RASSTANDAARD VAN HET
SCHIPPERKE
FCI Standaard Nr. 83 -
05.05.2003
Nederlandse tekst: Dr.R.
Pollet
Publicatiedatum van
geldige originele
standaard: Belgie
Gebruik: Kleine waak- en
gezelschapshond.
Groepsindeling f.c.i.:
Groep 1: Herder- en
veedrijvershonden
(uitgezonderd zwitserse
veedrijvershonden).
Sectie 1: Hedershonden.
Zonder werkproef.
Korte geschiedenis van
het ras:
In vlaams dialect
betekent schipperke
'kleine scheper'of
'herdershondje'. De
Gemeenschappelijke
voorvader van de
Belgische Herdershonden
en van de schipperkes
Zou een oud ras zijn,
een herdershond, meestal
zwart en tamelijk klein,
die 'Leuvenaar'
wordt genoemd. Zijn
oorsprong gaat terug tot
de 17de eeuw. Rond 1690-
was het
Schipperke de
lievelingshond van de
volksmensen en van de
Brusselse schoenlappers
van de Sint-Gorikswijk,
die wedstrijden
organiseerden om de
halsbanden in gedreven
Koper te laten
bewonderen waarmede ze
hun honden sierden. De
staart werd volledig
afgesneden, een mede die
naar het schijnt reeds
dateert uit de 15de
eeuw. Het
Schipperke was befaamd
als jager op muizen,
ratten, mollen en ander
ongedierte. Het
Schipperke werd voor de
eerste maal
tentoongesteld in 1882
in de stad Spa. Hij werd
in
de mode gebracht door de
belgische koningin Maria
Henrica.
In 1887 deed hij zijn
intrede in
Groot-Brittannie en de
Verenigde Staten. De
eerste
rasstandaard werd
vastgesteld in 1988 door
de voor het ras
verantwoordelijk club,
die in
datzelfde jaar werd
opgericht en die de
oudste Belgische
rasvereniging is. In de
loop der
jaren is het dan wel
nodig geweest om zich
aan het werk te zetten
om eenheid te
brengen in het type. In
die tijd werd inderdaat
gesproken van de
varieteiten van
Antwerpen, Leuven en
Brussel.
Algemeen voorkomen:
Het Schipperke is een
herdershond in klein
formaat, dus een lupoide,
maar zeer stevig
gebouwd. Zijn hoofd is
wigvormig, de schedel
tamelijk ontwikkeld en
de snuit
betrekkelijk kort. Zijn
lichaam is harmonisch,
kort, tamelijk breed en
gedrongen, maar
de ledematen zijn fijn
van bot. De beharing is
zeer karakteristiek,
overvloedig en recht,
en vormt een halskraag,
manen, een borstveer en
een broek, wat hem zijn
waarlijk uniek
stilhouet verleent. Het
geslachtsdiformime is
duidelijk. Zijn
lichamsbouw zonder
anomalieen, evenals zijn
kenmerkende
eigenschappen en zijn
herdershondenkarakter,
dit
alles in klein formaat,
verklaren zijn grote
populariteit die tot ver
over de Belgische
grenzen reikt.
Belangrijke
verhoudingen:
De schofthoogte en de
lichaamslengte zijn
gelijk, het is dus een
vierkante gebouwde
hond. De borst is goed
diep, tot ellebooghoogte
reikend. De snuit is
duidelijk minder lang
dan de helft van de
hoofdlengte.
Gedrag / karakter:
Een uitmuntend
waakjondje, een
uitzonderlijke
'waarschuwer', bruisend
van vitaliteit,
afzijdig ten opzichte
van vreenden.
Beweeglijk, lenig,
onvermoeibaar, altijd
bezig met
wat er rond hem gegaande
is, klaar om te bijten
bij voorwerpen die hem
ter bewaking
worden toevertouwd, zeer
lief voor kinderen,
altijd nieuwsgierig om
te weten wat er
gebeurt achter een deur,
of een voorwerp dat men
zal verplaatsen, lucht
gevendaan zijn
gevoelens door zijn
schel geblaf en zijn
rechtopstaande manen en
rugbeharing. Hij is een
snuffelaar, die jaagt op
ratten, mollen en ander
ongedierte.
Hoofd:
Wolfachtig (lupoide),
wigvormig, maar niet al
te gestrekt en voldoende
breed om in
harmonie te zijn met het
lichaam. Wenkbrauw- en
jukbeenbogen matig
gewelfd. De
overgang van het
schedelgedeelte naar het
snuitgedeelte is
duidelijk, maar mag toch
niet
te sterk geaccentueerd
zijn.
Schedelgedeelte:
Voorhoofd tamelijk
breed, naar de ogen toe
vernauwend, van opzij
gezien licht afgerond.
De bovenlijnen van de
schedel en de snuit
verlopen evenwijdig.
Stop: duidelijk, maar
zonder overdrijving.
Snuitgedeelte:
Neus: klein, neusspiegel
altijd zwart.
Snuit: scherper wordend
naar de neus toe, goed
gebeiteld, niet te
gestrekt, het uitende
Niet geknot; lengte
ongeveer procent van de
totale lengte van het
hoofd;
neusrug recht.
Lippen: zwart, goed
aansluitend.
Kaken/gebit: gezonde en
goed ingeplante tanden.
'het tanggebit' wordt
getolereerd. Volledig
gebit, beantwoordend aan
de tandformule. Het
ontbreken van een
of twee premolaren 1 (1
p1 of 2 p1's) of van een
premolaar 2 1 p20 wordt
getolereerd
en de molaren 3 (m3)
worden niet in
aanmerking genomen.
Wangen: droog,
geleidelijk overgaand in
de zijgedeelten van de
snuit.
Ogen: donkerbruin van
kleur, klein,
amandelvormig, noch
diepliggend, noch
uitpuilend:
ondeugende, levendige en
doordringende blik;
zwart omrande oogleden.
Oren: goed
rechtopstaand, zeer
klein, puntig,
driehoekig ( zoveel
mogelijk gelijkzijdig
driehoekig), hoog
aangezet maar niet te
dicht bij elkaar,
stevig, uitermate
beweeglijk.
Hals:
Sterk, krachtig gespierd
en zeer omvangrijk
lijkend door de
overvloedige beharing
van de
halskraag, middellang,
goed uitkomend, goed
gedragen en meer
opgericht wanneer hij
aandachtig is, de
bovenbelijning
(halslijn) licht
gewelfd.
Romp:
Kort en breed, dus
gedrongen, maar niet
overdreven omvangrijk of
zwaar, inschtijfbaar
In een vierkant is
ideaal, dus met de
lichaamslengte vanaf het
boegpunt tot aan het
zitbeenpunt ongeveer
gelijk aan de
schofthoogte.
Bovenbelijning: de
bovenlijn van de rug en
de lendenen is recht en
goed strak, dikwijls
licht stijgend van het
kruis naar de schoft
toe.
Schoft: sterk afgetekend
en nog hoger lijkend
door de manen.
Rug: kort, recht en
sterk.
Lenden: kort, breed en
stevig.
Kruis: kort, breed en
horizontaal: het
achterste gedeelte van
het kruis, de overgang
dus
tussen het kruis en het
zitbeenpuint, is
harmoniisch afgerond,
hetgeen wordt geoemd
achterste van een
Guinees biggetje'.
Borst: goed diep, tot
ellebooghoogte reikend;
breed in vooraanzicht en
achter de
schouders, dus de ribben
goed gewelfd; voorborst
van opzij gezien
duidelijk uitkomend.
Onderbelijning:
onderborst goed diep,
reikend tot aan de
ellebogen, harmonisch en
licht
steijgend naar de buik
toe, die matig
opgetrokken is, noch
neerhangend, noch
windhondachtig.
Staart:
Afwezig, maar wanneer
geen caudectomie
(couperen van de staart)
werd toegepast moet
de staart lang zijn,
stevig bij de aanzet,
naar het uiteinde toe
versmallen en minstens
tot
aan de sprong reiken. In
rust bij voorkeur
hangend gedragen, het
uiteinde ter hoogte
van de sprongen licht
naar achteren gebogen.
Mag in actie opgeheven
worden, in het
verlengde van de
bovenbelijning, bij
voorkeur niet hoger. De
staartaanzet mag in geen
enkele mate de belijning
schaden van het kruis,
dat met een harmonische
ronding
onmerkbaar in de dijen
overgaat en de indruk
geeft van een 'Guinees
biggetjes
achterste'. Een
opgerolde staart wordt
getolereerd, maar is
niet gewild.
Ledematen:
Fijn van beendergestel
en goed onder het
lichaam geplaatst.
Voorste ledematen:
Totaalbeeld: voorbenen
van alle zijden gezien
loodrecht en volkomen
evenwijdig in
vooraanzicht: hun lengte
van de grond tot aan de
ellebogen is ongeveer
gelijk aan de
helft van de
schofthoogte.
Schouders: lang en goed
schuin; schouderhoeking
normaal.
Opperarmen: lang en
voldoende schuin.
Ellebogen: vast, noch
afstand, noch
aangedrukt.
Onderarmen: recht, in
vooraanzien tamelijk uit
elkaar.
Polsen: Stevig en effen.
Voormiddenvoeten:
tamelijk kort, in
vooraanzicht in het
verengde van de
onderarmen,
van terzijde hoogstens
zeer licht naar voren
hellend.
Voorvoeten: klein, rond
en gesloten
('kattenvoeten'): de
tenen gebogen: de nagels
kort,
sterk en altijd zwart.
Achterste Ledematen:
Totaalbeeld: de
achterbenenmoeten zich
onder het lichaam
bevinden en in
achteraanzicht volkomen
evenwijdig zijn.
Dijen: lang, sterk
gespierd en door de
dikte van de broek nog
breder lijkend.
Knie: bevindt zich
ongeveer loodrecht onder
de heup; kniehoeking
normaal.
Onderschenkels: ongeveer
even lang als de dijen.
Sprongen: normale
hoeking.
Achtermiddenvoeten :
eerder kort; wolfsklawen
niet gewenst.
Achtervoeten: zoals de
voorvoeten, of iets
langer.
Gangwerk:
In draf is de beweging
soepel, vast met een
gemiddelde paswijdte en
een goede
achterhandstuwing,
waarbij de rug
horizontaal blijft en de
ledematen evenwijdig
bewegen; de beweging van
de voorbenen is in
harmonie met de
achterbenen en de
ellebogen mogen niet
uitdraaien. Bij een
hogere snelheid
convergeren de
ledematen.
Huid:
Goed strak over het hele
lichaam.
Vacht:
Beharing: het dekhaar is
overvloedig, dicht,
recht, voldoende hard,
tamelijk vast van
textuur, dus droog en
stevig aanvoelend, samen
met de zachte en dichte
ondervacht een
uitstekende beschutting
vormend. Het haar is
zeer kort op de oren en
kort op het hoofd, de
voorzijde van de
voorbenen, de sprongen
en de achtermiddenvoeten.
Op het lichaam is het
haar middellang en
aanliggend. Rondde hals
is de beharing vanaf de
buitenrand van de
oren veel langer en meer
afstaand, waarbij vooral
bij de reu, maar ook bij
de teef, een
brede en zeer typiche
'kraag' (lange haren
rond de hals die aan
beide zijden uitsteken),
'manen' (lange haren op
het bovengedeelte van de
hals, die zich
uitstrekken tot op de
schoft en zelfs tot op
de schouders) en een
'borstveer' (lange haren
op het ondergedeelte
van de hals en op de
voorborst, die zich
uitstrekken tot tussen
de voorbenen en
geleidelijk
eindigen onderaan de
borst) worden gevormd.
Aan de achterzijde van
de dijen wordt de
'broek' gevormd door
lange en overvloedige
haren, die de
anaalstreek bedekken en
waarvan de haaruiteinden
op een zeer typische
manier naar binnen zijn
gericht. De staart is
bedekt met haar dat even
lang is als het lichaam.
Haarkleur: eenkleurig
zwart. Het onderhaar
moet niet absoluut zwart
zijn, maar het
mag ook donkergrijs
zijn, indien het
volledig word bedekt
door het bovenhaar.
Gewicht:
3 tot 9 kg. Een
gemiddeld gewicht van 4
tot 7 kg wordt
nagestreeft.
Honden die minder wegen
dan 3 kg en meer dan 9
kg kunnen niet als
uitmuntend
beschouwd worden.
FOUTEN:
Elke afwijking van het
bovengenoemde moet als
een fout beschouwd
worden, die bestraft
wordt naargelang de
ernst ervan.
Algemeen voorkomen:
plomp; te weinig
substantie; laag- of
hoogbenig; gestrekt
lichaam, inschrijfbaar
in een rechthoek.
Hoofd: te gestrekt of te
kort; niet-parallelle
belijning van schedel en
neusrug;
vosachtig voorkomen; te
uitstekende wenkbrauw-
of jukbeenbogen.
Schedelgedeelte: te
smal; voorhoofd te rond
of te bol (áppelhoofd').
Snuit: te lang,
geknepen; dik, afgeknot;
ramsneus.
Gebit: onregelmatig of
slecht ingeplante
snijtanden; ernstige
fouten zijn het
ontbreken
van snijtand (1I), van
drie premolaten 1 (3 p1)
of van twee premolaren 2
(2 p2).
Ogen: Groot, rond of
uitpuilend; lichte kleur
("hazelnootkleur'is nog
aanvaardbaar).
Borst: smal, vlak,
cilindrisch; niet
voldoende diep.
Kruis: lang, hellend,
overbouwd; discontinu
ronding van achterzijde
(overgang kruis-
Achterste gedeelte van
dijen).
Ledematen: te weinig of
overdreven gehoekt.
Gangwerk: nauwe
beweging, te korte
paslengte, te weinig
stuwing, slechte
Rugoverbrenging, hoog
opheffen van de
voorbenen (steppen) op
huppelende beweging
Van de achterbenen.
Vacht: te kort
(gladhaar), te lang,
schraal, zacht of
zijdeachtig, gegolfd, te
vlak tegen het
Lichaam aanliggend of
neerhangend; te weinig
of geen halskraag,
manen, borstveer of
Onvoldoende ondervacht.
Kleur: grijze,
bruinachtige of rossige
schijn in het dekhaar;
enkele toevallige witte
haren, bijv. op de
tenen; wat grijs, bijv.
op de snuit, te wijten
aan auderdom, wordt
geduld.
Karakter:Apathisch of
bang.
DISKWALIFICERENDE
FOUTEN:
Karakter; hypernerveus,
agressief of angstig.
Algemeen voorkomen;
afwezigheid van rastype.
Gedit;Bovenvoorbeet;
ondervoorbeet, zelfs
zonder verlies van
contact (omgekeerd
schaargebit);
kruisgebit; ontbreken
van een hoektand (1 c),
een scheurkies boven(1
p4)
Of onder (1 M1), een
molaar ( 1 M1 of 1 M2,
behalve M3 ), een
premolaar 4 (P4 onder),
Eenpremolaar 3 (P3) plus
een andere tand, of in
tootaal die tanden of
meer (behalve
De 4 premolaren 1).
Neusspiegel, lippen,
ooglende:
gedepigmenteerd.
Oren:hangend of
halfstaand.
Vacht:lang en zacht of
zijdeachtig, dus een
vacht duidelijk van het
type "langhar";
Franjes van lag haar op
de oren, achteraan de
dijen, enz.; totale
afwezigheid van
Onderwol.
Kleur: iedere vachtkleur
anders dan zwart
(behalve grijze,
bruinachtige of rossige
schijn)
Of met zeer kleine witte
vlekken, zelfs op de
tenen.
Gewicht: duidelijk
buiten de opgelegde
grenzen.
Iedere hond met
duidelijke lichaams- of
gedragsafwijkingen
moeten worden
Gediskwalificeerd.
N.B.: De reuen moeten
twee normale testikels
hebben, die volledig in
het scrotum zijn
Indedaald.
|