Oefenen met FU, PU en LU.

 

Zijn de volgende zinnen een FU, een PU of een LU?

 

Ik verzamelde er een aantal, die leerlingen moeilijk vonden.

Goed om eens mee te oefenen!

 

Ben je goed voorbereid?

Ken je de kenmerken precies?

Dan lukt het je vast om ook deze zinnen te benoemen.

 

Tip 1: Als een zin niet volledig is, maak er dan een volledige zin van met dezelfde betekenis. Vaak is dit nodig bij spreektaal.

 

Bijvoorbeeld: “Ga” is geen zin. Als zin wordt het: “Je moet weg gaan” = een LU

 

Tip 2: Als een zin lang is of ingewikkeld, dan kun je er vaak meerdere kleinere zinnen van maken.

 

Voorbeeld: In de tuin staat een lelijke roos. Maak ervan: In de tuin staat een roos (=FU) + De roos in de tuin is lelijk (=PU)

 

Tip 3: Sommige zinnen kun je op verschillende manieren opvatten. Ze kunnen een verschillende betekenis hebben. Wat er precies bedoeld wordt, is niet zo duidelijk. Verander zo een zin in meerdere zinnen, waarin die verschillende betekenissen duidelijk naar voren komen. Benoem elk van die zinnen apart.

Voorbeeld:  “Je moet om twaalf uur op je afspraak zijn.”

Betekenis 1: Je afspraak is om twaalf uur. Deze zin is een FU.

Betekenis 2: Zorg dat je er op tijd bent. Deze zin is een LU.

 

 

Hierna komen de zinnen.

Probeer aan de hand van de kenmerken te bepalen of het een FU of een PU of een LU is.

Als je het zelf geprobeerd hebt, kun je opzoeken of je antwoord juist is. Je krijgt er dan ook uitleg bij.

 

1.    Een fiets is beter voor het milieu dan een auto.  Naar uitleg

 

2.    Voetbal is leuker dan hockey.    Naar uitleg

 

3a. Sla is groen

3b. Sla is saai.

3c. Sla is gezond

3d. Sla is konijnevoer.     Naar uitleg

 

4.  Voor morgen verwachten we sterke wind uit Noordelijke richting. Naar uitleg

 

5.  Haar gezicht werd helemaal paars. Naar uitleg

 

6.    Ik verveel me. Naar uitleg.

 

7.    In het donker zijn er geen spoken. Naar uitleg.

 

8.    Dat heb je goed gedaan!  Naar uitleg

 

9.    Jongens, eten!  Naar uitleg

 

10.                      Ajax is de beste ploeg.  Naar uitleg

 

11.                      Als je in je agenda kijkt, weet je welk huiswerk we hebben.  Naar uitleg

 

12.                      Deze tafel is wankel.  Naar uitleg

 

13.                      Ik moet naar de wc.  Naar uitleg

 

14.                      Hallo zus!  Naar uitleg

 

15.                      Ik heb je lang niet meer gezien.  Naar uitleg

 

16.                      Smakelijk eten!   Naar uitleg

 

17.                      Er is geen geluid.  Naar uitleg

 

18.                      Je kunt scoren.  Naar uitleg

 

19.                      Ik moet rond zeven uur vertrekken om te gaan zwemmen.

 

20.                      Volleybal is een teamsport.