Nieuws Koningklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging

en Stichting Landschapsbeheer Zeeland  

 

 Pagina index

Braakballen pluizen

De Boerenzwaluw: slachtoffer van een

smetteloos platteland

 

Blij met een dooie mus 

Het sociale leven van een Mus     

Op 't Hof,  boerderijen en boerenerven inZeeland

 

 

 

 

Ga naar de website van de Landelijke KNNV

 

 

 

 

Braakballen pluizen

 

 


Braakballen pluizen kan een erg inspirerende bezigheid zijn. Voor de liefhebbers hebben de KNNV en NOZOS samen het boekje Braakballen Pluizen botjes, schedels, kaken en kiezen van allerlei zoogdieren. Aan de hand daarvan is -ook voor niet-biologen- na te gaan welke soorten in een braakbal zijn aangetroffen. Het boekje Braakballen Pluizen kost EUR 6.95 voor leden van een van beide organisaties, voor anderen EUR 7.95. Het ISBN nummer is 905011-125-4.
Bestellen kan ook via internet: http://www.knnvuitgeverij.nl Er is ook een Braakballen-zoekkaart die wordt uitgegeven door de Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming. De uitgave van de Zoekkaart muizenschedelresten in braakballen van de VZZ is bedoeld als stimulans voor het onderzoek naar het voorkomen van kleine zoogdieren (muizen en spitsmuizen) in Nederland. Voor het eerst is het mogelijk met behulp van een zoekkaart de schedelresten van muizen en spitsmuizen in (uilen)braakballen op naam te brengen! 

 

Bron: Vroege Vogels Nieuwsbrief 

 

 

Terug naar boven

 

 

 


 

 

 

De Boerenzwaluw: slachtoffer van een smetteloos platteland

 

 

Door: Wim de Wilde

 

 

Al een aantal jaren heerst er in vogelminnend Nederland bezorgdheid over het teruglopend aantal zwaluwen, met name waar het de broedparen van Gierzwaluw, Huiszwaluw en Oeverzwaluw betreft. Over de Boerenzwaluw maakten we ons tot nu toe eigenlijk niet zoveel zorgen. Ten onrechte, want de moderne agrarische bedrijfsvoering laat nog maar weinig ruimte voor Hirondo rustica.

 

In deze tijd van het jaar, het voorjaar, wordt door mij, en met mij door vele anderen, uitgekeken naar de voorjaarsbode bij uitstek: de eerste zwaluw. Bijna altijd gaat het dan om een Boerenzwaluw (Hirondo rustica), want die meldt zich doorgaans het vroegst. Soms eind maart, meestal begin april. Maar hoeveel lentes zullen nog beginnen met de terugkeer van boerenzwa­luwen? Want de Boerenzwaluw is de afgelopen decennia fors in aantal achteruitgegaan. Onderzoek heeft uitgewezen dat tussen 1970 en 1990 de broedpopulatie in de meeste landen in West en Centraal Europa met twintig tot vijftig procent is verminderd. Voor Duitsland en Nederland is in deze periode de stand gehalveerd. En gezien de ontwikkelingen op het platteland ligt een verdere achteruitgang voor de hand.

 

 

 

 

Woningnood en voedselgebrek

Gierzwaluw, Huiszwaluw en Oeverzwaluw, dat zijn de soorten waar men zich in Nederland meestal zorgen over maakt. Hun broedplaatsen verdwijnen immers in rap tempo. Gierzwaluwen raken ontheemd doordat invliegopeningen in oude gebouwen in de binnensteden worden afgesloten. Huiszwaluwen raken hun nest kwijt doordat niet iedereen hun uitwerpselen op prijs stelt, of omdat het nest bij een verfbeurt moet wijken. En oeverzwaluwen gebruiken vaak taluds van zandafgravingen, die meestal slechts tijdelijk geschikt zijn. 

Veel beschermingsmaatregelen zijn dan ook gericht op het instandhouden van hun broedmogelijkheden: vogelwerkgroepen steken taluds af, brengen 'gierzwaluwpannen' aan of plaatsen plankjes onder vervuilende nesten. 

 

 

 

Maar voor de Boerenzwaluw is de situatie niet veel beter, al maakten we ons tot voor kort over hem eigenlijk weinig zorgen. Door zijn voorkeur voor het broeden in open schuren en dergelijke weet hij doorgaans snel een plekje te vinden. Bovendien komen boerenzwaluwen elk jaar naar dezelfde plek terug en maken ze vaak weer gebruik van het oude nest. Toch maakte Voous, in zijn 'Atlas van de Europese Vogels', in 1960 reeds gewag van teruglopende aantallen als gevolg van de toenemende hygiëne op de boerderijen. Deze verschuiving naar een 'schoner' boerenerf heeft zich in de daarop­volgende decennia onverminderd voortgezet, en werd nog versterkt door het geleide­lijk verdwijnen van het gemengd bedrijf, dat plaats maakte voor specifieke akkerbouw dan wel veeteeltbedrijven. Met als resultaat een geringer voedselaanbod, maar ook steeds minder broedmogelijkheden voor de Boerenzwaluw.

 

Binnenbroeder

De Boerenzwaluw heeft zich, nog meer dan de Huiszwaluw, voor zijn broedplaats sterk aan onze nederzettingen gebonden: hij broedt vrijwel uitsluitend in bouwwerken van de mens. Daarbij heeft hij een voorkeur voor schemerdonkere en beschutte plaatsen. Zijn belangrijkste belagers, kerkuilen en eksters, hebben een hekel aan kleine ruimtes: daar kunnen ze hun vleugels niet goed uitslaan. In grotere ruimten, zoals de nu gebruikelijke open ligboxenstallen, is dat geen probleem, met als gevolg dat de zwaluw een gemakkelijke prooi wordt. Helaas voor de Boerenzwaluw worden andere gebouwen op het boerenerf tegenwoordig onder andere uit oogpunt van hygiëne zo veel mogelijk afgesloten. Een openstaande deur of een open raampje is er niet meer bij. Daar komt nog bij dat de meeste hedendaagse bouwmaterialen weinig 'houvast' bieden voor een nest. 

 

 

Een nest gemaakt van aarde, vermengd met speeksel, strootjes, haren en veren hecht nu eenmaal beter aan een houten spant dan aan een ijzeren balk. Dat is ook één van de redenen waardoor de vroeger zo geliefkoosde bruggetjes als broedplaats zijn afgevallen. Veel houten bruggetjes zijn verdwenen, om plaats te maken voor nieuwe, met metalen leggers. Of ze werden eenvoudig vervangen door een duiker. Dat biedt natuurlijk helemaal geen soelaas broedplaats, en bovendien is daarmee in landschappelijk opzicht niet alleen voor de mens maar ook voor de Boerenzwaluw een 'herkenningspunt' verdwenen. 

 

 

Verder is ook steeds minder geschikt nestmateriaal voor handen, want modderige plaatsen treft men thans rondom de boerderij veel minder aan dan vroeger. Modderslootjes zijn verdwenen; drinkputten in onbruik geraakt. Vooral in een droog voorjaar kan dit een behoorlijke handicap zijn. Ook in ander opzicht zorgt de toenemende hygiëne er voor dat de Boerenzwaluw het steeds moeilijker krijgt. Eén van de rede­nen waarom veehouderijbedrijven meer in trek zijn bij zwaluwen dan akkerbouwbe­drijven is het voedselaanbod: dieren trekken immers veel insecten aan. Op een bedrijf met open loopstallen wordt door het vee ook nog eens de nodige stalmest geproduceerd die, uitgereden op een open mestvaalt, een grote aantrekkingskracht heeft op vliegen. Maar in de moderne ligboxenstallen verdwijnen gier en mest in een afgesloten drijfmestkelder, waarmee een belangrijke voedselbron voor vliegen onbereikbaar wordt. Zodat vervolgens ook de zwaluw zonder eten komt te zitten...

 

 

 

 

Hygiëne

De afname van de Boerenzwaluw als broedvogel in Nederland is dus in gang gezet door veranderingen in de agrarische bedrijfsvoering, in combinatie met een toe­nemende zorg voor hygiëne rondom de boerderij. Thans komen daar nog de maatregelen bij die nodig geacht worden voor een schone en veilige melkproductie, én de angst dat vogels mogelijk besmettelijke ziekten overbrengen. Dit laatste deed zich vooral gelden tijdens de mond en klauwzeerepidemie van 2001. 

Wie herinnert zich niet de uitgebreide ontsmettingsmaatregelen die toen voor mens en dier van kracht waren bij het betreden van een boerderij? Toch achten virologen de kans dat een Boerenzwaluw een ziektekiem overbrengt zeer klein. Ze vangen insecten uit de lucht en komen tijdens het zitten doorgaans niet met mogelijk besmette plaatsen in aanraking. Bovendien blijft de vogel in de omgeving van de 'eigen' boerderij. Meeuwen, bijvoorbeeld, vormen in dat opzicht een groter risico. 

 

 

In het kader van de zorg voor veilig en schoon geproduceerde melk is een keur­merk ingevoerd dat die kwaliteit moet garanderen, het zogenaamde KMK-keurmerk. Daarvoor worden strenge eisen gesteld aan het melktanklokaal, de plaats waar de melk bewaard wordt in afwachting van het vervoer naar de zuivelfabriek. Bedrijven die zich niet aan de richtlijnen houden lopen het risico minder voor hun geleverde melk te ontvangen. Volgens de KMK-richtlijnen worden dieren, dus ook broedende boerenzwaluwen, niet in het melklokaal getolereerd. Nu zijn strenge eisen om de voedselveiligheid te waarborgen wel begrijpelijk, maar deze maatregel 'lijkt overbodig, want de melk wordt volledig afgesloten van de buitenwereld bewaard in grote tanks. Bovendien wordt, om alle risico's uit te sluiten, de melk in de fabriek ook nog eens gepasteuriseerd of gesteriliseerd.

 

 

 

Toch nog kansen

Alle genoemde ontwikkelingen hebben er toe bijgedragen dat de Boerenzwaluw in de afgelopen decennia als broedvogel fors is achteruitgegaan. Een verdere achteruitgang ligt voor de hand gezien de bijkomende effecten als gevolg van de discussie over dierziekten en voedselveiligheid. Tijd dus om deze negatieve trend om te buigen. Een manier is om met name veeboeren te wijzen op de nadelen van de huidige wijze van bedrijfsvoering, en daarnaast suggesties te geven hoe men, met instandhouding van het KMK-keurmerk, toch de Boerenzwaluw een kans kan geven. Een brochure hierover is in de maak. Daarbij moet ook gewezen worden op zijn uiter­mate nuttige functie als biologische bestrijder bij uitstek. In één seizoen worden meer dan een half miljoen vliegen en muggen gegeten. De enige negatieve factor is de vervuiling met uitwerpselen, veroorzaakt door de jonge vogels gedurende de laatste week voor het uitvliegen, direct rondom het nest. 

 

 

 

Maar gezien zijn belangrijke taak als insectenbestrijder moet men die rommel eigenlijk maar voor lief nemen, of de moeite nemen een plankje onder het nest te plaatsen. Hoopvol is dat in de huidige opvattingen over de rol van de agrariër in het landelijk gebied er meer oog is voor aspecten die met landschap en natuur te maken hebben. Het begrip 'agrarisch natuurbeheer' krijgt steeds meer aanhang. Sommige boeren beschikken over een 'natuurbedrijfsplan', waarbij wordt bekeken op welke wijze natuur en landschap op het bedrijf en rondom de gebouwen versterkt kunnen worden. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan de wijze waarop de Boeren, maar ook de Huiszwaluw, zijn nuttige functie als biologische bestrijder van insecten waar kan maken. Een wat meer begripvolle benadering voor deze 'voorjaarsbodes' mag dan ook verwacht worden.

 

 

 

Wim de Wilde is beleidsmedewerker Natuur & Landschap bij de provincie Zeeland. Als lid van de Vogelwerkgroep van de KNNV-afdeling Beveland houdt hij zich al een aantaljaar bezig met het inventariseren van met name huiszwaluwen in 's Gravenpolder.

 

Bron: NATURA  

 

Terug naar boven

 

 


 

 

BLIJ MET EEN DOOIE MUS

 

 

 

Over mussengildes

De mus staat in de belangstelling. 2001 heeft de KNNV als jaar uitgeroepen om de mus onder de aandacht te brengen van het grote publiek.Want het gaat slecht met de mus. Heel slecht? De biologen weten het niet. Daarom is jong en oud gevraagd in 2001 te tellen. We tellen de Ring- en Huismussen in onze omgeving en de resultaten worden opgetekend op speciaal door de KNNV uitgegeven mussenkaarten. Iedereen kan meedoen. Een breed landelijk onderzoek dus dat ons moet leren hoe het met dit vogelje gaat dat zo dicht bij ons leeft maar waar we zo weinig aandacht voor hebben. In vroeger eeuwen werden ook mussen geteld. Dooie mussen wel te verstaan.  

 

 

Was je in het bezit van een span paarden dan moest je mussen vangen. Minstens 25 gevederde exemplaren per span per jaar. Die bracht je dan minstens 3 stuks per keer - naar de boekhouder (ook wel bode genoemd) van het mussengilde voor registratie. De mussen werden gemerkt om te voorkomen dat ze nogmaals in de boeken kwamen.  Ook moesten ze vers zijn. Hoe meer mussen hoe beter want een dooie mus bracht een stuiver op en kans op het koningschap. Blij dus met een dooie mus. Niet genoeg mussen ingeleverd aan het eind van het jaar? Dan moest je boete betalen. Zo ging dat grofweg in het mussengilde. Wat hadden die mussen dan misdaan dat ze een schot hagel, een lijmstok of een "mosseklemme" verdienden? Naar onze huidige denkbeelden eigenlijk niet zo veel. Maar vroeger was de mus een schadelijke vogel. Schadelijk voor de oogst en het dakbeschot waaronder ze massaal nestelden.

   

 

Provinciaal beleid

Voordat de oprichting van mussengildes algemeen werd, werd door het provinciaal bestuur een verordening gehanteerd volgens welke eigenaren, pachters en huurders van landerijen, boomgaarden en hoven verplicht waren de nesten van schadelijke vogels te verstoren en uit te roeien op straffe van een boete als na 1 mei nog een nest werd aangetroffen.

   

 

De premie voor een ingeleverde Kraai, Ekster of Vlaamse gaai bedroeg 2 stuivers. Vanaf 1773 moesten ook de nesten van Kouwen en Houtduiven vernietigd worden. Later werden ook Reigers en Spreeuwen toegevoegd aan de lijst van uit te roeien vogels.  

   

De dorpsschout moest toezien op naleving van dit gebod. En daarin zat het geluk voor de vogels.  Die dorpsschout kneep een oogje toe. Want als alle nesten zouden worden uitgeroeid konden zijn dorpsgenoten het volgend jaar geen premie opstrijken voor een dooie vogel en zou snel een einde komen aan dit extra centje van de provincie. Het systeem werd dus ondermijnd. Dit had zeker ook te maken dat het feit dat de door de schout voorgeschoten premies maar mondjesmaat en veelal pas veel later door de provincie werden uitgekeerd. Welke diender had daar nou zin in.

   

 

Mussengildes

Met de oprichting van de mussengildes werd een nieuwe weg ingeslagen. Gemeentebesturen namen het heft in eigen hand en richtten mussengildes op ter uitvoering van de provinciale bepalingen ten aanzien van de bestrijding van mussen en andere schadelijke vogels.

Lidmaatschap was lang niet altijd vrijwillig. Wat de provincie niet voor elkaar kreeg moest zo op lokaal niveau beter gaan lukken.

   

Kort na 1800 ontstonden de eerste mussengildes en al snel hadden de meeste Bevelandse dorpen een eigen mussengilde. In een mussengilde was de burgemeester de hoofdman. Het doel was beperking van schade aan de landbouw. Maar een gilde had ook gezelligheid en competitie als doelstelling. De gildebroeder (vrouwen deden niet mee) die de meeste mussen binnengebracht had, werd voor dat jaar Koning van het gilde en was vrijgesteld van contributie. Won men tweejaren achtereen?  Dan werd men Keizer en kwam in het bezit van een plakkaat. Bij de jaarvergadering was men verplicht aanwezig te zijn. Niet of te laat komen? Boete betalen! De jaarvergadering, kort na Nieuwjaar, werd afgesloten met een gezamenlijke maaltijd.

 

 

 

Het tellen ging volgens een vast systeem waarbij de Mus als teleenheid gold.

Een paardenbezitter - veelal een boer - moest per span paarden 25 mussen inleveren. Ook was het wel gebruikelijk dat de verplichting niet per span paarden maar per gezinshoofd gold.

Twee musseneieren of naakte kuikens werden gerekend voor een mus. Ook mollen en ratten werden ingeleverd waarbij een mol of rat voor twee mussen werd gerekend. Andere schadelijke vogels zoals Kraaien en gaaien telden voor vier mussen, de eieren voor twee. Overigens verschilden de gilderegels en telwijze wel van gilde tot gilde. Aan het eind van de 19e eeuw veranderden de landbouwkundige inzichten. Insectenetende vogels werden niet langer schadelijk maar juist nuttig geacht voor de landbouw. Er kwam kritiek op de rigoureuze aanpak van de gildes. Zo kwam de klad in de mussengildes. Zij raakten door deze nieuwe inzichten hun doelstelling en veel leden kwijt.

 

   

Mussengilde 's-HeerAbtskerke

Het mussengilde van 's Heer Abtskerke - Ons Genoegen - is het oudste van Zeeland (1815) en dit gilde bestaat nog steeds. Wat doet een mussengilde anno 2001? Hier was ik nieuwsgierig naar en daarom heb ik de secretaris, de heer Bleuzé bezocht. Van hem kwam ik het volgende te weten. Mussen en andere vogels binnenbrengen is er niet meer bij. Het gilde is louter een gezelligheidsvereniging geworden waar de 70 leden - meer dan ooit - elkaar éénmaal per jaar ontmoeten. Veel leden wonen in het buitengebied. Nog steeds worden de oude boeteregels gehanteerd. Omdat niemand mussen aanlevert bedraagt de boete voor gezinshoofden f 2,50 en voor landbezitters f 5,- per jaar. De contributie bedraagt f 13,- per jaar. Van de contributie en boete wordt op 26 januari een boerenmaaltijd genuttigd. Vrouwen horen er nog steeds niet echt bij. Slechts éénmaal in de vijfjaar mogen ze aanwezig zijn op de gezellige avond waar gebiljart en gekaart wordt.

   

Hoewel de mussen er niet meer zijn, is het mussengilde van 's-Heer Abtskerke dus nog springlevend.  Ik heb aan de heer Bleuzé gevraagd wat hij als oorzaak van de afname van de mus ziet.  

 

 

 

Hij wijt het aan verschillende factoren. Vooral de voedselafname is een oorzaak. De graanoogst gaat snel en efficiënt zonder veel verliezen. De paardenmet voederzakken voor en paardenhopen op de weg, zijn goeddeels verdwenen en de erven zijn netjes geworden zonder gescharrel van kippen en verloren hoekjes. De schuren en huizen zijn modern en geïsoleerd. Naast deze voedselafname denkt hij dat ook de predatie van onder andere de Ekster een rol heeft gespeeld in de afname van de mussenpopulatie. Hoe het ook zij, de mus maakt slechte tijden door maar het mussengilde heeft meer leden dan ooit.

 

 

Tineke van der Ven

 

 

Bronnen:

  1. Historisch jaarboek voor Zuid- en Noord-Beveland no. 16, 1990 blz. 81 e.v. 'Het mussengilde te Ovezande' door P.G.S. Raas.

  2. Nieuwe Houtkrullen, 54 geschiedenissen van de Bevelanden. Blz. 1 7 e.v. 'Eén kraai is 4 mussen' door F. de Klerk.

  3. ‘s Heer Abtskerke, dorp in de Poel, J de Ruiter

  4. De heer Bleuzé, secretaris van mussengilde Ons Genoegen te ‘s-Heer Abtskerke.

   

 

  Bron: KNNV Beveland 't Heelblaadje    

        

 

Bezoek ook eens de website: Stichting Landschapsbeheer Nederland

 

 

 

 

Terug naar boven

   

 

 


 

 

 

Naar aanleiding van het mussenproject dat de KNNV vorigjaar organiseerde krijgen we via de website: www.knnv.nl behalve talloze waarnemingen ook veel vragen binnen. Veel daarvan gaan over het verschijnsel dat er op bepaalde tijden van het jaar bijna geen mus te zien is in de stadstuintjes.  Deze en andere vragen over het leven van de mus proberen we in onderstaand verhaal te beantwoorden, ook ter ondersteuning van ons pleidooi om eens beter te kijken naar deze alledaagse vogeltjes.

 

 

 

Het sociale leven van de mus

   

 

 

Slapen mussen in hun nest?

Ja en nee. Het vrouwtje van een mussenpaar slaapt gewoonlijk wel in het nest, maar het mannetje moet zich meestal tevreden stellen met een plekje in de buurt. Alleenstaande vrouwtjes en mannetjes slapen in groepjes bij elkaar; soms sluiten de niet in het echtelijk nest geduide mannetjes zich daarbij aan.  Zo kan op het platteland een dichte struik of een hoge boom jarenlang als groepsslaapplaats dienen, waar vogels uit de wijde omtrek op af komen. in de stad kan een grote klimop zo'n functie vervullen.  

 

 

 

Honderd jaar geleden had men bijvoorbeeld in Londen enorme slaapplaatsen van mussen. Op zo'n slaapplaats blijven de mussen nog een hele tijd samen roepen; dit noemt men ,sociaal zingen'. Er is weinig fantasie voor nodig om te bedenken waarom men deze plaatsen 'chapels' noemde.  Pas twintig minuten na zonsondergang wordt het stil op de 'chapel'.

Overigens gelden Huismussen als langslapers onder de vogels.  Ze houden van vroeg naar bed gaan en laat opstaan; ze horen zeker niet bij de 'vroege vogels', welke bij het eerste ochtendlicht al beginnen te zingen.  

 

 

 

In het broedseizoen gaan mussen bij zonsondergang slapen, broedende vrouwtjes gaan zelfs al eerder naar bed.  Maar als ze jongen hebben die gevoerd moeten worden gaan ze later slapen (dan moeten ze wel, vanwege het overwerk).  En als het broedseizoen is afgelopen beginnen de voorbereidselen voor het slapen gaan al anderhalf uur vóór zonsondergang.

 

 

 

 

Waar blijven de jonge mussen na het uitvliegen?

Zodra jonge Huismussen voor zichzelf kunnen zorgen trekken ze er samen met leeftijdgenoten op uit.  Ze zoeken dan naar de meest geschikte voedselplaatsen.  In de stad zal dat voedsel voor een groot deel bestaan uit brood en door de mens achtergelaten voedselresten.  Overigens heeft onderzoek aangetoond dat een groot deel van de jonge mussen de stad verlaat en tijdelijk naar het aangrenzende platteland verhuist.  Hier kunnen trouwens ook Ringmussen tussen zitten en in de loop van de zomer voegen ook de volwassen mussen die klaar zijn met hun broedsel zich bij hen.  In het landelijk gebied zoeken de jonge mussen vooral de graan- en rietvelden op, om te foerageren en te slapen.  De al eerder dit jaar in Natura geciteerde mussendeskundige Summers-Smith beschrijft een slaapplaats in Durham (Engeland): een graanveld waar zich duizenden Huismussen verzamelden uit een gebied met een straal van ongeveer vijf kilometer.  In de stad komen ook wel zwermen voor, maar de omvang hiervan beperkt zich meestal tot enkele tientallen dieren.

   

 

 

Huismus

 

Wanneer krijgen de jongen hun volwassen verenkleed?

Jonge musjes lijken allemaal op hun moeder: een bruin-beige verenpakje. Door de fletse kleur van de pootjes en de gele randjes langs de snavelbasis kun je ze toch goed als jong herkennen.  Vier tot zes weken nadat ze het nest hebben verlaten ondergaan ze hun eerste (complete) rui.  Alle vleugel- en staartpennen worden dan vervangen.  Vier weken later kun je dan de mannetjes herkennen aan de rugveren met de okerkleurige randjes en na nog een week aan de beginnende zwarte bef en grijze kop.  Ook de volwassen Huismussen ruien trouwens in dezelfde periode, zo'n vier weken nadat de jongen zijn uitgevlogen.  Volwassen Ringmussen beginnen echter al wat eerder met de rui, namelijk direct na het uitvliegen van de jongen.  Hierdoor zijn ze ook eerder klaar met hun verenwisseling en dat heeft dan weer tot gevolg dat de volwassen Ringmussen de eersten zijn die na het zwermen terugkeren bij de nestplaatsen.

 

 

 

Komen jonge mussen altijd terug naar de plaats waar ze geboren zijn?

Van de jonge mussen die in groepen op zoek gaan naar nieuwe plaatsen om te eten en te overnachten zal een deel in de herfst weer terugkeren naar de geboorteplaats. Een ander gedeelte vermengt zich met zwermen mussen uit andere regionen en zal zo elders voor 'vers bloed' zorgen.  Volwassen Huismusmannetjes keren half september terug op hun oude nestplaats.  Dat is net iets eerder dan hun jongen, zodat de jonge mannetjes als ze arriveren meteen kunnen zien welke plekken al bezet zijn.  Open plekken zullen ze dan meteen in bezit nemen.

 

 

 

Ook als een van de partners is omgekomen blijft de achtergebleven partner de oude nestplaats trouw.  De betreurde partner wordt dan al snel vervangen door een jonge mus die nog op zoek is naar een nestplaats. juveniele mussen die er niet in slagen om voor eind oktober een nestplaats te bemachtigen groeperen zich weer en slapen samen in bomen en rietvelden. jonge Ringmussen zoeken echter in de wijde omgeving van waar ze geboren zijn naar een geschikte nestplaats.  In tegenstelling tot de Huismus, die veel moeite doet om in zijn oude kolonie een plekje te veroveren, keert van de Ringmussen amper één procent ècht terug naar de geboortekolonie. 

 

 

 

Als het niet lukt om daar een nestplaats te vinden gaan ze al gauw verder zoeken en dan kunnen ze behoorlijk ver van hun oude kolonie belanden, soms wel vijfhonderd(!) kilometer.  Dat blijkt wel uit geringde exemplaren die teruggemeld werden uit Frankrijk en Zuid-Duitsland.  Ringmussen vertonen dus meer trekgedrag dan Huismussen.

 

 

 

Hoe oud worden mussen?

Ooit werd een levensduur van circa twaalf jaar gehaald door een Huismus in gevangenschap. Maar dat zal meer uitzondering dan regel zijn.  Een leeftijd van vijf á zes jaar is niet ongewoon, maar de gemiddelde leeftijd is circa twee jaar. Dat komt onder andere doordat pas uitgevlogen mussen slechts 25 procent kans hebben om het volgende broedseizoen te halen.  Door ziektes en predatie vallen kort na het uitvliegen de meeste slachtoffers. Van de volwassen vogels haalt zo'n 65 procent het volgende broedseizoen.  Opmerkelijk is dat de sterfte onder volwassen vogels vooral in het broedseizoen plaats vindt en niet in de winter!  Blijkbaar kost het grootbrengen van twee of soms wel drie broedsels zoveel energie of worden de vogels daardoor dermate onvoorzichtig dat ze gemakkelijk het loodje leggen. in de winter is de sterfte minder dan onder andere broedvogels doordat de mussen profiteren van het voedsel dat mensen al dan niet bewust beschikbaar stellen.

 

 

 

Zijn mussen beschermde vogels?

Vroeger werden mussen gezien als schadelijke dieren: vanwege de (veronderstelde) bedreiging voor de landbouwgewassen werden ze op menig boerenbedrijf volop verdelgd.  Er stond vroeger zelfs een premie op het aangeven van een mussenlijkje.  Gelukkig zijn de tijden veranderd en is de mens wat meer tolerant ten opzichte van vogels geworden.  Het is in Nederland tegenwoordig bij de wet verboden om Huismussen te vangen of hun nesten te verstoren (al kan de minister ze om economische redenen in bepaalde perioden tijdelijk onbeschermd verklaren, net als de Spreeuw en de Zilvermeeuw).

 

 

 

Hoe ik nestgelegenheid voor mussen creëer?

Een Huismus is niet zo kieskeurig in de keuze van zijn nestplaats.Voorwaarde is dat de plek op een hoogte van circa 3 meter zit, een opening heeft van minstens 35 mm en redelijk bescherming biedt tegen ongunstige weersomstandigheden.  En er moet natuurlijk een voedselpiek in de buurt zijn. Een scheefliggende dakpan heeft de voorkeur, maar een nestkast voor Koolmezen met een aangepast vlieggat wordt ook geaccepteerd.  

 

 

 

Omdat de tegenwoordig in gebruik zijnde dakpannen vaak (voor de mus) te goed op elkaar aansluiten zijn er speciale mussendakpannen met een vlieggat ontwikkeld. Om Ringmussen aan nestgelegenheid te helpen kunt u in tuinen of stadsparken een nestkast ophangen met een vlieggat van 40 mm, even hoog als de huismuskast. Wie in een natuurlijk bosgebied woont doet er goed aan om oudere bomen te laten staan.

   

 

Ina Marbus-Hotho is redacteur van Natura en een groot vogelliefhebber, de Huismus is haar favoriet (Natura 2000/1). Kees Hey is bioloog en heeft onder andere onderzoek gedaan naar de leefwijze van mussen; in het kader van ons mussenproject schreef hij hierover al eerder in Natura 2001/2 en 2001/3.

 

 

 

 

Bron: KNNV NATURA

 

 

Bezoek ook eens de website:  

 

Koningklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging 

 

 

 

Terug naar boven

 

 

 


 

 

Op’t Hof

 

 

 

Geschreven door Mr Gerard W. Smallegange

 

Een boek over boerderijen en boerenerven in Zeeland  

 

   Door Dicky de Koning, vrijwilliger beheerswerkgroep KNNV Beveland

   

 

Eindelijk eens een boek over allerlei historische elementen die hier en daar nog te zien zijn op oude Zeeuwse boerderijen. Het boek is een bewerking van een serie artikelen die wekelijks verschenen zijn in de PZC.

   

Een prachtig kijk- en leesboek vol oude en nieuwe foto's ingedeeld op allerlei onderwerpen.  Gerard Smallegange heeft in dit boek vastgelegd wat zo waardevol was en nog is op de boerenerven in alle regio's van Zeeland. Een stuk cultuurhistorie dat helaas snel verdwijnt door veranderingen en beëindiging van het ouderwetse boerenbedrijf. De inrichting van het boerenerf met z'n gebouwen, beplanting en allerlei bijzonderheden in bouwstijl (vaak streekgebonden) komen goed in beeld en worden zeer gedetailleerd beschreven.Geloof en bijgeloof hebben hun sporen nagelaten in velerlei ornamenten, kleuren en versieringen aan en op de boerenhuizen en schuren. Het leven en werken van boeren en boerinnen, knechten en meiden, handelaren en bezoekers van boerderijen zijn zeer bewogen en vaak humoristisch weergegeven. Veel informatie en oude foto's kreeg hij van oudere mensen die hun leven lang op zo'n hofstee woonden en werkten. Herkenning en bewondering voor de foto's gemaakt bij Kee Rijk op de Bushoeve door (SLZ-vrijwilliger) Hanneke Bakker.  

 

 

Gerard bezocht door heel Zeeland grote, rijkversierde boerenhoeven maar ook kleine, eenvoudige boerenspulletjes en sprak met de bewoners over vroeger. Zocht de verschillen, maakte vergelijkingen en wijst ons op van alles wat met het boerenleven te maken had. Zelfs het 'ondekot, de houtvumme en de aardappelkelder ontbreken niet. Verdwenen zijn de duivekeet, de oude plee, de luidklokjes en de weckpotten. Ook het groen op het erf en rond de boerderij krijgt ruim de aandacht. De solitaire (vaak bijzondere) bomen, oprijlaan, de windsingels, de huisboomgaard, de (zeeuwse) hagen, de moestuin, vaak ook nog een siertuin voor het huis vormden een leefgemeenschap voor mens en dier. Al deze beeldbepalende elementen hadden een bepaalde functie, helaas zijn we die vaak allang vergeten. 

 

 

 

De informatie over het hoe en waarom van de regenbak, de welput met een wip en het gebruik van vruchten en planten voor allerlei kwalen, we zijn ze kwijt geraakt in onze moderne samenleving. Ook het bewaren van de producten in schuren, zolders en kelders, het maken van boter en kaas, alles ten dienste van de hongerige magen van mens en dier op de boerderij.  Namen van oude fruitrassen, hoe hun reuk en smaak was en de vaak regionale verbastering van die namen roepen herinneringen op aan lang vervlogen tijden. De dieren op de boerderij hadden eveneens een functie: de hond als waker, de kat als muizenvanger, de kippen, schapen, varkens enz. voor de verkoop of voor in de eigen pan, want gegeten en gedronken werd er het hele jaar door, Achterin het boek worden enkele beeldbepalende boerderije beschreven, staan enkele tekeningen van een kompleet boerenerf en tot slot een lijst met nuttige adressen waaronder ook SLZ.

 

 

 

Kompleet is een boek nooit, ik mis nog een hoofdstuk over de vogels op en rond het erf zoals de zangvogels, ganzen, eenden en kerkuilen. De insecten en kleine zoogdieren van konijnen tot de bunzing, ratten en marterachtigen om maar wat te noemen. Ook een apart hoofdstuk over de omgrachting van vaak hele oude boerderijen en/of tuinen is nog een wens van mij persoonlijk. Garard Smallegange laat in dit boek zijn warme belangstelling en zorg voor het behoud van de oude Zeeuwse boerderijen en goed ingerichte boerenerven duidelijk spreken. Hij beschrijft zijn zoektochten niet weemoedig in de trant van vroeger was alles beter, maar laat de lezer een stuk cultuurhistorie zien dat stapsgewijs verdween met de mechanisatie, na de ramp van 1953 en de diverse ruilverkavelingen. 

 

 

 

Hij geeft soms ook kritiek op eigenaren en beheerders en heeft met de wekelijkse serie in de PZC, de tv-serie en dit prachtige boek, allen bekend onder de naam Op't Hof, heel wat tongen los gemaakt. Heeft vele mensen en diverse instanties voor monumentenzorg en landschapbeheer aan het denken maar ook aan het doen gezet. De Boerderijenstichting is met Gerard Smallegange als 'ambassadeur' weer wijd en zijd bekend geworden. De stichting geeft adviezen en wijst menigeen de weg in subsidieland, want om deze cultuurhistorische elementen te bewaren is naast veel goede wil ook heel veel geld nodig.

 

Kijk ook op Het jaar van de Boerderij

 

 

 

Bron: Stichting Landschapsbeheer Zeeland

 

 

 

Terug naar boven