Watersnoodramp 1953

 Verhalen

Eigen ervaring Jeannette van Dijken Nel Gaakeer Leonie van Nierop Oproep

Nel Gaakeer heeft onder het pseudoniem Pia Slagsteeg een artikel geschreven in de
Eendrachtbode van 1 februari 1990 onder de titel: “ De schepping zucht”

De Eendrachtbode is een regionaal weekblad dat door ruim 90% van de inwoners van de
Gemeente Tholen wordt gelezen.

Zij was in 1953 leerling-verpleegster in Ermelo. In het artikel vertelt zij hoe zij met haar
eerste liefde de Watersnoodramp van 1953 heeft meegemaakt.

Pia en Wim zijn gefingeerde namen.

Ik ben erg blij dat Nel mij toestemming heeft gegeven haar verhaal op mijn website te
mogen zetten.

Het Gemeentearchief van de Gemeente Tholen  heeft het artikel van de Eendrachtbode
gescand en omgezet in een tekstfile.

Geweldig gedaan meneer Fred van den Kieboom en medewerkers!!!!
Van de 20.000 karakters moest ik er maar 10 corrigeren.

 

 

Herinneringen aan 1 februari 1953 in Stavenisse

De schepping zucht

 

Achteroverleunend in mijn stoel, hoor ik tien klokslagen wegdreunen over het
ziekenhuisterrein. 't Is muziek in m'n oren vanavond,
want na zeven nachten "nachtdienst", waarvan dit de laatste is, mag ik morgen weer genieten
van een "vrij" weekend.
's Avonds lekker in een bed duiken (ik krijg al slaap bij dit idee). De warmte van de
gestikte deken, de geur van de tarwe op de zolder,
bereiken mij als het ware nu al vanuit Stavenisse. 't Grootste verlangen naar morgen
is echter: "De warmte van Wim's armen om me heen".

Heerlijk vooruitzicht; maar het duurt nog wel de hele lange nacht van nu en een halve dag
van morgen.

 

"Zuster, ik kan niet slapen", die roep haalt me uit m'n gemijmer. Zachtjes loop ik naar het bed
van een jonge vrouw.
Troostend pak ik haar hand, streel haar hoofd, fluister een paar woorden. Woorden,
die soms minder zeggen dan gebaren.
Vooral bij deze zieke vrouw. Voor haar is het altijd nacht. Zij kent geen dagen meer
met "licht", zij is verdoofd door verdriet.
Doodmoe van het leven dat ook voor haar feitelijk nog zou moeten beginnen.

 

Hoe kun je als medemens deze schrijnende pijn verzachten? Gelukkig ben ik nog maar in opleiding, want ik moet nog o, zoveel, leren.

Getroost door die gedachten loop ik zachtjes naar het einde van de zaal waarop de meeste patiënten slapen. De geur van medicijnen die ze uitademen, vertelt waarom ze zo diep slapen.
Met die geur in m'n neus nader ik de "prikklok". Een onding uit die dagen en ook toen in mijn beleving. leder half uur moest je daar een tik op geven, bij wijze van controle dat je wakker was.

Onbewogen haalt 's morgens de hoofdzuster de klok weer weg en nog voor de dienstoverdracht weet zij of je op tijd geprikt hebt en dus wakker was. Zo nee, dan waaide een boze stem over je heen. Die stem heb ik menig keer gehoord.
Oudere collega's gaven de eerste nacht van hun "nachtdienst" zo'n dreun op die klok dat die een week in reparatie moest. Zoveel lef had ik toen nog niet.

 

Lui en loom droeg ik 's morgens mijn dienst over. De nacht was toch sneller gegaan dan ik had verwacht. Ik was ook druk geweest want een kleed dat ik borduurde voor de verjaardag van Wim z'n moeder, moest af. Van nacht heb ik de laatste draadjes afgehecht, dus op 't nippertje klaar, want vandaag is zij jarig.

Toen eindelijk de deur van de ziekenzaal achter mij in 't slot viel, kreeg ik een heerlijk gevoel. Drie vrije dagen in het vooruitzicht en met wie.

Even bijkomen, want ondanks mijn jonge jaren is en blijft het werken in de psychiatrie een zware opgave. Het gaat niet allemaal aan je voorbij en het is soms zelfs angstig, benauwend. Wat is "normaal" en wat niet??
Het ligt soms zo dicht bij elkaar. Iedereen kan het overkomen dat je geest niet meer functioneert zoals het zou moeten en dat je moet worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis.
Wat leeft daar veel verdriet.
Soms denk ik: "hun leven is geen leven meer". Ze kunnen niet "echt" lachen, vaak ook niet huilen. Hun blik is meestal droevig maar zonder tranen. Een glimlach zonder blijdschap en/of een lachgeluid dat vals klinkt.
Machteloos zijn ze tegenover hun eigen gevoelsleven. Levensmoe: bedreigd door angsten; ze zien het niet meer zitten.
Voor mij is dit onvoorstelbaar.
Wat zou ik hen graag willen helpen, maar hoe?? Mijn gevoel t.o.v. hen is een gevoel van machteloosheid, o zo groot. Je bent er, probeert te luisteren en door er te zijn hoop je dat ze iets van hun gevoel bij je neer durven te leggen.
Helaas was ik in vele ogen nog een kind, een groot kind. En dat was ik toch ook?
Vanmorgen voor m'n vertrek nog even m'n hoofd om de deur van het dagverblijf gestoken: "dag allemaal", zei ik, heel blij.
Het was net een groepje treurwilgen dat door een windstootje in beweging kwam. Zo "hangen" ze vermoeid hun dagen door. Gelukkig was voor mij de wereld nog vol zonneschijn om van te genieten en te leren blij te leven.
Vermoeid, na zeven dagen nachtdienst, wandelde  ik  naar het station, na afscheid te hebben genomen van hoofdzuster, collega's en patiënten, zoals dat toen nog van je werd verwacht.

 

Droomwereld

 

Met een vaart daverde de trein binnen om enkele minuten later weer, met mij, te vertrekken richting Bergen op Zoom.
Bij het raam zittend, zakte ik heerlijk onderuit, ik was moe, bijna te moe om te genieten van het steeds wisselende landschap. Wegdommelend in m'n eigen droomwereld reisde ik naar een andere wereld die ook de mijne was...Wie anders zou mijn droomwereld en ook die andere wereld beheersen dan Wim, die al jaren m'n dromen vulde. Ik hield van hem, die lange, slanke boerenjongen uit de 'n Arjaen in Stavenisse.
Zijn melancholieke ogen, zijn ontwapenende lach, zijn stem, alles aan hem was zo anders dan van alle andere jongens die ik kende. We waren nog kinderen toen onze harten al voor elkaar klopten.
Tijdens vakanties op Stavenisse ontlook onze liefde voor elkaar. LIEFDE: Een geheim tussen twee mensen.
Vanavond zal ik zijn hartklop weer horen en voelen. Me aan hem warmen, dicht bij hem zijn. Zijn sterke jongensarmen om me heen om dan te denken: "ik wil nooit meer zonder jou".

 

Toen we Tilburg naderden, kwam ik tot de werkelijkheid terug. Zal ik hier uitstappen en mijn ouders even gedag zeggen? Maar dat kan niet, want Wim haalt me van de trein, dat is afgesproken. En Wim haalt me bijna nooit van de trein. Dit is zo'n zeldzaamheid dat ik dit niet kan verknallen door hem te laten wachten.
Mensen stapten in en uit, de een met veel en de ander met weinig  bagage. Ik keek naar het bagagenet, daarin lag mijn weekendtas met de mooiste spulletjes die ik bezat. Ik ging ook naar Wim..
Ik voelde me heel rijk, had een nieuwe jas gekocht, een nieuwe jurk en nieuwe schoenen. Maanden had ik nodig om zoiets te kunnen betalen want mijn "salaris" bedroeg nog geen veertig gulden per maand.
Een uitstapje zoals dit, kostte me al een derde deel van dat salaris en dus betekende dat zuinig aan de rest van de maand.
Nadat de trein Tilburg had verlaten nadert deze nu langzaam maar zeker HET station. Ik druk mijn neus tegen de ruit, verlangend een glimp van Wim op te vangen. Zou hij er al zijn?
Ja... Hij was er.
Een blij gevoel doorstroomde me bij het zien van "mijn soldaat". Hij was inmiddels in militaire dienst. Verliefdheid is niet onder woorden te brengen, dat kun je alleen maar ervaren en voelen. Als je dan na weken elkaars armen om je heen voelt, valt de wereld om je heen weg. Elkaars nabijheid is dan "jouw wereld".
Genoeg om op een onbewoond eiland te zitten.
In zo'n stemming liepen we, zonder veel woorden, richting hartje stad, Bergen op Zoom. We wilden nog wat winkels kijken, immers Wim's wens was nog steeds een echte grote motor.
Vandaag zouden we, als voorschot daarop, een leren jack of jas kopen. Dat vond hij mooi en lekker warm. Als hij met zijn vriend achter op de motor meereed, was hij niet voldoende beschermd tegen de kou. Een motor...dat komt wel na zijn diensttijd.

We kochten een leren jack wat hem fantastisch stond en tegelijkertijd kon hij zijn ogen strelen aan de  uitgestalde motoren, voorzien van toeters en bellen, tassen en steunen en nog veel meer.
Alles blonk en glom, zelfs Wim's ogen. Immers van dit alles droomde hij en ook ik een beetje.

 

Thuisgevoel

 

Tegen de avond reden we naar huis met de blauwe bus van Krijger over het eiland naar Stavenisse.

Samen keken we door het wijdse polderlandschap waarin kale populieren heen en weer zwiepten van de barre wind. Daartussen de statige boerderijen waaromheen alles in rust lijkt vanwege de tijd van het jaar.
Al slingerend door de vele bochten in de dijk en niet minder wegens de storm, reden we de Stavenisseweg in.
Boven alles uit troont de kerktoren en dat gaf je zo'n thuisgevoel. Stavenisse, dorpje op de punt van Tholen, omringd door dijken als veilige armen....ik heb je lief.
Thuis in Bos hing een echte feestsfeer omdat er iemand jarig was. Wim zijn moeder zag er ook echt jarig uit, stralend.
Het kleed dat ik geborduurd had de afgelopen weken, vond ze prachtig. Het kreeg gelijk een ereplaats op tafel. Ik trots, de vele missteekjes in de voorbije nachten vergetend.
Wim z'n leren jack werd in alle toonaarden bewonderd. De aankoop was duidelijk geslaagd.
 's Avonds was het dus verjaarsvisite. Familie en vrienden druppelden langzaam binnen, rookten hun rokertjes en dronken hun drankjes.
Er was slechts een onderwerp, nl. de abnormaal hoge waterstand en de steeds meer aanwakkerende storm.
Het water staat al op de havenkade en het is nog niet op z'n hoogst.
Dat gebeurt wel meer in de winter wordt er gezegd, alsof men zichzelf wil sussen met de gedachte dat het wel meevalt.
"Ja, maar de wind staat verkeerd", zegt een ander: "Noordwest en het moet nog vloed worden".
"Wat eng", dacht ik. Een oom die net binnenkomt, weet dat ze met vloedplanken sjouwen en dat er zandzakken worden gevuld om de dijk te versterken.
Wat IK hoorde, anders dan anders, was het gekletter en het gekreun van de blinden voor het raam en het gehuil van de storm in de schouw.
Ik was moe en vroeg Wim mij naar het dorp te brengen waar ik bij mijn oom in huis op de zolder sliep.
Door "het bos" waar nog vele lichtjes brandden in de huizen, liepen we stevig gearmd door de bulderende storm.
Het was wel een behagelijk gevoel, zo samen. Wim was immers bij me en ook dat gaf een veilig, warm gevoel.
We liepen over een verlaten Voorstraat naar de Stoofdijk die, in tegenstelling tot normaal, alles behalve verlaten was.
Druk pratende mannen in de weer met planken en zandzakken, als het ware vechtend tegen het steeds hoger wordende water.
Boven dit alles uit raasde de storm, oorverdovend. Ik rilde bij het zien en horen van dit alles en dan de ernst op die gezichten. Al die bedrijvigheid in de nacht gaf een paniekgevoel.
We liepen terug naar de Voorstraat en tot onze ontzetting zagen we straaltjes water langs de trapjes naar de lage straat lopen. Nog maar straaltjes, maar wel water.. En dan te weten dat het uren later pas vloed zou zijn.
Wat was dit? Wat betekende dit?? Wat stond ons te wachten?? Niemand wist het immers, alleen bange vermoedens leefden in de harten. Vragend keken we elkaar aan en daar bleef het bij.
Eenmaal in huis, genoten we, jong en  onbezorgd, van ons samenzijn.
Samen in een grote luie stoel..."samen."
Toen Wim weg ging zei hij: "ik ga nog even terug naar de Stoofdijk....kusje...welterusten".
Zachtjes liep ik naar boven want de anderen waren al in diepe rust, zo leek het tenminste.
Toen ik knielde voor mijn avondgebed, bad ik extra voor allen op zee, dat deed ik altijd bij stormweer, dat keerde je als kind al.
Toen kroop ik diep onder de dekens.
Wim kwam niet meer terug en ondanks de gierende storm en vele vragen, gaf ik mij vol vertrouwen over aan de duisternis van de nacht.
Dan iemand   die   me  wakker schudde, 't is Wim: "Wordt wakker, het water...de dijken....." In een soort verdoofde toestand sprong ik mijn bed uit en trok wat kleren aan die binnen bereik lagen.

Iedereen die op de Voorstraat woont, is wakker geworden en opgestaan, dankzij Wim die door een raam naar binnen klom omdat alles op slot was. 't Was nacht.
Toen liep ik met Wim mee naar "het bos", gedachtenloos, alleen voelde ik angst, ontzettende angst.
Ik hielp zijn moeder wat spullen naar de zolder te brengen terwijl Wim weer weg ging. Waarom ging hij nu nog weg en waarheen? Hij vertelde wat over de Veerdijk....doorgebroken? Hoe kan dat nu? De dijken zijn dik en sterk, als armen om het eiland, daar kan toch nooit water doorheen? Wel er over heen, maar doorbreken...dat kan niet..

 

Het water komt.

 

Terwijl ik worstel met deze vragen, komt Wim roepend terug: "het water komt, kom…. Snel mee..

Waarheen?
Het ijzige sirenegeloei vertelt ons "gevaar", doch heel even maar en dan nadert het onheil ons allen.
Het water bulderde Stavenisse binnen als een bulldozer die alles wat hij tegenkomt, vernietigt, niets en niemand ontziende. Door inktzwarte duisternis (de stroom viel uit) liepen we het Bos uit.

Wim roept: "de beesten" en hij gaat de - zo mogelijk nog donkerder - Arjaen in waar het water stijgende is.
Ik sta als versteend en riep, ik schreeuwde: "nee, kom hier". Andere geluiden waren echter sterker dan mijn door, de storm verscheurde schreeuw.
Wim werd onzichtbaar voor mij. Ik volgde zijn ouders over de hoge straat van het dorp, richting Molendijk en ik zag hoe velen met ons daarheen trokken.
De Molendijk, een hoger gelegen gedeelte in de bebouwde kom.
De meeste kleine huisjes raakten overbevolkt. Iedereen zocht zich een veilige plek voor het steeds hoger komende water.

Waar bleef Wim? Waarom ging hij door dat kolkende kokende water naar de schuur voor die beesten?
Ik voelde me zo alleen hier op de zolder tussen al die benauwde mensen.
Ik ben ook zo benauwd. "Wim kom terug", schreeuwde het in me. "Verdrink niet, ik hou van je, ik heb je nodig." Hoe zou hij nu weten waar we zijn? Straks heeft het water hem meegesleurd de diepte in. Hij kan niet zwemmen, alsof dat wat uitmaakte in deze situatie.
"Wim, kom...ik ben zo bang." Al die gedachten overheersten, terwijl de tijd voorbij kroop en de minuten uren leken te worden. En dan eindelijk...daar was Wim. "Hij leeft", juichte het in mij.
Hoewel hij nat was van het water, was hij - dankzij zijn nieuwe motorjack - niet koud geworden.
Hij keek me aan en zei: "Het is heel erg, Pia. "Zullen we ook verdrinken,  Wim?" Met vragende en angstige ogen keek ik hem aan steun zoekend in zijn armen.
De geluiden van buiten drongen door tot de zolder, zo beangstigend, zo wreed was het weer en het water deze nacht.
Zeewolven die brulden naar hun prooi. Het water bleef stijgen en stijgen. De trap was graadmeter. Ontembaar was het watergeweld, begeleid door de onheilspellende en gierende storm. We waren in doodsnood. Zo'n persoonlijke doodsangst is niet onder woorden te brengen..

 

God is kwaad

 

Dan, opeens: "God is kwaad op Stavenisse", een oudere man die bij ons veiligheid zocht, maakte deze opmerking.
Ik sidderde ineen, "God kwaad?", God is toch geen boeman? Ik raakte door die uitspraak nog veel meer in paniek, zoiets grijpt diep in als je in doodsnood verkeert.
Dan verdrinken we allemaal, dacht ik, wie ontkomt aan Gods straf?
Ik zocht steun bij Wim, geestelijke steun, maar er was zoveel om ons heen wat ons bezig hield en waardoor die uitspraak voor velen verloren ging.  Juist door te geloven in God en op Hem te vertrouwen kwam er toch  af en toe rust in mij en, nu,..nu heeft die man het over,straf, straf van God..
Iedereen weet toch dat het zware noord-wester storm was, een storm met orkaankracht en daarbij springvloed. Dan weet je dat dat niet goed kan gaan. Is dat dan straf als gebundelde natuurkrachten sterker blijken te zijn dan het kunnen van mensen?
Ik begreep er niet veel van en ik wilde het ook niet geloven, maar toch...de twijfel was er.
Wat duurden die nachtelijke uren op zolder lang. Wim was stil, maar op momenten van m'n zwakte voelde ik zijn sterkte.
Diep in mijn hart was ik boos op die man die mijn rust toch verstoord had. Die uitspraak bleef bij me haken. Zulke woorden, uitgesproken op zo'n moment in die  situatie, zijn moordend. Ik had geen weerwoord. Ook niet naar mezelf. Alleen angst, doodsangst die me benauwde en versterkt werd door de woorden van die man.

Uur na uur verstreek, luisterend naar alle geluiden van buiten die tot ons doordrongen en soms kreten die boven het geluid van de storm uitkwamen. Wachten, waarop?...Op een morgen als die voor ons komt...een nieuwe dag met licht en,..???
Eindelijk, de eerste lichtglans na deze nacht. Langzaam begon een onderscheid van de dingen buiten mogelijk te worden.
De nieuwe dag deed ons herademen maar vooral de waarneming dat het water, het vreselijke water, zakte. Dat betekende immers dat het doodsgevaar voorbij was.. We konden wel juichen, ondanks de vele onzekerheden over de honderden anderen buiten, buiten het dorp, in de polders, waar nu slechts een watermassa te zien was.

De nacht die alles voor ons verborgen had als achter een dicht gordijn, gaf nu de geheimen prijs.
Wat we zagen was onvoorstelbaar, een onmetelijke watervlakte. Op het water dreef van alles en bij het zien daarvan werd je de keel toegeknepen. Geen woorden, zelfs geen gedachten op dat moment.
Wat we zagen, was een rest van Stavenisse,  een  stukje Voorstraat, Molenpad en Stoofdijk. De rest was onder water verdwenen.
Nog steeds bulderde de wind en het drong nauwelijks tot ons door wat er feitelijk was gebeurd.

Het onheil leek voor ons voorbij maar de waarheid kwam wel steeds dichterbij.
Een vreselijke waarheid zou het zijn.
Stavenisse en zijn bewoners verkeerden in grote nood. Wat was het water wreed geweest, wat had het "noodlot?", toegeslagen en nog...
Wim hield mijn hand vast - nu hoefde ik niet meer bang te zijn - samen liepen we richting gemeentehuis, de Voorstraat.
Veel mensen waren hier bij elkaar gekomen. Velen reeds gered, anderen in bange afwachting van wat er van de familie was geworden. Hoe velen zouden er elders nog in nood zijn? De angst had deze nacht de gezichten getekend, niemand zal ooit kunnen beschrijven wat deze mensen in deze nacht hebben doorstaan en nu nog.
Wim die 's nachts zijn beesten nog had losgesneden in de schuur, is ongelooflijk blij als hij hoort dat een van zijn paarden ergens op de Stoofdijk loopt. Dat beest had de razernij van de natuur overleefd.
Steeds sloeg de echte waarheid toe...verdronken - nog geprobeerd te redden - vastgeklampt aan voorwerpen in het water drijvend heeft men gepoogd het leven te behouden - tevergeefs voor velen.  
Het reddingswerk ging aan het einde van de Stoofdijk door. Met man en macht kon men nu bij daglicht nog trachten iets te doen. Nog levenden die dreven op resten van huis en haard. Wat een spanning en wat een moed, van de drenkelingen en de redders.
De golven spelen nog grimmig hun spel en straks wordt het weer vloed, en dan...?? De dijken zijn immers weggeslagen en nu staat niets het water meer in de weg.
Steeds kwamen er geredden binnen, sommige verstijfd van de kou en ellende, na onbeschrijfelijke uren van deze nacht. Ik zag hoeveel verdriet en wanhoop er leefde in hun harten.
Ik slikte uit alle macht om m'n tranen te bedwingen, maar...o, God, wat erg allemaal. Ik voelde dat ik moest en wilde helpen, maar hoe??

 

Klokgelui

 

Dan, opeens, klokgelui. 't Is zondagmorgen, ja...maar wie is er nu in de kerk? De kerk ligt rondom in het water. Het klonk heel bedreigend, die zware bronzen galm over het water en boven het geraas van de storm uit. 't
Leek wel of de klokken nieuw onheil brachten en het maakte mij onzeker en opnieuw angstig.
Later hoorden we dat er mensen gevlucht waren in de klokkenstoel en dat zij door de klok te luiden, de aandacht op zich vestigden.
Wat hebben die mensen doorleefd, gezien, wat een panorama, het moet ontzettend geweest zijn.
Steeds meer dringt het tot me door welk een ontzaglijke ramp zich deze nacht heeft voltrokken. Wat heeft mij het verdriet van die vrouw getroffen wier beide zoontjes verdronken zijn. Haar man heeft met zijn dode kinderen nog gezwommen, maar moest ze loslaten - begraven in het watergraf - anders zou hij zelf zijn omgekomen. Die pijn in haar blik, alsof het leven uit haar wegebde.
Alles is verstomd door smart, pijn en machteloosheid.
Zij leefde, maar hoe?? Zal ooit de zon in haar leven weer schijnen of blijft het nacht voor haar?
Ik dacht: "hoe kan een mens deze waarheid dragen, anders dan alleen met hulp van Hem die leven en kracht geeft.
Terwijl ik vervuld was van deze gedachten, zag ik een andere waarheid: een vrij jonge vrouw, zojuist gered, hoog zwanger, drijfnat, versuft en verkleumd bij het gemeentehuis.
Toen werd de verpleegster in mij wakker, ik voelde dat er ook van mij wat werd verwacht en aan dat gevoel wilde ik gehoor geven. Deze vrouw was hier en nu mijn naaste.

Toen het water verder was gezakt, ging Wim naar de schuur.
Die aanblik was niet minder erg, het deed ontzettend pijn, alle koeien verdronken.
Arme dieren, aan hun houding kon je hun worsteling tot het uiterste zien. De koppen zover mogelijk om hoog om boven water te blijven. Wim hield van zijn beesten en het kostte hem moeite deze ervaring aan mij te vertellen.
Het huisje in het Bos stond nog overeind maar de ravage er omheen was onvoorstelbaar groot.
Toen ik 's morgens al dat water nog zag staan in de lage straat, begreep ik direct dat mijn nieuwe jas als een natte dweil ergens rond slingerde en mijn schoenen als bootjes in de woonkamer dobberden.
Ik wilde die gedachten verjagen, ik haatte het te denken aan zoiets materieels dat vervangbaar was terwijl er om me heen zoveel leed en verdriet was om wat niet vervangbaar was.
De hele dag waren mensen bezig om mensen te redden en iedere keer opnieuw teleurstelling of vreugde als een dood gewaande in de armen werd gesloten.
Zo kwam keer op keer de boot de Voorstraat op varen. Steeds weer die hartverscheurende en ontroerende taferelen. Vaak konden de geredden hun redding niet bevatten. Uitgeput door het doorstane leed, wanhopig van verdriet om wat achtergelaten moest worden. Iemand die hen toebehoorde, maar niet gered kon worden.

 

Bang en wanhopig

 

De duisternis die veel te vroeg inviel over Stavenisse, maakt het de redders haast onmogelijk om door te gaan. Men wil nog zo velen zien te bereiken en er klinken nog steeds kreten om hulp. Maar hoe in deze duisternis, terwijl er van alles op het water drijft en nu onzichtbaar is geworden.
En vannacht, hoe hoog zal het water komen. Stavenisse ligt in een zee, dijken zijn weggespoeld, niets staat de vloed in de weg.
Inmiddels is Wim weer bij mij. Waar gaan we vannacht naar toe?
Samen met zijn ouders werd besloten de nacht door te brengen op een boot die in de haven lag, daar liepen we gevieren heen.
In een half donker ruim zaten we met velen opeen gepakt. Het gaf me een veiliger gevoel dan de zolder.
Ik troostte mij met de gedachte dat als het water stijgt, de boot mee zal stijgen.
Het water steeg die nacht, maar bereikte niet die hoogte van vanmorgen, desondanks kwamen ook nu nog meer dorpsgenoten om door verdrinking.
Het water overmeesterde weer mens en dier. Wat een wonder dat wij allemaal nog bestaan, dacht ik... volgepropt met emoties die ik niet zo maar even door kon slikken.
En opnieuw zocht ik warmte en bescherming bij Wim. Morgen wil ik naar Tilburg, zei ik tegen hem. Ik wil hier weg, maar hoe??? Hoe komen we hier vandaan.
Hoewel ik dat nog niet  wist, wilde ik wel weg. Al dat verdriet om me heen kon ik niet langer verdragen, al dat ondragelijke leed. Het was wel werkelijkheid om te aanvaarden dat Stavenisse een groot watergraf was, want dat was het en dat maakte me bang en wanhopig.
Traag verliepen ook in deze nacht de uren. De stilte in het ruim - af en toe een snik - was verstikkend. Met zoveel mensen en toch die stilte. Toch was  iedereen gespitst op elk geluid, alsof het nieuw gevaar betekende.
Door uitputting sluimerde je wat weg verlangend naar veiligheid en warmte.
De gedachten dat ik vanavond bij mijn ouders zou zijn, betekende nu al voor mij geborgenheid zonder angst. Als dan eindelijk het licht van de nieuwe morgen doorbreekt, lijkt alles wat tot bedaren te zijn gekomen, mens en water.

Er werd weer gedacht, van alles geregeld.
Ik hoorde zeggen: "de levende beesten moeten weg".
Maar ik moet ook weg, dacht ik.
Wim wist dat ik weg wilde. Hij vond het moeilijk. Hoe kon hij weggaan en zijn ouders achterlaten? Misschien kan ik nog wat redden, zei hij, als het water zakt. Ik dacht: "wat redden uit deze verwoesting, er valt helemaal niets meer te redden”
Wij waren er nog en ik wilde weg.
Bang was ik voor het straks weer opkomende water, bang voor nieuwe verschrikkingen, bang voor alles om me heen; de dood, de grillige heerser van de voorbije dagen.
Het hebberige water dat weer mensen kan overspoelen en meevoeren de diepte in. "Wim, ga met me mee?."
En Wim ging met me mee.. Ik kon wel dansen van blijdschap.
Op zo'n moment voel je je verbondenheid met elkaar. Samen liepen we 's morgens richting molen over een weg die geen "weg" meer was. Modderig water. Hand in hand. De wind en al die geheimzinnige geluiden deden ons huiveren. Zo liepen we richting de Nol. Het water - nog steeds strijdvaardig - moest wijken voor ons leven, hoewel de dood zo heel dicht nabij is geweest. Wel voelde ik wat schuld naar Wim's ouders. Het enige wat ze bezaten - hun zoon - sleepte ik mee in mijn angstgevoelens, zodat hij niet aan hen maar aan mijn zijde kon zijn.

 

Veilig en warm

 

Dit alles denkende, liepen we verder langs het water tot we een bootje zagen varen. Wij begonnen te zwaaien en ik schreeuwde uit alle macht.
Ze zagen ons vrij snel en veranderden van koers. Tergend langzaam kwam  het bootje dichterbij, vechtend tegen stroom en wind waarvoor zijn kracht te gering was.
Eindelijk was het zo dichtbij ons dat we konden praten met de bemanning. "Wat ik wilde", vroegen ze, "naar Bergen op Zoom", antwoordde ik, "mogen we mee varen?"
Ja, dat mocht en het bootje kliefde door het water naar ons toe. Na enige benauwdheden, waren we eindelijk aan boord van het bootje dat ons niet naar Bergen op Zoom, maar naar Zierikzee bracht.
Het bootje, dat door de grimmige golven af en toe werd opgetild als een speelbal voor de wind, slingerde steeds verder weg van het verdronken dorp.
In mijn beleving lag het dorp midden in zee. Helemaal toegedekt door modder en water als een moeras, een moeras des dood waarin alles zwijgt.
Het enige en langst zichtbare was de kerktoren, maar ze gaf me nu geen thuisgevoel meer.
Teleurgesteld, omdat we de verkeerde kant opvoeren, keek ik Wim aan en in zijn sterke armen voelde ik me veilig en warm.
Ik was verdrietig en koud. Ook wel dankbaar, maar daar werd ik lichamelijk niet warm van.
Turend over het water - het water dat altijd zo'n aantrekkingskracht voor me had - dat de afgelopen dagen gebruld heeft als een wild dier, dat niet te verzadigen was.
Dat het water zo onberekenbaar kon zijn, was nooit bij me opgekomen. Dat God de zee zou gebruiken om Stavenisse te straffen was toen en ook nu nog voor mij ondenkbaar..

Ik weet dat: "...de ganse schepping in al haar delen zucht..." ten gevolge van de vloek der zonde, maar niet onder Gods oordeel, want ook de schepping hunkert naar de beloofde verlossing. Herschepping.
Menigmaal heb ik toen  gedacht dat  het wellicht onmogelijk zou zijn naar dat verdronken land terug te keren.

Wim  zou  zijn  land toch  nooit meer kunnen bewerken tot vruchtbare akkers en grazige weiden.

Jij keerde wel terug, maar onze liefde leed schipbreuk.

Jij die m'n meisjesdromen gestalte gaf.

Jij die mij beschermde in die rampnacht.

Jij die je paarden bevrijdde van de verdrinkingsdood.

Jij bent in mij nog altijd groot.

Ik denk nu hardop.... Als de watersnood van 1953 inderdaad een straf van God is geweest - zoals velen beweren - waar halen wij als mensen dan de (hoog)moed vandaan om alles op Stavenisse weer op te bouwen?
Om er weer te gaan wonen in dat door God verdronken en dus ons ontnomen land.
Zou dit dan niet een God weder staan zijn? Hebben wij het recht de straf en de gevolgen daarvan te negeren door weer regerend verder te gaan alsof er niets gebeurd is?. 
Zouden die mensen die de ramp als straf ervaren hebben, het verdronken land niet het verdronken land moeten laten en elders hun toekomst zoeken.
Of praten ze alleen maar over die straffende God omdat het past in het denksysteem van hun geloof? Zijn dan alleen de "slechte" mensen verdronken?
Hebben alleen de "goeden" het overleefd? Zo zou het dan toch wel moeten zijn.  Ik geloof niet dat God kwaad was op Stavenisse, waarom alleen op Stavenisse? Onze God is toch geen God van willekeur?

 

 

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------