. 

Nieuwsartikelen vertonen in toenemende mate hypertekstkarakteristieken. Een nieuwsbericht wordt steeds vaker voorzien van hyperlinks die verwijzen naar artikelen omtrent eenzelfde die eerder bij dezelfde uitgever verschenen zijn. Hierdoor ontstaat een zekere mate van gecontextualiseerdheid of verrijking. Wanneer in aanmerking genomen wordt dat de elektronische media, in tegenstelling tot de meeste andere media, van consultatieve aard zijn, rijst de vraag welke toegevoegde waarde het verschaffen van hyperlinks bij een nieuwsartikel heeft. Immers, het actief zoeken naar bepaalde informatie in een computeromgeving vergt een zwaardere cognitieve inspanning dan het zoeken op papier. Aangezien het hebben van een specifieke zoektaak het speuren vereenvoudigt, luidt de vraagstelling van dit onderzoek als volgt: "Ontstaat er verschil in tekstbegrip, en daarmee in het bereiken van het leesdoel, wanneer een informatieve tekst in een hypertekstuele structuur wordt aangeboden met verschaffing van de context van een bericht en zonder verschaffing van de context." 

Omdat in de literatuur weinig tot niets bekend is over gecontextualiseerde nieuwsberichten, is het onderzoek in twee gedeelten opgesplitst. Het eerste deelonderzoek is erop gericht aan te tonen dat de met elkaar geassocieerde nieuwsberichten inhoudelijk aan elkaar refereren. Met andere woorden: er bestaat een zekere mate van overlap in het gerapporteerde nieuws omtrent bepaalde onderwerpen. Het tweede deelonderzoek is erop gericht, aan te tonen dat het al dan niet hanteren van een taakstrategie/zoektaak de uitkomst van de zoektocht naar bepaalde informatie significant beïnvloedt.

8.2 Conclusies

Zoals in het vorige hoofdstuk is toegelicht, is de betrouwbaarheid van het experiment door zijn kleinschalige opzet, niet erg groot (paragraaf 7.2). De conclusies zijn daarom niet generaliseerbaar. Wel kunnen op basis van deze resultaten indicaties worden gegeven over het aanwezig zijn van eventuele trends.

8.2.1 Overlap in nieuwsberichten

Uit de experimentele contentanalyse is gebleken, dat er een zekere mate van overlap bestaat in internetnieuwsberichten. Zoals uit de van tevoren geformuleerde vooronderstellingen bleek, dat mocht zich overlap voordoen, deze zich vooral bevindt in het Episode-gedeelte van Van Dijks model voor nieuwsberichtsuperstructuren. Immers, het laatste (=geanalyseerde) verhaal in een serie van eerdere verhalen maakt deel uit van de gehele context van het verhaal. Context is omschreven als een serie opeenvolgende hier-en-nu paren (Van Dijk, 1977: 191-192). Wanneer dit verschijnsel meer naar de algemeenheid wordt getrokken vallen ook vergelijkingen in het kader van grotere teksten te maken. Het ‘Hyperspace Analog to Language’-model van Burgess, Livesay en Lund (1998: 211) toont bij de analyse van grotere tekstgedeelten aan dat betekenisvolle tekstelementen (woord, zin, paragraaf) raakvlakken hebben met andere teksten die in een soortgelijke context worden gelezen. 

Uit het experiment bleek dat per content unit (vergelijkbaar met de grootte van ongeveer één paragraaf) gemiddeld één (17/17) verwijzing/relatie aanwezig is naar een eerder artikel, hoewel niet alszodanig geëxpliciteerd. Wanneer wordt gekeken naar de plaats van overlap -in het Episode-gedeelte of het Commentaar-gedeelte- tekenen de verschillen zich duidelijk af. De overlappingen blijken zich voor twee van de drie (66 2/3%) gevallen voor te doen in het verhalende gedeelte van een artikel. De overlap is aangetroffen in de study units Context en Main Event. Beide bevatten beschrijvingen van het verloop van een gebeurtenis; Context is vroegere Main Events. Daar tegenover staat dat slechts één van de drie (33 1/3%) aangetoonde overlappingen zich voordoet in het beschouwende gedeelte (Commentaar). Deze overlappingen doen zich alleen voor in de study unit Evaluations. 

De gevonden resultaten zijn in overeenstemming met de op literatuur gebaseerde vooronderstellingen. Overlappingen van tekstonderdelen zijn aan te treffen en zijn niet geheel toevallig. Nogmaals dient echter benadrukt te worden dat er naar dit verschijnsel weinig onderzoek gedaan is, althans wat bij mij bekend is. De resultaten zouden meer veralgemeniseerd kunnen worden, wanneer een onderzoek als dit voor een grotere hoeveelheid nieuwsberichten gedaan zou worden. In dat geval zou geen sprake meer hoeven zijn van het onderkennen van een trend. 

8.2.2 Leesdoel en Tekstbegrip

De lezers van de ´platte´ tekst antwoordden van de 23 kennisvragen gemiddeld 11,39 keer goed met een standaardsafwijking van 2,25. De lezers van de ´verrijkte´ versie antwoordden daarentegen slechts 8,70 keer goed met een standaardafwijking van 3,11. Niet alleen heeft de tweede groep meer vragen fout, ook de spreiding in de goed/fout-verhouding is veel groter en inconsistenter. Dit levert ene significantieverschil op in het bereiken van het leesdoel tussen beide onderzochte groepen. De hypothese wordt hierdoor verworpen. Onder de voorwaarde dat de berichten aan elkaar verwant zijn en dat de lezer taakmanagementstrategieën hanteert, was dit niet de verwachte uitkomst. Opvallend is, dat het merendeel van de lezers van de gecontextualiseerde versie heeft aangegeven niet genoeg gebruik te hebben gemaakt van de mogelijkheid aantekeningen te maken bij de tekst. Deze conclusie wordt alleen nog maar onderstreept wanneer de resultaten worden gespecificeerd naar de drie afzonderlijke niveau´s van tekstbegrip. 

8.2.3 Eindconclusie

Met het samenspel van de hiervoor beschreven twee onderzoeken is getracht de waarde aan te tonen van hyperlinks naar aanverwante verhalen bij on-line nieuwsberichten. De communicatieve aard van de nieuwe media verschuift geleidelijk van allocutief naar consultatief. Een gebruiker van consultatieve media zal dus eerder geneigd zijn áctief op zoek te gaan naar een onderwerp van interesse. Het verschaffen van hyperlinks in de marge van de tekst steunt de gebruiker van de tekst in deze zoektaak (opvallend is overigens dat er gesproken wordt over een ´gebruiker´ van een tekst). Van groot belang is echter wel dat de artikelen die met elkaar in verband worden gebracht daadwerkelijk in relatie staan met elkaar.

Uit het eerste deelonderzoek bleek, dat de onderzochte volkskrantberichten in nauwe, inhoudelijke relatie met elkaar staan. Op Episode- en Commentaargebied werden duidelijk overlappingen aangetroffen. Met het verschaffen van hyperlinks wordt de context van het hoofdartikel verrijkt. Daardoor wordt ook de naslagfunctie van het bericht vergroot. Welke invloed dit heeft op de gebruiker van de teksten is aangetoond in het tweede deelonderzoek. Bij het tweede onderzoek is er specifiek voor gekozen om de lezer taakmanagementstrategieën te laten ontwikkelen. Immers, wanneer lezers uit eigen initiatief iets zoeken, hanteren ze deze ook. Verondersteld werd, dat het al dan niet verschaffen van een bredere context geen invloed zou hebben op het bereiken van het leesdoel. Oftewel: het maakt niet uit hoeveel informatie beschikbaar is zo lang het maar relevante is binnen de zoekcontext. De conclusies van het tweede deelonderzoek ondersteunen deze veronderstelling echter niet. In het bereiken van het leesdoel werd een significant verschil gevonden tussen het lezen van ´rijke´ en ´platte´ teksten. In de discussie zal hier dieper op worden ingegaan.

Hoewel de Volkskrantberichten inhoudelijk sterk aan elkaar gerelateerd waren, maakt het bij het doorzoeken wel degelijk uit of er wel of geen hyperlinks worden verschaft bij de tekst. Er treedt verschil op in tekstbegrip en daardoor in het bereiken van het leesdoel. Zo kan de eindconclusie worden geformuleerd.

8.4 Discussie

Het lezen van on-line artikelen wordt als lastig ervaren. Dat blijkt ook effect te hebben op het vervullen van leesdoelen. Uit het eerste deelonderzoek bleek, dat alle artikelen op inhoudelijk gebied sterk aan elkaar verwant zijn. Daarom lijkt het niet geheel onlogisch, dat dit soort teksten op internet aan elkaar gelinkt worden. Hierdoor ontstaat een duidelijker overzicht van reeds verschenen publicaties. Wanneer actief gezocht wordt naar bepaalde soorten informatie leidt het verschaffen van relevante hyperlinks echter niet per definitie tot het bereiken van leesdoelen in dezelfde mate als wanneer een tekst geen links bevat. Dat bleek uit het tweede deelonderzoek. Hier zijn echter een aantal kanttekeningen bij te maken. 

Allereerst, is het niet geheel onvoorstelbaar dat het bestuderen van de víjf krantenartikelen (versie 2) een immens beroep heeft gedaan op het mentale vermogen van de proefpersonen. Van hen werd verwacht langer dan anderhalf uur à twee uur sterk geconcentreerd te lezen en te schrijven en daarbij geen enkel detail uit het oog te verliezen. Dit staat niet helemaal in evenwichtige verhouding tot het lezen en bestuderen van één tekst voor versie 1 (wat de helft van de tijd duurde). De verschillen in mentale inspanning lijken te groot. Als tweede kanttekening zij gewezen op het feit, dat de proefpersonen uit groep twee wel aantekeningen maakten, maar hier (naar eigen zeggen) achteraf gezien absoluut niet voldoende gebruik van hebben gemaakt. Toch kan dit als één van de belangrijkere taakmanagementstrategieën worden gezien. Het niet gebruiken van deze strategieën heeft zichtbaar effect. Als derde en laatste opmerking bij de conclusies het volgende. Internet is een consultatief medium waar mensen (dús) op zoek gaan naar zaken die hen interesseren. De opdracht die in dit onderzoek gegeven werd ligt buiten het interessegebied van de meeste lezers. Aangenomen mag worden dat niet iedereen uit hobbyisme de diplomatieke verhoudingen in het Balkangebied op supranationaal niveau volgt. Ook het onderwerp dat in de nieuwsberichten aan de orde stond, kan dus een reden zijn voor het niet aan kunnen tonen van de hypothese. 

Een onderzoek waarin het linken/contextualiseren van nieuwsberichten ook aan de orde werd gesteld, is in 1995 aan het Massachusetts Institute for Technology (MIT) uitgevoerd. Sara Elo deed onderzoek naar de on-line berichtgeving over natuurrampen. Omdat de berichtgeving omtrent natuurrampen vaak plaatsvindt zonder dat de feiten in de juiste context worden weergegeven, ontwikkelde zij een computersysteem. Dit systeem beoogt een nauwkeuriger beeld van het gebeurde te geven door het in een context te plaatsen. Aan de hand van een aantal selectiecriteria worden de nieuwsberichten op redactionele wijze verrijkt. Vanuit een gecomputeriseerde database wordt, door het systeem met de naam PLUM, het bewuste nieuwsbericht verrijkt met informatie over het getroffen gebied. Hoewel het hier niet gaat om hyperlinks die bij de tekst worden geplaatst, toont het wel aan dat er voor on-line teksten behoefte is aan inkadering van de feiten. 

Op dit moment zijn het alleen de grotere Amerikaanse on-line uitgevers/publicisten die deze techniek toepassen. Nederlandse kranten, tijdschriften of andersoortige on-line media doen dit nog niet standaard bij de actuele nieuwsberichten. Slechts een klein aantal on-line archieven wordt op deze manier gestructureerd en geduid. Zoals uit de inleidende hoofdstukken van deze scriptie al bleek, zijn de veranderingen in de vorm van de media –oud en nieuw- in volle gang. In welke richting deze ontwikkelingen gaan, zal blijken. 

Het meten van tekstbegrip en leesdoel is slechts één benadering van het studieobject nieuwe media. In dit onderzoek ging het om het wel of niet plaatsen van contextgevoelige hyperlinks. Wanneer de discussie over dit vraagstukken naar een bredere context wordt verplaatst, komt een andere discipline om de hoek kijken. Het dynamiseren van HTML, het toenemen van internetbandbreedte (audio-visuele mogelijkheden) en de veranderende functionaliteit van websites (van allocutief naar consultatief) onderstrepen het belang van usability design. Dit aspect zou in vervolgonderzoeken aan de orde gesteld kunnen worden. Een website kan nog zoveel inhoud bieden en er nog zo mooi (sec) uitzien, de mens-computerinteractie moet wel vanuit een functioneel oogpunt een kwalitatief acceptabel resultaat bieden. Bruikbaarheid kan daarbij gedefinieerd worden in termen van tekst-beeldverhouding, interface design of pagina- en sitestructuur. Een andere, nieuwe benadering is echter de inhoud van websites als onderwerp van usability design te beschouwen. Hiervoor kan worden verwezen naar de meest recente publicaties van Jakob Nielsen. 

De schrijfconventies van nu zijn gebaseerd op ´schrijven voor papier´-technieken. Nielsen toonde reeds meerdere malen aan dat beeldschermlezen anders gaat dan lezen van papier. Om de bruikbaarheid van webpagina´s te vergroten zal dus ook anders geschreven moeten gaan worden. Deze ontwikkeling zijn een (relatief) nieuw onderzoeksterrein voor de communicatiewetenschap en, bijvoorbeeld, de journalistiek. Deze scriptie is gebaseerd op deze twee disciplines. De nieuwe media zullen nieuwe eisen stellen aan de journalistiek professie en het journalistiek produkt. Voor de communicatiewetenschap zal met name de versmelting van voorheen gescheiden en onderscheiden communicatiemodaliteiten de nodige veranderingen met zich mee brengen. Dit heeft ook consequenties voor de te hanteren methodologieën.

Als laatste, een opmerking over de gehanteerde onderzoeksmethoden in de communicatiewetenschap. Er is, gezien de ontoereikendheid van de in de literatuur teruggevonden kwantitatieve onderzoeksinstrumenten voor de studie van nieuwe media vanuit het perspectief van de gebruikers, een zeer grote nood aan de wetenschappelijk verantwoorde ontwikkeling van onderzoeksinstrumenten. Enerzijds is er behoefte aan fundamenteel empirisch onderzoek bij de bevolking inzake nieuwe media, maar dit wordt bemoeilijkt door het ontbreken van gestandaardiseerde kwantitatieve meetinstrumenten. Hiervoor zijn twee aspecten van de nieuwe media verantwoordelijk. Ten eerste is het nieuwe aspect (recentheid) van deze media verantwoordelijk voor het ontbreken van deze meetinstrumenten: er is nog niet genoeg tijd geweest om deze instrumenten te ontwikkelen. Voor klassieke massamedia bijvoorbeeld is dit instrumentarium gedurende de laatste twee decennia reeds gevoelig uitgebouwd en verfijnd. Ten tweede, het feit dat deze nieuwe media, door de combinatie van hun eigenschappen, zoals bijvoorbeeld integratie, convergentie en individualisering, vele van de bestaande wetenschappelijke paradigma’s heeft veranderd. Dit zorgt ervoor dat een eenvoudige ‘aanpassing’ van bestaande onderzoeksinstrumenten niet voldoende of niet mogelijk is. Er is een nieuw onderzoeksinstrumentarium nodig (Fauconnier, G. 1998).