Home (klik hier)

I-nieuws (klik hier)

Artikelen (klik hier)

Dossiers

Bibliotheek

Vacatures (klik hier)

Nieuwsbrief (Klik hier)

Contact (klik hier)

Links (klik hier)

 

HOOFDSTUK 2

Veranderende media in een veranderende samenleving

Instead of dying out as newer forms emerge […] older forms will adapt and continue to evolve within their media domains

Roger Fidler, 1997

Index

Hoofdstuk 1

Hoofdstuk 2

Hoofdstuk 3

Hoofdstuk 8

Bibliografie

2.1 Inleiding

De toenemende implementatie van informatietechnologie in veel facetten van onze samenleving beïnvloedt onder andere de manier waarop we via de media communiceren. Onder invloed van de rekenkracht van de computer, in combinatie met een telefoonverbinding, ondergaan de media een structurele verandering. In dit hoofdstuk zal worden gekeken naar wat het begrip informatiesamenleving inhoudt, welke invloed informatisering heeft op de media en naar de manier waarop we via de media communiceren. Tevens zal gekeken worden naar de positie die nieuwe media in mediamodellen innemen. Vanuit deze beschrijving wordt getracht inzicht te geven in welke richting de traditionele en nieuwe media zich vormen.

2.2 Informatiemaatschappij: definitie

In economische en technologische discussies is de informatiesamenleving een veelbesproken onderwerp. Technische innovaties worden ervoor verantwoordelijk gehouden ingrijpende maatschappelijke veranderingen teweeg te brengen. De drijfveren achter de zich ontwikkelende ‘nieuwe’ maatschappij zijn ontwikkelingen in de informatietechnologie en de informatisering van de samenleving. 

Binnen de wetenschap is de informatiemaatschappij als begrip niet onomstreden. De vele verschillende beschrijvingen die ervan worden gegeven, leiden ertoe dat het begrip meerdere connotaties met zich meebrengt (Bardoel, 1997: 85). Toffler (1981) en Naisbitt (1984) leveren een positieve invalshoek, terwijl auteurs als Ellul (1964) en Roszak (1986) zich sterk negatief uitlaten over ‘de informatiesamenleving’. Jo Bardoel geeft een tiental gangbare definities vanuit zowel empirisch-statistisch als historisch-descriptief oogpunt. De meeste definities zijn opgesteld vanuit economisch of technologisch oogpunt, omdat dit de gebieden zijn die zich op dit moment het intensiefst met het bestuderen van informatietechnologie bezighouden. Hoewel hij een behoorlijk aantal definities weet te geven van de informatiemaatschappij, is het niet mogelijk tot een eenduidige, algemeen geldende begripsbepaling te komen. 

Binnen de communicatiewetenschap heerst echter een algemene consensus over het begrip ‘informatiemaatschappij’. In zijn promotieonderzoek naar de invloed van informatisering op de journalisitiek professie, geeft Bardoel daarom een tweetal definities. Deze twee omschrijvingen dienen als ruw voorbeeld voor de communicatiewetenschappelijke opvatting. De eerste definitie die hij gebruikt, is van Van Cuilenburg, Scholten & Noomen (1991: 42). Zij kenschetsen de informatiemaatschappij als een samenleving ‘waarin het genereren, overdragen en gebruik van informatie in economische zin een factor van wezenlijke betekenis is’. In deze definitie wordt informatie, zij het genuanceerd, als een economisch goed beschouwd. Als de smerende olie in de motor. Een minder genuanceerde benadering is die van De Grooff. Hij verschaft in zijn dissertatie ‘De elektronische krant’ de tweede definitie. Hierin wordt informatie als het fundament van een economie gedefinieerd: ‘een samenleving waarin informatie als grondstof (en de produktie en distributie daarvan als economisch onafhankelijke activiteit) een centrale plaats vervult, die alle andere produktiesectoren (energie, landbouw, verwerkende nijverheid, e.d.) overheerst’(De Groof, 1986: 505).

2.3 Informatiemaatschappij: totstandkoming

Het ontstaan van de informatiesamenleving is te herleiden tot een aantal ontwikkelingen die hieronder kort beschreven zullen worden. Het huwelijk tussen de telefoon en de computer vormt de basis voor de elektronische data-uitwisseling. Zoals de definities van Van Cuilenberg et al. en De Grooff al aangaven, is (elektronische) informatieoverdracht de basis van een informatiesamenleving. De koppeling van een computer aan een telefoonlijn, echter, is niet afdoende om dit proces te verklaren. Arnbak & De Bruijn (1991: 49-79) beschrijven een viertal ontwikkelingen die tezamen het proces van verandering in gang zetten. 

Digitalisatie van informatie is het eerste punt waar ze op wijzen. Dit maakt het mogelijk alle uniform gecodeerde informatie (informatie in de vorm van nullen en enen) via één kanaal te verzenden en ontvangen. De tweede ontwikkeling die de auteurs beschrijven, is die van miniaturisatie en integratie. Dit heeft betrekking op een verregaande integratie van software en hardware. Hierdoor worden de gebruiksmogelijkheden van de computer steeds gevarieerder. Met de termen evolutie en revolutie beschrijven ze de gangbare impact van innovaties in een samenleving. Niet zelden worden nieuwe technische toepassingen in eerste instantie geïntegreerd in reeds bestaande toepassingen. Pas in tweede instantie evolueren ze tot nieuwe systemen of netwerken. De laatste ontwikkeling die Arnbak en De Bruijn beschrijven, is die van opwaartse compatibiliteit. Hiermee verwijzen ze naar de onwikkelingsgang van nieuwe technieken. Nieuwe technieken worden in eerste instantie in ‘stand alone apparatuur’ verwerkt. Pas later onwikkelen die zich tot nieuwe netwerken. 

2.4 Informatieconsumptie

Door de informatisering verandert het karakter van informatieoverdracht in een samenleving grondig. Uit de geschiedenis van de media blijkt, dat het opdrijven van de snelheid van informatieoverdracht nieuwe media doet ontstaan (Hellemans, 1996: 104). Maar het is bij het ontstaan van nieuwe media niet alleen de snelheid die een rol speelt. Twee andere factoren die een grote rol spelen in de media-evolutie worden genoemd door Bardoel (1997: 29-30). In de eerste plaats noemt hij het feit dat het technisch mogelijk wordt om, vergeleken bij de voorgaande periode, grotere volumes informatie tegelijkertijd te verspreiden. De hoeveelheid aangeboden informatie stijgt explosief. Hierbij valt te denken aan de uitvinding van de boekdrukkunst. Het mechaniseren van de schrijvende hand maakte het mogelijk met een bepaald geschrift in korte tijd grote groepen mensen te bereiken. Op de tweede plaats noemt Bardoel het feit dat de dichtheid van de informatie toeneemt. Selectiviteit in de gerichtheid neemt af waardoor iedere boodschap in principe door iedereen ontvangen worden. 

Het karakter van de informatieoverdracht wijzigt dus. Het beeld dat hierdoor ontstaat, wekt de indruk dat ontvanger te maken heeft met een overkill aan informatie. De hoeveelheid informatie die aangeboden wordt, ontstijgt de behoefte in toenemende mate. Van Cuilenburg c.s. nuanceren echter de impact van deze overinformatisering. De samenhang tussen (de groei in) informatie en de (groei in de) opbrengst daarvan is niet herkenbaar. Zij stellen daarom ook dat het effect van informatie op gedrag van de ontvanger nagenoeg constant is. Daar staat echter wel tegenover dat de hoeveelheid tijd die bij de ontvanger beschikbaar is, min of meer constant is (Van Cuilenburg et al., 1992: 51-68)

(figuur 2.1 (Bron: Van Cuilenburg c.s., 1992: 63))

De behoefte aan informatie wordt vaak als voorspeller gezien van de informatiebehoefte. De laatste jaren echter gaan er binnen de communicatiewetenschap steeds vaker stemmen op informatiebehoefte niet als enige autonome verklaringsfactor te gebruiken. Renckstorf & Bosman (1994: 47-59) hebben de determinanten van informatiebehoefte getracht in kaart te brengen. Zij komen tot de slotsom, dat externe motivatie in de vorm van ervaren problemen een van de determinanten is. De invloed van die problemen op informatieconsumptie vindt zijn beslag via informatiebehoefte.

De gevonden correlaties tussen problemen en informatieconsumptie zijn aan de lage kant. Als oorzaak hiervoor wijzen de auteurs enkele mogelijke oorzaken aan. Informatieconsumptie via televisie vindt in het merendeel van de gevallen plaats onder invloed van de behoefen en voorkeuren van huisgenoten. Ze temperen dus het informatiezoekgedrag. Ten tweede plaatsen de auteurs enkele kanttekeningen bij hun basis-assumpties en operationalisaties. Ze komen tenslotte tot de conclusie dat het concept ‘Informatiebehoefte’ kritisch doorontwikkeld moeten worden: "Als uitgangspunt voor een verklaring van het op zoek gaan naar informatie wordt niet informatiebehoefte genomen, als een soort drijfveer voor het handelen; het uitgangspunt wordt hier gezien dat, op basis van reflexie, doelgericht op zoek gaat naar ontbrekende kenniselementen."

2.5 Communicatieverkeerstromen

De toename van het aantal kunstgeheugens die informatie op kunnen slaan en het aantal communicatiekanalen verandert ook de communicatieverkeerstromen. Tot ver in de jaren zeventig ontwikkelden zich diensten met als belangrijkste verkeerspatronen conversatie (bijvoorbeeld telefoongesprekken) en allocutie (bijvoorbeeld radio en televisie). De andere twee vormen, registratie en consultatie, waren slechts bescheiden aanwezig. Door de onderscheidende kenmerken van de nieuwe informatiediensten vindt hierin een verschuiving plaats. De grote informatiecapaciteit, de interactiviteit, de individuele gerichtheid en de onafhankelijkheid van tijd en plaats, maken dat ‘the emphasis shifts from allocution to consultation (Bordewijk & Van Kaam, 1982; McQuail, 1987: 41), from undirected dissemination to a directed search for information. Increasingly, it’s the receiver to whom the task of selection falls’ (Bardoel, 1997: 30). 

De controle over de inhoud van de nieuwe media ligt in hoge mate bij de gebruiker. Deze bepaalt wat wanneer waar geconsumeerd wordt. Breitrose (1982: 78-79) stelt dat de nieuwe technologie op twee punten wezenlijk afwijkt van de oude. Ten eerste stelt de oude technologie weinigen in staat te communiceren met velen en geeft aan die velen aan wat weinigen denken dat noodzakelijk en wenselijk is, ze is met andere worden sterk allocutief van aard. De nieuwe technologie daarentegen stelt velen in staat de informatie te zoeken waarvan ze zelf denken dat ze die wensen dan wel nodig hebben, ze is met andere woorden sterk consultatief van aard. Het tweede punt is dat de oude technologie sterk producent-gestuurd is en voorziet in identieke communicatieve inhouden vor het gehele publiek, de nieuwe technologie is in aanleg gebruikersgestuurd en opent vele wegen om toegang te krijgen tot informatie opgeslagen in gecomputeriseerde databestanden.

(figuur 2.2 (Bron: J. Bordewijk en B. van Kaam, Allocutie. Baarn, 1982))

Ook Fidler (1997: 244) onderkent deze verschuivingen. Volgens hem verschaffen digitale systemen zowel de producent als de consument grotere controle over de media. Hij veronderstelt dat door de grotere toegang tot achtergrondinformatie, archief- en uitleggende informatie, de mogelijkheid ontstaat om doelgerichte en gepersonificeerde informatie te ontvangen. De betekenis van de informatie wordt door de ontvanger zelf bepaald op basis van de nieuwswaarde (Grypdonck, 1996: 21). De aard en grootte van de waardetoevoeging wordt mede bepaald door de ontvanger. Zijn competentie informatie te verzamelen, is de uiteindelijke voorwaarde om waardetoevoeging te realiseren. 

De controle komt, zoals duidelijk wordt, in toenemende mate in de handen van de ontvanger te liggen. Althans, waar het de nieuwe mediavormen betreft. De bron van de informatie blijft, vooralsnog, ongewijzigd in de handen van de ‘traditionele’ zenders. De informatie wordt betrokken van uit een centraal informatiepunt. Toch is het niet alleen de ontvanger bij wie de informatisering voelbaar is. Ook aan de zenderzijde raken de bestaande structuren geaffecteerd. 

2.6 Verandering in het medialandschap

Het toepassen van nieuwe informatie- en communicatietechnologieen raakt ook de bestaande media en mediastructuren. Nieuwe mediavormen zullen ontstaan en oude zullen deels veranderen. Of, volgens Fidler (1997: 257): ‘Instead of dying out as newer forms emerge […] older forms will adapt and continue te evolve’. Hoe deze zich ten opzichte van elkaar gaan verhouden, is niet helemaal duidelijk. Wel duidelijk is, dat de nieuwe categorie informatiediensten haar plaats moet vinden tussen de al bekende communicatievormen. Immers, ze hebben de inzet van de technologie gemeen met de massacommunicatie en met de interpersoonlijke communicatie hebben ze de interactie gemeen (Bardoel, 1997: 139). De media-gap waar hier sprake van is, wordt door Neuman (1991: 9-10) als volgt schematisch weergegeven: 

(figuur 2.3 (Bron: J. Bardoel, 1997: 139))

Het radioprogramma AVRO’s Nachtdienst is een mooi voorbeeld van de vervagende grenzen tussen oude en nieuwe media. Tijdens de uitzending, zaterdagnacht van twee tot vijf uur, kunnen de luisteraars met elkaar en met de programmamakers live chatten via Internet Relay Chat (IRC). In principe verlopen de informatiestromen via de radio en IRC parallel. De bedoeling van het programma is nachtluisteraars een platform te bieden voor informatie en entertainment met behulp van een phone-in mogelijkheid. Echter, omdat luisteraars chatters worden en chatters luisteraars worden, vanwege de aantrekkelijkheid van de internmedialiteit, ontstaat een opmerkelijke mediavervlechting. Bijvoorbeeld: via IRC wordt een vraag gesteld, die op de radio uitgezonden wordt. Het antwoord kan worden gegeven door een mobiel bellende vrachtwagenchauffeur in Zuid-Frankrijk. Dit antwoord wordt geverifieerd en geconfirmeerd door een luisterende internetter en vervolgens aangevuld (via de ether) door iemand die als specialist geldt op het gebied van de gestelde vraag. Een voorbeeld uit de wekelijkse praktijk. 

Hoe de nieuwe media in de bestaande mediamodellen passen, is niet duidelijk. Zijn media als het internet massamedia of interpersoonlijke media? De door Bardoel (1997: 139) geschetste ontwikkelingen vinden in het media-hiaat plaats ergens tussen interpersoonlijke en massacommunicatie.

2.7 Massamedia vs. interpersoonlijke media

Is een medium als het internet een massamedium of een interpersoonlijk medium? Volgens Morris & Ogan (1996: 42) past een medium als het internet niet zonder meer in de bestaande theorieën over massamedia. Wanneer het internet als massamedium wordt beschouwd, is ‘the internet a multifaceted mass medium … it contains many different configurations of communication’. Van Dijk (1994: 176-177) volgt bij het definiëren van massacommunicatie de klassieke definitie van Maletzke (1963: 32): "Onder massacommunicatie wordt die vorm van communicatie verstaan, waarbij boodschapen openbaar, door technische verspreidingsmiddelen, indirect en in eenrichtingsverkeer aan een verspreid publiek worden overgebracht."

Als belangrijkste connotatie van het begrip massacommunicatie noemt Van Dijk de openbaarheid van comunicatie. Volgens hem wordt dit steeds meer belaagd door twee met elkaar samenhangende ontwikkelingen. Er is, ten eerste, sprake van een steeds verdergaande opdeling van het publiek in min of meer gericht benaderde segmenten. Het publiek lijkt de segmentatie, die plaatsvindt bij radio en televisie, te volgen. Ten tweede, is de toegankelijkheid van media voor gebruikers beperkt. Dit geldt in sterkere mate voor de nieuwe media. 

Over de toegankelijkheid zegt Fauconier (1995: 49) het volgende. Hij stelt, dat de massamediale signalen via een kanaal openbaar moeten kunnen worden ontvangen en ‘de zender in principe bewust of onbewust de intentie heeft niemand uit te sluiten’. Dat is voor het internet niet het geval. Dit medium is, met in Nederland nog geen twee miljoen gebruikers, nog niet zover geïntegreerd, dat de openbaarheid vergelijkbaar is met die van bijvoorbeeld radio en televisie.

Volgens de geldende definities zijn de nieuwe media dus geen massamedia. Echter, als interpersoonlijke media kunnen ze ook niet worden beschouwd. Van Dijk (1994: 180) zegt hierover: "Het is beter te stellen dat het deelwoord ‘massa’ een andere betekenis krijgt". Dobal en Werner daarentegen pleiten voor de ontwikkeling van nieuwe mediabegrippen, omdat de huidige theorieën geen ruimte bieden aan een on-line omgeving. Er wordt geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat ‘een massamedium ook als instrument voor individuele communicatie kan worden gebruikt, omdat in de periode dat de theorieën ontwikkeld werden deze technologische mogelijkheid niet bestond’ (Dobal & Werner, 1997: 108-109). 

De veranderingen in het bestaande medialandschap worden in eerste instantie ingegeven door de informatisering. Communicatie via de computer krijgt echter nog een extra dimensie door het toepassen van hypertekst- en hypermediamogelijkheden.

2.8 Het WEP-model

Zoals reeds in een vorige paragraaf aan de orde kwam, bieden de traditionele mediamodellen weinig ruimte voor nieuwe media als internet. De bestaande modellen houden geen rekening met toepassingen die verschillende communicatieprocessen combineren (Porteman, 1998: 40). Op basis van het model van Fidler, waarin deze het onderscheid interpersoonlijk, broadcast en document domein hanteert, heeft Porteman het WEP-model ontwikkeld. In vergelijking met andere modellen is het web electronic publishing model onderontwikkeld en mogelijk aan verandering onderhevig, maar op dit moment biedt het voldoende ruimte aan de opkomende media. Naast de genoemde domeinen komt Porteman, op basis van een uitgebreide literatuurstudie, tot de slotsom dat het model van Fidler geen ruimte biedt aan nieuwe media. Hij stelt voor een vierde dimensie toe te voegen: WEP. Deze dimensie incorporeert enerzijds de communicatiestromen en kenmerken van de nieuwe media en biedt aan de andere kant ruimte voor de traditionele media. Het onderscheid tussen WEP en de andere drie dimensies ligt voornamelijk in het gebruik van multimedia en op het gebied van de mogelijke communicatieprocessen: uitgebreidere mogelijkheid tot interactie tussen zender en ontvanger. Daarnaast verbetert het WEP-model een aantal functies van de klassieke mediadomeinen, zoals de archivering, de hoeveelheid informatie die kan worden verspreid en de actualiteitswaarde. Kort gezegd, bieden de in principe massamediale diensten in dit model de mogelijkheid tot individuele communicatie (Porteman, 1998: 41). In paragraaf twee van hoofdstuk drie zullen de specifieke onderdelen van het WEP-model nader uitgewerkt als zijnde representatieve kenmerken van on-line kranten en nieuwsdiensten.

2.9 Tot besluit

In dit hoofdstuk is nader gekeken naar de uitwerking die de informatisering heeft op onze maatschappij. Meer specifiek is daarbij gelet op hoe het hierdoor medialandschap beïnvloed raakt. De koppeling van de computer en de telefoon heeft ertoe geleid dat communicatie in toenemende mate een digitale vorm van informatieoverdracht aanneemt. Deze wordt niet belemmerd door tijd en/of plaats. Door deze informatieversnelling ontstaan nieuwe communicatiemodaliteiten die verschillende aspecten van de bestaande media combineren. De communicatieverkeersstromen in deze modaliteiten zijn in toenemende mate consultatief van aard. Dit in tegenstelling tot de voornamelijk allocutieve aard van de traditionele media. De ontstane mediavormen kunnen vooralsnog moeilijk geplaatst worden in de bestaande mediamodellen. Ze vinden hun plaats ergens tussen massacommunicatie en interpersoonlijke communicatie. Met de korte omschrijving van het WEP-model is een licht geworpen op hoe nu evoluerende modellen rekening houden met de nieuwe media. 

In het volgende hoofdstuk zal gekeken worden naar een traditioneel medium dat zich al vanaf het begin van het ontstaan van het internet in digitale vorm presenteert. On-line kranten en nieuwsdiensten zullen nu aan de orde komen.