Watersnoodramp 1953

 Verhalen
 

Eigen ervaring Jeannette van Dijken Nel Gaakeer Leonie van Nierop Oproep

Reportage Stavenisse Watersnoodramp 1953 – Leonie van Nierop

Stavenisse ligt 25 kilometer ten westen van Bergen op Zoom, op het uiterste puntje van Tholen. Het landschap wordt getekend door kleine dijkjes, bomenrijen, een oude watertoren. Op deze koude middag tegen het einde van november hangt er een dik pak wolken boven de polder. Groene weilanden en vette kleigrond wisselen elkaar af.

'Bruine bonen, aardappelen, eieren, uien' staat op het bordje voor Bram Smits' boerderij aan de rand van het streng gereformeerde dorpje. Tot hij met pensioen ging, was Smits boer. Net als zijn vader. En diens vader en diens vader. Bram Smits (78) draagt een blauwe ribfluwelen pet, een blauwe trui onder zijn grijze pak en daaronder een das met een scheepsmotiefje. Hij heeft een kort en stevig postuur. Het boerenleven is van zijn gezicht af te lezen. Nu bewerkt een van zijn zoons het land dat zich uitstrekt tot de metershoge dijk aan de Oosterschelde. Smits heeft zeven kinderen, 26 kleinkinderen en tien achterkleinkinderen. Allemaal wonen ze in het dorp.

In de voorkamer van zijn boerderij in het Zeeuwse Stavenisse vertelt Smits wat hij meemaakte tijdens de watersnoodramp. Zijn vrouw blijft in de keuken. Af en toe brengt ze haar man koffie."Om zijn keel te smeren, hij praat zoveel." Smits gaat er niet op in. Ook het luide gekoekkoek van de vier wandklokken brengt hem niet van de wijs. Smits laat foto’s zien. Hij heeft archiefdozen vol. Op zolder liggen zelfgemaakte landkaarten die hij meeneemt als hij op scholen zijn verhaal vertelt. Zijn getijdenboek bewaart Smits binnen handbereik. Hij kijkt nog altijd wanneer het hoogwater is.

'Ik ben hier niet bang. Toen het laatst zo stormde, belden er uit het hele land journalisten om te vragen hoe hoog het water stond. Er kwam een man die zei: 'Je kunt zien dat de mensen bang zijn, want je ziet bij veel boerderijen een bootje liggen'. Ik heb het maar gelaten. 'Natuurlijk halen we onze plezierbootjes in de winter naar huis toe. Dat heeft niets met angst te maken. En trouwens, als je in de rampnacht in een bootje was gestapt, was je geheid verdronken. Omgeslagen in de stroming, tegen huizen of bomen geslagen. Dat had je nooit gered."

Smits noemt de ramp in 1953 "een samenspel van wind en water, van springtij en storm". In de nacht van 31 januari op 1 februari verdronken meer dan achttienhonderd mensen en duizenden stuks vee. 156 inwoners van Stavenisse kwamen om in de golven. Dat was destijds ongeveer negen procent van de dorpsbevolking. Bram Smits verloor bij de ramp achttien familieleden. Hij was toen 24 jaar.

Vanuit zijn donkergroene stationwagon laat Smits de boerderij zien waar hij vroeger woonde. "In de rampnacht was ik op de haven bezig om met zakken grond de kade te verhogen. Mijn oom had intussen mijn moeder, broers en zussen en al het vee weggehaald. Maar toen ik bij onze boerderij ging kijken, zag ik dat het licht in de schuur nog brandde. Ik was bang voor kortsluiting, zo is een mens dan toch. Ik daalde hier de dijk af, liep naar de schuur en draaide de schakelaar om. Toen ik terug wilde gaan, stond het water opeens tot mijn middel. Ik wierp me met een schreeuw -'God help me!'- in het water. Ik dreef en klauwde tot ik het gras van de dijk te pakken had. Op dat moment viel het licht van de lantaarnpalen uit. En dat was een donkerte, dat kun je je niet meer voorstellen. En dan die storm en dat ijskoude water, je ziet niets dan de dood voor ogen" Smits zwijgt. Er komt een trekker voorbij.

Dan rijdt Smits de Stoofdijk op. Hij wijst de boerderij van zijn oom aan. "Ik ben op goed geluk naar deze schuur gelopen. Daar waren onze koeien heen gebracht. Het paard stond in de garage. Ik ben op de zolder geklommen en ik heb daar een poos gezeten. Ik zag hoe het water tot de benen van het paard kwam. Opeens sloeg er een muur uit. De varkens, de landbouwproducten en de meubels dreven zo door de schuur naar buiten. Er bleef niets overeind, er bleef niets overeind."

"Toen de stroming minder werd, zag ik de benen van dat paard weer. Dus ik ga die trap af, naar buiten en daar plomp ik in een gat. Naast de schuur was een stuk uit de dijk gespoeld. En gelijk voel ik dat iemand me grijpt. 'Bram', zegt die, want hij herkende me blijkbaar in het donker, 'Bram, heb je mijn vrouw niet gezien, en mijn dochter?' Het was een andere oom van me, die hier in de polder woonde. Hij had overal gezocht en nagevraagd. Dat waren de eerste mensen waarvan ik begreep dat ze verdronken waren."

Smits verlaat het dorp en rijdt door de polder naar de Ringdijk, die langs de Oosterschelde loopt. Trots vertelt hij dat deze kilometerslange dijk in 1599 in één jaar tijd werd aangelegd. Met de kruiwagen. Pas in 1980 werd de dijk in het kader van de Deltawerken opgehoogd. Met kwieke pas beklimt Smits het trappetje. Vanaf de dijk kijkt hij uit over de Oosterschelde. Hij snuift tevreden. "Ik zeg altijd: als je hier staat, dan zie je half Zeeland". Dan draait hij zich om naar het uitgestrekte polderlandschap.

Binnen de Ringdijk stonden vroeger veel meer boerderijen. Die zijn in de rampnacht in een keer weggevaagd. Smits wijst: "Hier stond een gloednieuwe boerderij. Die mensen zouden er die nacht voor het eerst slapen. Hun oudste zoon, met wie ik nog naar school ben gegaan, had een kantoorbaantje in Zeeuws-Vlaanderen. Omdat hij de eerste nacht van zijn ouders in het nieuwe huis wilde meemaken, ondernam hij de lange reis naar Stavenisse. Hij was om twaalf uur bij zijn ouders thuis, om er vier uur later te verdrinken." Zwijgend daalt Smits de dijk af.

Dan laat Smits de begraafplaats zien. Het is een stil plekje, midden in het dorp. Het gedeelte waar de rampslachtoffers zijn begraven, is makkelijk te herkennen. Op een apart veldje staan vijf rijen vuilwitte stenen tegen een goedverzorgde buxushaag. De grafstenen zijn stuk voor stuk gedateerd op 1 februari. Hier ligt een heel gezin Den Braber. Daar staan de stenen van Van Oeveren, verderop ligt de familie Vroegop. Het dorp telde slechts enkele familienamen.

Smits kent bijna alle doden. "Daar, een oudoom van mijn vrouw. En daar de zus van mijn vader, met haar dochter. Johanna was even oud als ik. Hier ligt de familie van mijn moeder. Ik zie ze nog voor me. Allemaal verdronken." Smits peinst een moment en vervolgt dan zijn verhaal. "Wij mannen van Stavenisse hebben in Bergen op Zoom twee nachten lijken opgegraven die daar tijdelijk begraven lagen. Daar zou ik nooit meer aan meewerken. Veel lichamen hadden weken in het water gelegen. De meeste kisten waren kapot. Ik heb zelf mijn tante en mijn nichtje opgegraven. Dat is zo’n vreselijk werk geweest."

"Je ligt wel eens wakker, te tobben. Ik zie vaak nog hele heldere beelden, die gaan nooit weg. Het hele jaar door komen er mensen naar Stavenisse en die zeggen dan: 'Je ziet er niks meer van, het dorp is opgeknapt. Er staat nieuwbouw.' Ja, natuurlijk zie je niks meer van de ramp. Maar de herinneringen zijn er nog."

-------------

Leonie van Nierop is historica en journaliste.