Karel II van Spanje

Karel II (Madrid, 6 november 1661 – aldaar, 1 november 1700) was koning van Spanje (inclusief de Zuidelijke Nederlanden), Napels en Sicilië. Hij regeerde van 1665 tot zijn dood en was de zoon van zijn voorganger Filips IV en Maria Anna van Oostenrijk. Hij was de laatste van de Spaanse Habsburgers.

Karel was zowel geestelijk als lichamelijk gehandicapt. Alle uiterlijke kenmerken die typisch waren voor de leden van het huis Habsburg waren in hem zeer overdreven vertegenwoordigd. Zijn hoofd was buitenproportioneel groot en misvormd en zijn onderkaak stak zover uit dat hij zijn tanden niet op elkaar kon krijgen. Zijn tong was zo groot dat hij nauwelijks kon spreken. Lopen kon hij ook maar met moeite. Op 35-jarige leeftijd was hij verlamd, epileptisch, kaal, vrijwel tandeloos en slechtziend, en in 1698 werd hij ook nog eens doof. Karels geestelijke toestand was al niet veel beter. Hij bleef erg lang kinderlijk en werd vervolgens al snel seniel. Hij kon nauwelijks lezen en schrijven. Zijn moeder trad als regent voor hem op. Hij kreeg de bijnaam El Hechizado, de Behekste, zoals hij ook zelf geloofde. Uiteraard waren de afwijkingen eerder te wijten aan de inteelt binnen de Habsburgse rangen. Exorcisten vanuit alle kanten van het rijk werden opgeroepen om de duivel uit hem te komen drijven.

In 1678 werd de moeder van Karel II uit Madrid verdreven door Juan II, de bastaardzoon van Filips IV. Deze eiste dat zijn halfbroer Karel op een betere manier zou worden behandeld, zoals hij daar verwaarloosd was weggestopt in het Escorial. Juan II stierf echter in 1679 en Maria Anna keerde terug naar Madrid. Naar het schijnt zou Karel zelf zijn halfbroer hebben opgeroepen om Maria Anna af te zetten, omdat hij zelf wou regeren.