Straffeloos onvoorzichtig

 

De groene boei aan de overzijde van de vaargeul was mijn doel. De zomer had zijn tijd genomen om het zeewater op te warmen en het was pas in juli dat de temperatuur aangenaam genoeg was om te kunnen zwemmen.

Misschien is het wel mijn benadering van vliegen. Het water dat me draagt onder mijn armslagen, de wrijving van mijn spieren, pezen, ledematen met de koele uitgestrekte ruimte. Het zout dat mijn luchtwegen klaart, de zuurstof die de laatste resten uitputting wegblaast. Ik ben nergens gelukkiger.

Een open, zacht getinte morgen. Nauwelijks mensen op het strand. Een kalme zee.Hoog water. Voorbij de oranje bollen die de grens markeren voor het strandvolk. De groene boei, omsluierd met flarden ragfijne nevel wachtte op mij. Het leek een kleine moeite hem te bereiken.

Halverwege doemde het motorbootje van de strandwacht op. Aan boord bevond zich een kleine cameraploeg. Weken later dook ik op in het Yorin programma  ‘Strandpolitie.’

Begin september zag ik eindelijk mijn kans schoon. Het tij was gunstig, mijn dochterwolkje was er niet om zich zorgen te maken en de strandwachten waren terug in de schoolbanken. Nog een uur voordat het hoog water zou zijn. Meneer Laport, mijn krasse buurman van in de zeventig was de enige getuige.

Een tiental meters voor het beoogde doel was de stroming zo sterk, dat het veel van mijn krachten zou vergen het te bereiken. En in de verte naderde een groot schip, hoog op het water. Ik moest een beslissing nemen: afhaken en terugzwemmen met de stroom in de hoop dat ik niet doormidden zou worden gezaagd of doorzetten, op de boei klimmen en het vaartuig laten passeren. Omdat het tij aanstonds zou keren, kon ik niet anders dan de terugtocht aanvangen. Ik vorderde minder snel dan ik had ingeschat. Voor de vorm stak ik mijn hand op. Geen koerswending of hoornstoot. Een speldenknop op een blauw en eindeloos tapijt. Maar in dat speldenknopje was het kalm. Ik berekende het kruispunt. Een inschatting van mijn snelheid ten opzichte van het aantal knopen dat het schip maakte. De ultieme inspanning van mijn vermogen om het uiterste uit deze wedloop te halen. Ik hield mijn angst tegen het licht en knipte het uit.

Een kolossaal gevaarte op een onwrikbare koers. Zo dicht genaderd nu dat ik de golfslag tegen het metaal hoorde. Ik verkoos de schoolslag boven de borstcrawl. Trager, maar met vol zicht passeerde ik de boeg. Twee meter speling. Terwijl de torenhoge, zwartrode muur passeerde strekte ik mijn linkerbeen uit en raakte de romp met de toppen van mijn tenen.

De boeggolven overspoelden me. Ik haalde diep adem en onderging het geraas, zonder angst voor de zuiging van de schroef. Geen matroos te bekennen. Ik was alleen met het besef dat de beperkingen van mijn wereld vanaf nu van een andere orde konden zijn.

Vele uren later drong de werkelijke magnitude van mijn ervaring tot me door. Hij splitste zich op in twee kampen: mijn secundaire angst ging mijn gevonden vrijheid te lijf. Was het neurose versus EQ? Mat zich hier een gezonde vrees met mijn IQ. Het leek van ondergeschikt belang; ik was de scheidsrechter en wees de overwinning toe aan mijn vreugde.

Mijn doodsangst droop af.

naar volgende column