Descendants of Adriaen Joosten FEIJTEL

Notes


7. Adriaan Janse FEIJTEL

Belijdenis op 31 maart 1752
Rechterlijke en notariële en weeskinderarchieven Zeeuwse Eilanden1456-18 11. 29 oktober 1779 Testament van Adriaan en Cornelia, echtelieden, wonende binnen Sint Maartensdijk, zij ziek, kinderen erfgenaam in de legitieme portie; ze institueren elkaar tot universeel erfgenaam; als haar ouders bij haar ovelijden nog leven,ontvangen zij de legitieme portie. Ze benoemen elkaar tot voogd en tot toeziend voogd van haar broer Jacob Snoek, seclusie van de weeskamer.
- In de inwonerslijst van 1769, opgesteld in de Napoleonse tijd, staat ene Jean Feijtel genoemd. Tijdens opname is deze "Jean" 42 jaar oud. Dat zou betekenen dat als het dezelfde persoon betreft, Jan geboren is in het jaar 1727. Het beroep wat wordt weer gegeven is wel kleermaker.


Elisabeth DEKKER

Adriaan en Elisabeth hadden geen kinderen uit hun huwelijk.
6 december 1785 huwelijkse voorwaarden van Adriaan en Elisabethwonende b innen Sint Maartensdijk, er zal geen gemeenschap vangoederen en schuld en zijn; tevens testament. hij legateert zijn zoonJan (geprocreáUerd bij C. Snoek) het goud en zilver van overleden vrouwen het huis waar Adria an woont voor F 100 inbreng; hij institueertdeze zoon Jan tot universe el erfgenaam, mits hij aan eventuelekinderen uit het 2e huwelijk en aan Elisabeth de legitieme portieuitkeert. Elisabeth institueert haar man t ot universeel erfgenaam ende kinderen in de legitieme portie; als zij zo nder kinderen overlijdtworden haar erfgenamen ab intestato erfgenaam. Ad riaan kiest voor het"aasdomsversterfrecht". Ze benoemen elkaar tot voog d. Adriaan benoemdzijn zwager Jacob Snoek tot toeziend voogd, Elisabeth haar broerCornelis Dekker. De weeskamer wordt gesecludeerd.


15. Jan FEIJTEL

aan de oostzij van de markt van Sint Maartensdijk

Belijdenis 12-4-1789
Dienstplicht 1797/1798
Ongehuwd
In leven 1814.


8. Adriaen Joosse FEIJTEL

Belijdenis: 1757
Vermoedelijk ook bakker geweest, want dochter Anna Margareta trouwt 1801als bakkersdochter. Het beroep kan echter ook slaan op haar stiefvader Gilles Noordijke, die inderdaad bakker was.


18. Cornelia FEIJTEL

Aangenomen 1785

In 1805 verhuisd naar Nieuwerkerk op Schouwen-Duiveland. Vertrekt weer naar Scherpenisse in 1807.


21. Dina FEIJTEL

tweeling met Anna Margaretha.


9. Daniël Joostz. FEIJTEL

Scherpenisse rond het jaar 1000
Hoewel de oudste sporen van bewoning die op het eiland Tholen zijn gevonden dateren van rond het begin van onze jaartelling, is het niet steeds de bewoond geweest. In het laatste kwart van de derde eeuw werd de zee actief met als gevolg dat de bewoners deze streek moesten verlaten. Tijdens deze transgressiefase werd het veen met een laag zeeklei overdekt. In de Karolingische tijd na 800 zullen deze gebieden weer bewoonbaar zijn geweest, hetgeen niet inhoud dat er ook bewoning is geweest. Uit een recent onderzoek van de Westkerkseberg is gebleken dat er hier rond het jaar 1000 weer mensen woonden. Het oudste deel van deze berg, de zogenaamde kernheuvel die tot 1mtr + NAP reikt zal waarschijnlijk hebben gediend als vluchtheuvel voor hoog water op de nog onbedijkte schorren. De volgende verhoging die van ca 1025 dateert, houdt verband met een functie als kasteelberg. Op dit bergje zou een eenvoudige houten versterking (motte) hebben gestaan, zoals ook op het tapijt van Bayeux (Fr) uit de tweede helft van de 11e eeuw is te zien. Op dit tapijt is de inval van de Normandiërs in Engeland en de slag bij Hastings van 1066 afgebeeld. In de laatste verhoging van deze berg zijn resten baksteen gevonden die afkomstig kunnen zijn van een stenen toren. Voor de afgraving van 1911 reikt deze berg tot 8.10 m boven NAP Op het voorterrein stond het Hoge Huis dat in het bezit van de heren van Westkerke is geweest. De berg en het kasteelterrein waren om gracht. In een oorkonde van 1203 is er voor het eerst sprake van Scherpenisse. Dat jaar traden Lambertus, castellanus de Portfliete en Baldewinus, clerius de Scarpenesse, dus een kasteelheer en een geestelijke, als getuigen op bij een schenking enting aan de abdij van Ter Doest. In 1285 droegen ridder Godfried van Scarpenisse het kapittel van Oud-Munster te Utrecht en pastoor voor Scarpenissedam voor. Hieruit blijkt dat het dorp toen groot genoeg was om een pastoor te onderhouden. De naam van het dorp houdt verband met het ontstaan van de plaats aan een dam in een inbraakgeul van de Pluimpot. De bedding van deze geul is voor een gedeelte nog te zien langs de Platteweg.
Het dorp en zijn omvang
In de "Tegenwoordige Staat van Zeeland" uit 1753, wordt het dorp beschreven als "een wakker groot dorp met vele Straaten, ja zelfs grooter dan st-Maartensdijk, met een kerkelijke gemeente van "omtrent 250 Ledematen". Het kohier van de dubbele honderdste penning op gebouwen uit 1609 vermeldt 143 huizen, waarvan 16 buiten het dorp, met een totale huurwaarde van ongeveer 60 ponden Vlaams. Het dorp naderend vanuit het noorden, gaat men het binnen over de spuidam (de speuye) aangelegd in de Pluimpot. Van dit water, dat zuidwestwaards, voorbij st-Maartensdijk in de Oosterschelde uitmondde, was in 1566 het noordoostelijke deel ingepolderd, waardoor st-Maartensdijk aan het eiland Tholen was komen vast te zitten. De spuikom (houwer) links was gehandhaafd, onder meer om de haven op diepte te kunnen houden. De straat in het verlengde van de dam komt, voorbij het aan de rechterkant staande "heeren rechthuys" (vaak trots het stadhuis genoemd), uit op een pleintje (nu Hoge Markt) vanwaar met rechtsaf de brede Marktstraat (nu ook Hoge Markt maar vroeger Brede of Lange Marktstraat genoemd) in kan. Recht doorlopend gaat men dan op de enigszins aflopende Kerkstraat in en linksaf het dorp weer in de richting van de meestoof. De Kerkstraat eindigt op de Beestenmarkt ( nu Lage Markt) met daar achter de kerk en een waterput (vate) die kerkgracht genoemd werd. De ruimte tussen de haaks op elkaar staande Marktstraat en Kerkstraat zal in de tijd waarover we spreken, bestaan hebben uit een rommelig geheel van weggetjes, wat boerderijen en vooral erven en schuren. In dat gebied, bij de Olidam, is een tweede waterput. De kerk is groot en al vrij oud, het rechthuis dateert pas van 1595. Het is met behulp van Maria van Nassau tot stand gekomen en is een mooi gebouw met traphevels, torentjes, een uurwerk en een dorpspomp er voor. Het herbergt behalve de dorps regering, het hierna vermelde Kloveniersgilde.
Het Kloveniersgilde
Scherpenisse kent als enig dorp van het eiland Tholen een Kloveniersgilde opgericht in het 1594. Jaarlijks 's woensdags na Pinksteren komt het Kloveniersgilde in de gildenkamer boven het voormalige gemeentehuis bijeen. Om 1 uur en om 6 uur maakt de trommelslager de ronde door de straten van Scherpenisse, vanaf de Hoge Markt, Kerkstraat, Lage Markt, Molenweg, Lentestraat, Weststraat en weer terug op de Hoge Markt om de gildenbroeder op te roepen voor hun komst naar de gildenkamer. Om lid te zijn van het Kloveniersgilde moet men woonachtig zijn in Scherpenisse. Verhuist men naar een andere gemeente dan moet men het gilde verlaten hoe spijtig dit men ook vindt. De trommelslager is tevens knaap die het bier rond brengt en de leeftijd van 18 jaar moet hebben. Volgens de regels wordt er dan ook uitsluitend bier geschonken. Wie bij het bier iets wil eten, kan hard gekookte eieren kopen of worsten met mosterd. Een zieke gildenbroeder krijgt thuis zijn bier bezorgt. Een gildenbroeder die een gevangenisstraf krijgt, vliegt er onmiddellijk uit. Het totaal aantal mag niet hoger zijn dan zestig en die er dan graag in wil moet maar even geduld hebben. Ook in de gildenkamer zijn er tal van regels in het belang van orde en netheid. Alleen zijn de boetes op peil gebleven, van de tijd dat de regels gemaakt werden, zodat de veertig cent geen betekenis meer geeft. De dienstdoende officier pakt het schrift ook niet, wanneer één van de broeders een ander bij zijn voornaam noemt. Bier morsen, dat niet met één hand bedekt kan worden, kost ook geld. Een wie iets op tafel laat liggen moet dat terug zijn te kopen, want de broeders moeten die voorwerpen aan de officier geven. De toenmalige burgemeester overkwam dat eens, toen hij z'n pijp op tafel liet liggen. Voor vijftien gulden kon hij toen zij pijp weer roken
Oude Volksgebruiken.
Het oudste volksgebruik in ons dorp was wel het leggen van een schoof stro naast de deur op de stoep van het huis, waarin zich een dode bevond. Als de aflegger het lijk had bezorgd, werd door hem van stro een rol gemaakt van ongeveer zeventig centimeter lengte. De dikte van de rol wisselde van een paar halmpje tot wel veertig centimeter. Aan de einden was zij met een scherp mes netjes afgesneden. Met het ene vlak lag zij tegen de muur terwijl het andere vlak naar de straatzijde was gericht. De bos stro werd bij elkaar gehouden door een zwarte band. Hoe ouder de overleden was des te dikker de bos stro. Verder kon men uit de banden om de rol opmaken wat de burgerlijke staat was van de overledene. Zodra het lijk het huis was uitgedragen, werd de bos stro naar binnengehaald. Door de lijkdienaar werd bij alle vrienden en bekenden mededeling gedaan van het overlijden. In het sterfhuis werden blinden gesloten en lakens voor de ramen gehangen. Als de kist naar buiten werd gebracht, werd ze op een draagbaar geplaatst en naar de begraafplaats gedragen, soms door vrienden, soms door arme lieden, die daarvoor een beloning ontvingen naar gelang de status van de familie. Het luiden van de grote kerkklok was het sein, dat de stoet het sterfhuis kon verlaten. In de straat waar de begrafenisstoet door zou komen, sloten de mensen dan één van de twee blinden en wel dat, 't welk in de richting van het sterfhuis lag. Men kon dan, in huis achter het gesloten blind staande, de stoet door het venster, dat niet was afgesloten, goed bekijken zonder zelf gezien te worden. Vrouwen liepen niet mee in de stoet. Direct achter de lijkbaar liep de jongste zoon. Soms was dit zelfs nog een kind. Voor het vertrek van het sterfhuis en aan de groeve las de dominee een hoofdstuk uit de bijbel. Zodra de stoet van het kerkhof was teruggekeerd, werden de blinden in de straat weer geopend, behalve in het sterfhuis. Zij die de overledene naar de laatste rustplaats hadden begeleid, namen met de overige familieleden deel aan de gemeenschappelijke broodmaaltijd in het sterfhuis.
Was de overledene lid van het Kloveniersgilde, dan waren de gildenbroeders verplicht achter de baar aan te lopen. Was een gildenbroeder verhinderd dan moest hij voor een vervanger zorgen. Aan het hoofd van de stoet liep dan een gildenbroeder met omfloerste vlag van het gilde. Boven op het schuin-dakvormige deksel van de kist stond op een voetstuk een zilverkleurige vogel. Vanaf het voetstuk hing aan beide zijden van het schuine deksel aan een zilveren ketting een vierkante plaat van hetzelfde metaal met een der punten naar beneden. Op beide platen was aan één zijde hetzelfde wapen gegraveerd, onderverdeeld in zestien kleine wapens, heel fijn en mooi. Op de andere kant van de beide platen staan twee gekruiste geweren, snaphanen, afgebeeld met daaromheen de tekst.
De ene tekst luide: Martiv's Baeck 1630 Eerst Conynck Scherpenisse
De andere tekst luide: Anno Marinusse Vonder 1632 Burcht
De zilveren platen hadden een grote van ongeveer 10 bij 10 cm. De stichtingsakte van het "Kloveniers Gilde" is gedateerd 7 maart 1594 en ondertekend door Maria van Nassau, die in de tekst nader is aangegeven als Gravin van Nassau, Vrouwe van Sint-Maertendyck, Scherpenisse.


Maatje Cornelisse BOLET

Westkerke was tot 1816 een zelfstandige gemeente, westelijk gelegenvan Scherpenisse. Thans is er nog de Westkerkse weg.
Belijdenis: 1761


28. Maria FEIJTEL

Riddergevechten bij Scherpenisse
Het was een woelige tijd waarin Walcheren en Zuid-Beveland en vermoedelijk ook het eilandgebied waaruit Tholen is ontstaan, inzet waren van een machtsstrijd tussen Holland en Vlaanderen. Ook de lokale heren lagen vaak met elkaar overhoop Volgens de Tegenwoordige Staat, uitgegeven in 1753, had ook heer Hugo van Scherpenisse een huis op het grondgebied van Scherpenisse dat uit de 13e eeuw werd belegerd door de broer van raaf Willem I van Holland. Dit omdat Hugo partij had gekozen voor graaf Lodewijk II, die met Ada, de dochter van de in 1302 overleden graaf Dirk VII van Holland, was gehuwd. Ada was niet gerechtigd haar vader op te volgen omdat het graafschap alleen in mannelijke lijn kon vererven. Er ontstond een partijstrijd, waarin haar oom, graaf Willem I, zijn gezag vestigde. Dit Hoge Huis van Hugo, vermoedelijk een versterkte hoeve, stond aan de zuidkant van het dorp aan het eind van de Hoog Huyswegel. Deze weg thans bekent als Molenweg, is tijdens de herverkaveling sterk ingekort. Het gebouw stond ongeveer tussen deze weg en langeweg nr., 59 en 61. Uit de oorkonde van het voorjaar van 1316 blijkt dat er toen een twist was tussen. Jan van Westkerke en Floris van Borssele, heer van Veere. Laatst genoemde trok met Gillis van Baarsdorp, Wouter en Jan van Maalstede tegen hem op met als gevolg dat Jan van Westkerke onder de muren van zijn sterkte werd gedood. Dat ging ook vroeger niet ongestraft Gillis van Baarsdorp, die de dodelijke wond tijdens "volle vrede " toebracht, werd door de graaf op bedevaart naar Cyprus gestuurd met de opdracht nooit meer in zijn land terug te keren.


Leendert BRUYNZEEL

Beroep: Landman


13. Pieter FEIJTEL

Aangenomen juni 1783 te Westkerke

Pieter en Conelia gingen zelf op een boerderij.


29. Adriaan FEIJTEL

In leven 1813
Vliedberg
Op het eiland Tholen zijn slechts twee archeologische monumenten die in aanmerking komen voor een wettelijke bescherming krachtens de Monumentenwet. Beiden liggen bij het gehucht Westkerke 2 kilometer van Scherpenisse. Westkerke was een oude heerlijkheid die behoorde aan het geslacht Westkerke, dat al in de eerste helft van de 13e eeuw werd genoemd en bij de kerk in het voormalige dorp Westkerke (nu gehucht) een burcht had, waarvan de laatste resten in de 17e eeuw zijn gesloopt. Bij de oude kern van Westkerke ligt nu nog een hoge vlucht - of vliedberg, waarschijnlijk een overblijfsel van een kasteelberg en mogelijk als de voorloper te beschouwen van het latere versterkte huis of burcht van de heren van Westkerke. Deze berg waarvan de taluds weliswaar ernstig zijn aangetast, moet beschouwd worden als een belangrijk archeologisch monument.
Begraafplaats
Het tweede beschermde object betreft de plaats van de vroegere dorpskerk met het kerkhof. Deze is nog goed te herkennen aan een 2 meter hoog gelegen terrein. De voormalige kerk, die waarschijnlijk een dochter van die van Poortvliet zal zijn geweest, was gewijd aan Sint-Adrianus. Ze behoorde tot het dekenaat van Zuid Beveland en was in het bezit van het kapittel van Oudmunster te Utrecht. Westkerke was in het begin van de 14e eeuw een zelfstandige parochie, maar vermoedelijk kunnen we dit nog een eeuw verder stellen. In kerk was een rijke vivicarie gesticht door Floris van Borsselen, als een zoenoffer voor de dood van Jan van Westkerke, die bij een twist onder muren van zijn kasteel om het leven werd gebracht door Gilles van Baarsdorp. Hollestelle vermeld: dat er ook pastoor was in Westkerke genaamt; Hendrik Stierbier, die regent was van het altaar der HH Maagden, Catharina en Barbara. In het midden van de 15e eeuw raakte de kerk in verval en werd in de 18e eeuw afgebroken. De zware toren is nadien nog tientallen jaren blijven staan. Het is niet bekend of er van de voormalige kerk nog veel muurresten in de bodem aanwezig zijn. De oude begraafplaats is voor antropologisch onderzoek van betekenis.


30. Christina FEIJTEL

Haar overlijden is in de registers vermeld als: "Feijtel Pieter zijn wees Christina onder Westkerke".
De Legende
Vermeldenswaard is het volgende verhaal over de beeldenstorm vermoedelijk in het jaar 1566 of 1572. Er zouden in de kerk van Westkerke twaalf gouden apostelen geweest zijn, die van een onschatbare waarde waren. Toen op een dag brak in genoemde plaats ook de beeldenstorm uit. Maar voor de beeldenstormen goed losbrak zouden de monniken 's nachts die twaalf gouden apostelen hebben begraven. In hoever dit verhaal waar is weet ik niet, maar dit werd mij onlangs verteld.
Westkerke moet men zien als een schilderachtig plaatsje waar het verleden stil is blijven staan. Het heeft tot 1816 een eigen bestuur gehad. De naam is niet moeilijk te verklaren door de ligging van het gebied te westen van Scherpenisse, waarvan het kennelijk vroeger kerkelijk is afgescheiden. De naam stamt uit de tijd van de massale parochiestichtingen tussen 1170 en 1270. Het dorpsbestuur bestond uit een schout en vier schepenen. Merkwaardig genoeg had deze kleine gemeenschap waarvan in 1642, 42 huizen en schuren voor de dubbele honderdste penning waren aangeslagen en in 1748 122 woningen telde, en een eigen dorpshuis. In 1602 of kort hiervoor is dit afgebroken en werd het hiervan afkomstige materiaal verkocht. Wanneer er weer een nieuw rechthuis is betrokken, is niet bekend, doch in 1702 werd een "belle" voor de rechtkamer gekocht. Bij de opheffing van de gemeente lag de rechtkamer aan de noordzijde van de ca 6 huizen tellende dorpsstraat.


34. Jacoba FEIJTEL

De vermelding in het overlijdensregister luidt:"Feijtel Pieter zijn kind Jacoba onder Westkerke".


35. Joost Pieterse FEIJTEL

Belijdenis: 1794
in leven 1796.
Vertrekt in datzelfde jaar naar Kattendijke op Zuid-Beveland.