Biografieën

Adriaan Hollestelle, een markante Zeeuw (1832-1920)

Adriaan Hollestelle (D-VII-j) is een markante persoon geweest in de Zeeuwse geschiedenis. Hij bracht het van koejongen en landarbeider via onderwijzer tot opzichter eerste klasse bij de Rijkswaterstaat, schrijver van enige bekende werken over de poldergeschiedenis, lid van de Provinciale Staten van Zeeland en wethouder van Tholen. In de vorige eeuw waren er niet veel mogelijkheden om zich te ontworstelen aan het milieu, waarin men was geboren. Vooral niet voor degenen die uit een arbeidersmilieu kwamen. De mogelijkheden door zelfstudie vooruit te komen ontstonden eigenlijk pas in de twintigste eeuw. Vaak was dan in die oude tijd nog het oordeel over iemand die het verder had gebracht dan de meesten uit zijn omgeving: "Wat heeft die man geluk gehad!" Doorzettingsvermogen, volhouden, zich nooit door tegenslagen van zijn stuk laten brengen, dat alles werd eenvoudig over het hoofd gezien. Dikwijls waren de 'gelukkigen' mensen met een enkel of helemaal geen diploma. Soms echter veroverden zij de nodige papieren langs een zeer moeizame weg. Dat was ook het geval met Adriaan Hollestelle.

Heeft Adriaan geluk gehad in zijn leven? Nee, eerder het tegendeel! Aan het einde van zijn leven heeft hij een Levensboek samengesteld, waarin hij zijn leven beschrijft. De toon is nogal in mineur. Er blijkt uit hoeveel moeite deze man zich heeft moeten getroosten en hoeveel leed zijn deel is geweest. Intieme bijzonderheden uit zijn leven vermeldt hij echter niet, wel veel trekjes van het leven in Zeeland in de negentiende eeuw. Uit dat oogpunt is zijn Levensboek een belangrijk egodocument.

Telkens onderbreekt Adriaan zijn verhaal door een filosofische uitspraak en moraliseert hij. Soms wekt dit de indruk, dat hij het goed met zichzelf heeft getroffen. Maar hiertegenover staat dat het leven dat hij leidde in velerlei opzicht hard was. Uit bepaalde gedeelten spreekt een rancune tegen wetenschappelijk gevormde mensen. Hij heeft het dan over de "zogenaamde hogere stand". Hij doet dit overigens vrij gematigd, mogelijk met het oog op eventuele publicatie van zijn Levensboek. In zijn boek ontbreekt de humor, het is alles net zou grauw als de armoede, waarin hij zeker een derde deel van zijn leven heeft doorgebracht.

Adriaan werd op 7 mei 1832 geboren in Colijnsplaat. Zijn ouders woonden in de Achterstraat. Over zijn vader, Cornelis Hollestelle, geboren 25 januari 1798, overleden 18 december 1833, wist Adriaan zich niets te herinneren. "'k Heb tot mijn leedwezen mijn vader niet gekend, althans ik draag van hem geenerlei heugnis". Op ruim éénjarige leeftijd is hij half wees. Zijn moeder, Hendrika de Kok, moest met landarbeid voor hem en zijn oudere zuster Elizabeth de kost verdienen. Toen deze laatste in 1841 het ouderlijk huis verliet om te gaan werken als dienstmeisje, werd haar taak door de grootmoeder van Adriaan overgenomen.

Op zesjarige leeftijd werd hij op kosten van het Algemeen Armbestuur naar school gestuurd, waar hij tot zijn twaalfde jaar gratis onderwijs ontving. Hij schrijft klagend over deze tijd, waarin er nimmer de beschikking was over nieuwe schoolboeken en ongebruikte schriften. Het was de eer van zijn moeder te na bij de diaconie aan te kloppen, maar zij kon daardoor de huur van haar zitplaats in de kerk niet betalen, met als gevolg dat op haar plaats een houten kruis werd bevestigd, waardoor de plaats niet meer gebruikt kon worden. De indruk van dit kruis is Adriaan zijn hele leven bijgebleven.

In 1844 was Adriaan volgens het Algemeen Armbestuur oud genoeg om voor zichzelf te zorgen, waardoor hij zich gedwongen zag bij de boer waar ook zijn moeder arbeidde, als koewachter in dienst te treden. Met de koeien zwierf hij over de schorren en slikken van Noord-Beveland, gekweld door eenzaamheid, maar hij leerde het schorrengebied met zijn geulen en stromen op zijn duimpje kennen. Later verrichtte hij veldwerk voor fl. 0,20 per dag. Zijn moeder haalde fl. 0,45 per dag en samen verdienden zij per week fl. 3,90, minus fl. 0,50 per week huishuur. Het waren zware tijden waarin veel armoede werd geleden. 1845 was het beruchte jaar waarin de aardappelziekte uitbrak, waardoor de aardappeloogst mislukte en er veel honger werd geleden. Langzaam werd het loon van Adriaan hoger. In 1849 verdiende hij voor zijn doen een vermogen toen hij bij een ploeg Vlamingen met het dorsen en schonen van koolzaad in de pas bedijkte Onrustpolder fl. 24,- verdiende. In het najaar hielp hij mee met het kram- en matwerk aan de dijken waarmee hij fl. 1,10 per dag verdiende. Hij legde in die tijd de basis voor zijn verdere carrière.

Toch wilde Adriaan zich verder ontwikkelen en hij bezocht daarom 's winters de 'avondschool'. Zijn vorderingen op de winteravondschool bleven niet onopgemerkt. Hij werd dan ook, zowel door vele boeren als door Rijkswaterstaat, gevraagd om moeilijke oppervlakteberekeningen te maken. Zelf gaf hij regelmatig onderwijs in deze zaken. In 1854 stelde de waarnemend hoofdonderwijzer J.M. Stroes hem voor het onderwijzersexamen te doen. Adriaan gaf aan dit verzoek gevolg en toog op 12 oktober 1854 in een geleend pak en met geleend geld naar Middelburg om dit examen af te leggen. Hij slaagde voor het examen en nam in 1855 een betrekking van onderwijzer (ondermeester) aan te Goes. Het leverde hem een salaris op van fl. 70,- per jaar boven kost en inwoning, maar de armoede bleef. Als onderwijzer vond hij het belangrijker dat kinderen bijvoorbeeld de oude maten en het metrieke stelsel goed kenden dan dat zij wisten hoe hoog het Himalayagebergte is. Gescheiden van zijn vertrouwde omgeving en dorpsgemeenschap hield hij het in deze stad niet lang uit. Toen in 1856 een betrekking te Scherpenisse op Tholen vrij kwam, verhuisde hij naar deze plattelandsgemeente, maar ook hier kon hij zijn geluk niet vinden. De ontevredenheid die zich van hem meester maakte, schreef hij toe aan zijn beroep en de geringe verdienste die het opleverde.

In 1856 solliciteerde hij naar de betrekking van 'werkbaas bij de calamiteuze polders in Zeeland'. Door het ontbreken van een landmetersdiploma werd hij afgewezen. Dit stimuleerde hem om een cursus hierin te volgen. In 1857 behaalde hij na zelfstudie het zo begeerde diploma 'landmeter'.

Tot 1859 bleef hij in het onderwijs werkzaam en gaf daarnaast menig cursus landmeten. Van zijn karige salaris van fl. 60,-, boven kost en inwoning, gaf hij nog regelmatig weg aan mensen, die het nog minder hadden. Als zijn sokken in de was waren, stond hij 's winters met blote voeten in zijn laarzen. In 1859 solliciteerde hij voor de tweede maal naar de betrekking van 'werkbaas bij de calamiteuze polders in Zeeland'. Hij werd aangenomen als werkbaas bij de calamiteuze polders Molen en Nieuwlande voor fl. 350,- per jaar en vestigde zich te Yerseke, waar hij zijn moeder in huis nam, teneinde haar te vrijwaren van opname in het Armhuis. Zij was ondertussen 59 jaar geworden en kon niet meer in haar eigen onderhoud voorzien.

In 1860 werd Adriaan bevorderd tot 'werkbaas vijfde rang' (fl. 450,- per jaar). Hij wilde echter 'hoger op' en na jaren van verdere zelfstudie slaagde Adriaan in 1862 voor het examen 'opzichter der Rijkswaterstaat' en werd benoemd tot 'opzichter van de Breede Watering bewesten Yerseke'.

Eind 1863 verhuisde hij naar Ellewoutsdijk waar hij ook als 'opzichter van Rijkswaterstaat' werkzaam was. Te Ellewoutsdijk huwde hij op 6 april 1866 de uit Colijnsplaat afkomstige Regina Wilhelmina Rijnberg. Het echtpaar kreeg vier zonen en één dochter.

In 1867 werd hij overgeplaatst naar Sint Maartensdijk waar hij zijn eerste grote geschrift vervaardigde, een zeer uitgebreid dienstbericht over de Houwerpolder en de Pluimpot. Dit werk resulteerde in een tot hem gericht verzoek van Gedeputeerde Staten van Zeeland om een geschied- en waterstaatkundige beschrijving te verzorgen van het hele eiland Tholen. Het boek verscheen in 1879. Hij wist voor dit werk zijn kennis van het gebied te combineren met archiefonderzoek. De tweede druk van zijn Thoolse poldergeschiedenis, maar dan aanmerkelijk uitgebreid, kwam uit in 1919.

Naar aanleiding van deze uitgave werd hij in 1879 benoemd tot lid van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te Middelburg en ontving hij de aanstelling 'opzichter van Rijkswaterstaat derde klasse'. Door verschillende reorganisaties binnen Rijkswaterstaat had hij in 1872 en 1874 salarisverhogingen ontvangen en werd hij in 1880 bevorderd tot 'opzichter tweede klasse'.

In 1883 verhuisde Adriaan met zijn vrouw, vijf kinderen en zijn moeder naar Tholen. Zij vestigden zich in de Oudelandsche straat B 209.

In 1889 trad hij toe tot de Provinciale Staten van Zeeland, waar hij de opvolger was van David Bolier Gz., de overleden burgemeester van Scherpenisse.

In zijn periode te Tholen kreeg Adriaan vele tegenslagen te verduren. Zijn jongste zoon stierf op 17-jarige leeftijd in 1892, zijn moeder stierf in 1893, terwijl in datzelfde jaar zijn zoon Frans Cornelis naar Zuid-Afrika vertrok, gevolgd in 1896 door Jan Hendrik. Zijn zoon Cornelis vertrok ook in 1896 maar dan naar Nederlands-Indië.

In 1897 verscheen van zijn hand een uitgebreide geschiedenis van Tholen en omstreken. In die tijd schreef hij ook enkele verhandelingen over het oude muntstelsel.

In 1898 verliet Adriaan de Rijkswaterstaat en ging met pensioen. In hetzelfde jaar werd hij wegens zijn historische belangstelling benoemd tot 'archivaris van de stad Tholen' tegen een jaarwedde van ¦ 25,-. Zijn twee naar Zuid-Afrika geëmigreerde zonen waren ten gevolge van de daar ontstane oorlog berooid naar Tholen teruggekeerd, vanwaar zij vervolgens afreisden naar Minnesota in de Verenigde Staten van Amerika.

Adriaan ging zich na zijn pensionering verder wijden aan het schrijven van boeken. In het boek De Honte en het eiland Borssele uit 1907 werkte hij de resultaten uit van zijn verkenningen en archiefonderzoek in de periode dat hij in Ellewoutsdijk als opzichter van Rijkswaterstaat was gestationeerd. Over dit werk was de historisch-geograaf A.A. Beekman allerminst enthousiast. Omdat waarheid en fantasie dermate dooreengeweven waren, kon het boek naar zijn oordeel slechts zeer voorzichtig worden gebruikt. Adriaan geeft in zijn werk namelijk beschouwingen over het leenstelsel, die kant nog wal raken. Deze beoordeling trof Adriaan pijnlijk en hij weet dit aan de gezindheid van Beekman jegens hem. Maar Beekmans oordeel was juist. Hij was echter wel vol lof over het werk van Adriaan over de polders op Tholen, dat in 1879 was verschenen.

In 1900 werd Adriaan gekozen in de gemeenteraad van de stad Tholen en derhalve ontslagen als stadsarchivaris. Cornelis, zijn oudste zoon, keerde in 1907 wegens ziekteverschijnselen uit Nederlands-Indië naar Tholen terug en werd in dat zelfde jaar benoemd tot 'archivaris van de stad Tholen'. De loopbaan van Adriaan was echter nog niet ten einde; in 1908 werd hij beëdigd als wethouder van de stad Tholen.

Geheel onverwacht werd Adriaan op 31 augustus 1910 benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau. Direkt hierna trof hem "de zwaarste slag van zijn leven", het overlijden van zijn vrouw.

Tussen de jaren 1911 en 1918 kwam zijn zoon Frans Cornelis om bij een treinongeluk in de Verenigde Staten; van zijn andere naar Amerika vertrokken zoon heeft hij nooit meer iets vernomen. In 1906 berichtte ene Adrian Otte hem dat zijn twee zoons werkzaam waren in een suikergoedfabriek in California.

Het is opmerkelijk dat, naarmate hij de latere episoden beschrijft, de beschrijvingen in het Levensboek steeds beknopter worden. Ook over zijn godsdienstigheid en politieke gezindheid is hij vaag. Uit zijn beschrijvingen blijkt nergens dat hij lid van een kerkgenootschap is geweest. Toch spreekt uit zijn beschrijving een godsdienstige natuur, maar het is die van de negentiende eeuw: 'kennis is niet alleen macht, zij steunt ook het zedelijke leven. Beschaving kan niet anders gegrond zijn dan op humaniteit en godsvrucht'. Hij citeert in zijn Levensboek niet uit de Bijbel, maar allerlei negentiende eeuwse moralisten. Dat maakt ook zijn politieke afkomst opmerkelijk. Hij zat in de Provinciale Staten van Zeeland als lid van de Anti-Revolutionaire Partij. Hiervan maakt hij geen enkele melding in zijn Levensboek. Op grond van zijn afkomst is het logisch dat hij niet tot de Liberalen hoorde, maar zijn moralistische ideeën over de godsdienst kunnen als negentiende eeuwse liberaal gedachtengoed worden aangemerkt.

Toen Adriaan in 1919 zijn functies neerlegde als wethouder en statenlid zegde hij ook zijn lidmaatschap op van alle verenigingen en genootschappen waar hij nog deel van uitmaakte. Op woensdag 29 maart 1922 is hij toch nog overwachts gestorven. De begrafenis op de Algemene Begraafplaats te Tholen vond plaats op 3 april.

Lijst van verenigingen, genootschappen en colleges:

- Anti-Revolutionaire Partij
- Provinciale Staten van Zeeland, 1889-1919
- Gemeenteraad van de stad Tholen, 1900-1919, waarin hij van 1908 tot 1919 zitting had als wethouder
- Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 1879-1919
- Bond voor Staatspensionering
- Fanfare gezelschap 'Concordia' te Tholen
- Historisch Genootschap te Utrecht
- Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Munt- en Penningkunde
- Nederlands Natuur- en Geneeskundig Congres
- Vereniging tot uitgave der bronnen van het oude vaderlandsche recht
- Volksbond tegen drankmisbruik
- Vereniging voor school-, hand- en bouwkundig tekenen (voorzitter)

Bibliografie:

a. Werken in druk verschenen:

- Geschied- en waterstaatkundige beschrijving van de waterschappen en polders in het eiland Tholen. Eerst druk: Archief, tijdschrift van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, Middelburg, 1879. Tweede veel vermeerderde druk: (J.M.C. Pot) Tholen, 1919.

- Geschied- en waterstaatkundige beschrijving van het in de 16e eeuw geheel overstroomde eiland Noord-Beveland. Eerste druk: Archief, tijdschrift van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, Middelburg, 1880. Tweede druk: (J.C. & W. Altorffer) Middelburg, 1880.

- (met gemeente-secretaris Pieter Laban), Inventaris van het oud-archief der stad Tholen, (J.M.C. Pot) Tholen, 1888.

- Verslag van het onderzoek naar den toestand der afwatering van de polders van Oud-Vossemeer met opmerkingen betreffende de situatie van de waterschappen van Tholen, Poortvliet en Scherpenisse, (J.M.C. Pot) Tholen, 1889.

- Het schild en daarmede in verband staande Pondenstelsels. Handleiding voor het berekenen van de geldswaarden in charters en oude rekeningen onder den naam van Hollandsch, Utrechtsch, Brabantsch, Fransch en Engelsch payement voorkomende, en in oude en nieuwe ponden groote, tournooisch, myten, parisis, flandres en sterling uitgedrukt, met tal van berekeningen voor het bepalen der waarde van voormalige munten, (J.M.C. Pot) Tholen, 1892.

- De drie merkwaardige schellingen: Het Schild, het Lam en de Gulden van gewicht of de munten van 3, 2½ en 2 tremissen met de daarmede in verband staande pondenstelsels. Uitvoerige beschrijving van het Middeleeuwsche Pond- of Geldwezen met tal van berekeningen, zoo voor het bepalen van het gewicht, als voor de waarde van oude munten. Eerste gedeelte, (J.M.C. Pot) Tholen, 1896; Tweede gedeelte, (J.M.C. Pot) Tholen, 1899; Derde gedeelte, (J.M.C. Pot) Tholen, 1900; Vierde gedeelte, (J.M.C. Pot) Tholen, 1904

- Geschiedkundige beschrijving van Tholen en Omstreken, samengesteld naar de oorspronkelijke bronnen en de plaatselijke gesteldheid van het land. Eerste druk: (J.C. & W. Altorffer) Middelburg, 1896. Tweede druk: uitgegeven vanwege het Fonds-Verbrugge, (J.C. & W. Altorffer) Middelburg, 1897. Herdruk (facsimile): (G. Heyboer) Sint Annaland, 1975.

- De Honte en het eiland Borssele, alsmede eene verhandeling over de Heerlijkheden, Ambachten of Leenen in Zeeland, (J.M.C. Pot), Tholen, 1907.

b. Verspreide publicaties in o.a.:

- Tijdschrift voor Munt- en Penningkunde
- Archief, tijdschrift van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen
- Ierseksche en Thoolsche Courant

c. Handschriften

- Sint Maartensdijk Waterstaat. Register van aantekeningen getrokken uit niet genoemd(e) boek(en) betreffende de waterstaatkundige geschiedenis van Zeeland in het tijdvak 1613-1636, 1867-1883.

- Sint Maartensdijk Allerlei. Register van aantekeningen betreffende de kerken van Scherpenisse, Tholen en Sint Maartensdijk, 1867-1883.

- Register van stukken uitgaande van A. Hollestelle als waterbouwkundig ambtenaar in dienst van de Waterstaat 1862-1867 te Yerseke, Wemeldinge, Ellewoutsdijk, Scherpenisse en Sint Maartensdijk, 1867-1883.

- Register van aantekeningen over geslachten, polders, gebouwen enz. in hoofdzaak betreffende Tholen (los hierbij een inhoudsopgave), tweede helft 19de eeuw.

- Register van aantekeningen betreffende de godsdienst en de kerk; de relletjes in Tholen in 1702 en 1747-1748, tweede helft 19de eeuw.

- Geschiedkundige beschrijving der Stad Tholen en Omstreken. (39 katernen, de eerste 10 zijn in druk verschenen (ouder dan 1897).

- Minuut Levensboek (bevat slechts 11 hoofdstukken), 1911.

- Doopboeken van de Nederlandsche Hervormde Kerk te Tholen van 1644-1812, waarin opgenomen lijsten van baljuws, predikanten (ook van de Waalse Kerk), burgemeesters en pensionarissen. 12 delen, ouder dan 1913.

- Levensboek of Minuut (bevat 12 hoofdstukken), 1918.

- Minuten van brieven, uitgaande van A. Hollestelle inzake het bedanken voor lidmaatschappen van vereenigingen, 1919.

- De drie merkwaardige schellingen: Het Schild, het Lam en de Gulden van gewicht of de munten van 3, 2½ en 2 tremissen met de daarmede in verband staande pondenstelsels. Uitvoerie beschrijving van het Middeleeuwsche Pond- of Geldwezen met tal van berekeningen, zoo voor het bepalen van het gewicht, als voor de waarde van oude munten. Vijfde gedeelte, 1921.

- Propagandamateriaal voor de verkiezingen van leden van de Tweede Kamer, Provinciale Staten en Gemeenteraad te Tholen over de jaren 1917-1935. Door A. Hollestelle en C. Hollestelle, z.j.

In de Zeeuwse Bibliotheek te Middelburg bevindt zich ook een collectie papieren, vooral betrekking hebbend op zijn publicaties.

Gedurende het leven hebben Adriaan en zijn zoon Cornelis een gezamenlijke bibliotheek opgebouwd. Na de dood van Adriaan in 1922 werd deze in zijn geheel het bezit van Cornelis, die als erflater het hele boekenbezit aan zijn zuster Levina Johanna doorgaf. Toen ook zij in 1949 overleed en er zich geen verdere familie aanmeldde, werd de hele boekerij door haar huisgenoten gecatalogiseerd en te koop aangeboden. Als koper meldde zich de boekverkoper Jan Peet uit Amsterdam, die in het voorjaar van 1950 alle werken reeds had doorverkocht. De bibliotheek telde zo'n 588 titels. De vele krantenartikelen die fungeerden als bronnenmateriaal en dergelijke voor vader en zoon Hollestelle bleken bij verkoping in 1950 een gezamenlijk gewicht te hebben van om en nabij de 10.000 kilogram.

Het nawoord van de biografie over Adriaan Hollestelle geeft Renes een goede analyse van diens leven en vermeldt hij enkele interessante details:

"Adriaan Hollestelle kreeg in tegenstelling tot de in zijn tijd gebruikelijke maatschappelijke verhoudingen een haast matriarchale opvoeding. Gedurende heel zijn leven heeft hij voor zijn moeder en voor zijn zuster diepe eerbied en haast bovennatuurlijke liefde aan de dag gelegd. Hierbij behoeven we alleen maar te denken aan het feit dat Adriaan al op zeer jonge leeftijd van huis ging om geld te verdienen teneinde zijn moeders lasten te verlichten; het bij zich in huis nemen van zijn moeder, ook toen hij getrouwd was en kinderen had; de enorme aanhankelijkheid die hij betoonde ten opzichte van zijn zus, die toen ze van huis ging, hem in "eenzaamheid en verdriet" achterliet, daar hij aanwezig was geweest bij het overlijden van zijn aan haar ziekbed gekluisterde zuster.

De plaats die zij beiden in zijn leven innamen was zo groot dat er nauwelijks plaats over bleef voor anderen. Dit wordt vooral geïllustreerd in zijn autobiografie waarin in tegenstelling tot zijn moeder en zuster zijn echtgenote en zonen nauwelijks worden genoemd, terwijl zijn dochter zelfs nooit wordt genoemd.

Verder werkte Adriaan voortdurend aan verhoging van zijn sociale status. Bij elke gelegenheid, na elke periode in zijn lange leven, zag Adriaan terug op zijn verleden, op zijn afkomst, op zijn opvoedsters en hield zich voor dat dit stadium toch nog niet het einde van zijn zwoegen mocht en kon zijn, hij moest verder, steeds verder.

Uit de notulen van de vergaderingen van de Provinciale Staten van Zeeland, alsmede uit die van de raadsvergaderingen van de Gemeente Tholen blijkt dat hij een zeer zwijgzaam man was; er gaan soms maanden voorbij voordat er weer een notitie betreffende Adriaan te vinden is.

Een mogelijke verklaring kan zijn dat Adriaan zich in deze colleges niet zo goed thuis voelde. Zijn mede bestuursleden waren veelal van adelijke afkomst en voerden een wetenschappelijke titel. Hollestelle voldeed niet hieraan, waardoor een minderwaardigheidscomplex niet uitgesloten lijkt.

Als middel om zich uit te drukken verkoos Adriaan niet het gesproken woord, maar het geschreven woord. Wellicht is zijn veelschrijverij en het belang dat hij aan zijn bevindingen toekende een vorm van overcompensering van zijn minderwaardigheidscomplex.

Dat hij binnen zijn laatste woonplaats Tholen een zo grote bekendheid genoot en nog geniet hangt samen met de verhoudingen binnen deze gemeente. In een zo besloten gemeenschap, waar het overgrote deel der inwoners gedwongen was, teneinde in hun onderhoud te kunnen voorzien, met handenarbeid hun leven te vullen, lijkt het intellect van een persoon die op een andere wijze in zijn behoefte kon voorzien van ongeëvenaarde hoogte. Als dan zo'n persoon ook nog boeken schrijft die uit patriotisme samen met de Bijbel en de werken van Jacob Cats op de schoorsteen of in het kabinet kwamen te staan, werd zo'n persoon tot een persoonlijkheid, die wat de bevolking betreft de wijsheid in pacht heeft. Ook nu nog komt het voor dat als een historicus of een andere wetenschapper een lezing houdt over een onderwerp waar ook Adriaan Hollestelle zich mee bezig heeft gehouden, er zich onder de toehoorders mensen bevinden die menen dat de spreker het niet goed weet, want Hollestelle heeft een andere visie gegeven over het behandelde."

Tijdens de vele gespreken die Renes heeft gehad met bejaarde streekgenoten, kwam duidelijk de mythevorming aan het licht die zich ook tot de persoon van Adriaan Hollestelle heeft uitgestrekt. Alle geïnterviewden waren het er over eens dat de man en zijn familie een zonderlinge plaats innamen in de Thoolse leefgemeenschap. Soms werd dit verklaard door de drankzucht die de Hollestelle's ten toon zouden spreiden, soms werd er ook beweerd dat de hele familie zich bezig hield met spiritisme. Dit kan onwaarschijnlijk genoemd worden, vooral aan de hand van verklaringen van de huishoudster en kostgangers die bij de familie Hollestelle inwoonden. Het blijkt namelijk dat het huis van de Hollestelle's op de Hoogstraat met de achterzijde grensde aan het pand van mejuffrouw S. van Rijsel, gelegen aan de Stoofstraat. Deze door reumatiek krom gegroeide oude vrouw, die een drankwinkeltje beheerde, werd algemeen 'de Toverheks' genoemd. De oude vrouw werd door hevige reumatische aanvallen vaak dagenlang aan haar bed gekluisterd. Zij kreeg dan de verzorging van de familie Hollestelle. Door het contact tussen deze 'Toverheks' en de familie dacht de bevolking dat er wel van spiritisme sprake zou zijn.

Een veel waarschijnlijker verklaring voor de aparte plaats die de Hollestelle's innamen werd door het merendeel van de geïnterviewden gegeven. Adriaan Hollestelle kende van jongs af armoede en gebrek. Hij had in zijn jeugd hout gesprokkeld, petroleum overgespaard teneinde de wintervoorraad aan te vullen en systematisch geweigerd om voorwerpen van welke aard dan ook weg te gooien. Ook tijdens zijn periode te Tholen, toen hij Statenlid, archivaris, raadslid en tenslotte wethouder was, zag men hem 'de boer opgaan' om zich levensmiddelen aan te schaffen en men zag in zijn huis grote hoeveelheden voorwerpen opgestapeld liggen die hij overal vandaan had gehaald. Toen zijn dochter in 1949 stierf, zijn er vrachtauto's met stoelen, kasten en tafels afgevoerd, alsmede vele tientallen marmeren schoorsteenommantelingen. Zelfs de eikenhouten deuren van het jachtslot van Jacoba van Beieren te Sint Maartensdijk, dat nu totaal verdwenen is, waren op de zolder van zijn huis aanwezig. Van deze deuren werden later een paar tafeltjes gemaakt, die nu in particulier bezit zijn.

Het ligt voor de hand dat de Thoolse bevolking een dergelijke leefwijze vreemd voorkwam en dat deze heeft bijgedragen tot de mythevorming van de persoon van Adriaan Hollestelle.