Descendants of Adriaen Joosten FEIJTEL

Notes


1. Adriaen Joosten FEIJTEL

In de Nederlandse Familienamen Databank is uit practisch oogpunt geen onderscheid gemaakt tussen naamvormen met ij en y. De namen Feijtel en Feytel zijn in één lemma ondergebracht. In taalkundig opzicht is dit overigens niet onterecht: de y in Feytel is immers geen i-grec, maar een ij zonder puntjes die in feite hetzelfde letterteken is als de ij met puntjes. In de meeste Nederlandse namen met een y betreft het deze puntloze ij, een relict dat in ons alfabet weliswaar de vorm van de Griekse y heeft aangenomen, maar zondermeer met de ij gelijkgesteld kan worden. In moderne spelling zouden beide grafemen in combinatie met een andere klinker inmiddels door een enkele i zijn vervangen: De Bruijn > De Bruin.
In wezen bestaat het typisch Nederlandse letterteken uit twee letters. Het is ontstaan uit ii = een lange i, die later ter verduidelijking als ij werd geschreven en nog later als tweeklank ij (ei) werd uitgesproken. Van de 16de tot de 18de eeuw, toen het schrift nog geenszins genormaliseerd was, werd de ij vaak zonder punten geschreven. Hetzelfde letterteken werd gebruikt als variant van de i (yemant, cleyn). In lopend schrift ging daardoor het onderscheid tussen i, ij met en y zonder punten verloren. De verwarring is nog vergroot omdat in het alfabet aan de ij, die strikt genomen als i + j behoort te worden behandeld, de plaats vóór de z werd toegewezen, terwijl in andere talen daar de y (i-grec) is geplaatst. Deze Griekse y (upsilon) is in feite een andere letter die het Nederlands in leenwoorden tot zich heeft gekregen.
• [M. Philippa, 'Van woord tot woord: ij = ei = ie?', in: Onze Taal 55 (1986), nr 6, p 84].
• "Bij de vocalen is de Belgisch-Nederlandse geografische tegenstelling in de spelling nog meer uitgesproken: de lange klinker -a- in FN als Claes, Adriaens, Dehaene wordt in Belgische FN in de regel weergegeven met -ae-, in Nederlandse FN daarentegen met -aa- (kaart 2: 'klaas': spelling -aa-/-ae-). De diftong -ui- in FN met kuiper verschijnt in België haast uitsluitend als -uy-, in Nederland als -ui- en bovendien als -uij- in het westen en zuidoosten van Nederland" [Marynissen-1995, p 145].
Met Moerbeke kunnen verschillende gemeenten bedoeld zijn: in België, prov. Oost-Vlaanderen, arr. Gent (aan de Moervaart en de Zuidlede);in België, prov Oost-Vlaanderen, arr. Aalst; in Frankrijk departement Nord, arr. Duinkerken.
In het begin van de 18e eeuw (1704) wordt er in de Ardeche (Frankrijk) melding gemaakt van personen met de naam Feytel (zie webpage van Serge Robert, http:sm.robert.free.fr/ )
Op 16 mei 1698 is Adriaen Joosten dpg. bij kind van Adriaan Janse van der Vliet en Jannetje Dimmens. Deze Adriaan vd Vliet is zelf op 2 november 1698 dpg. bij een kind van Adriaen. Op 26 augustus 1696 is Frans van As(sen) bij hem dpg. Deze was getrouwd met Leuntje Janse een zuster van A. J. vd Vliet. Zij kwamen beide ook uit Sint Annaland en op grond van de namen van hun kinderen, kunnen we vermoeden dat hun ouders Jan en Martina heetten. Een ouderpaar met die namen is tot op heden niet gevonden. Vermoedelijk was Dina Jans een zuster van AJvd Vliet en Leuntje Jansen.
Eind 17e eeuw, begin 18e eeuw werden de Nederlanden verrijkt met een grote stroom vluchtelingen uit Frankrijk, de zogenaamde Hugenoten. Velen vestigden zich hier blijvend.
De kans is dan ook groot dat wij bij ons genealogisch onderzoek op dergelijke Hugenoten uit komen. Dit bleek ook het geval te zijn bij het onderzoek naar mijn voorouders.
Redenen genoeg om mij in de achtergronden van deze Hugenoten wat meer te gaan verdiepen.
Een aantal zaken die ik tegen het lijf liep wil ik u niet onthouden.
In de 16e eeuw ontstond in navolging van Calvijn in Frankrijk een gereformeerd protestantse stroming.
De aanhangers van deze kerkelijke leer kregen de naam Hugenoten. Het is niet bekend waar deze benaming in oorsprong vandaan kwam. Het vermoeden bestaat dat deze benaming een verbastering is van Eidgenossen (eiguenots op zijn Frans).
Alhoewel aan het ontstaan puur theologische ideeën ten grondslag lagen ontwikkelde zich rond 1560 onder de Hugenoten ook een politieke stroming. Onder hen bevonden zich lieden uit alle lagen van de bevolking, zelfs onder de adel.
In de nacht van 23 op 24 augustus 1572 vond te Parijs de zo genoemde Bartholomeusnacht of Parijse bloedsbruiloft plaats. Met instemming van de koningin-moeder Catharina DE MEDICIS werd door de katholieke partij een bloedbad onder de Hugenoten aangericht die op dat moment in Parijs waren om daar de bruiloft te vieren van een van hun leiders, Hendrik VAN NAVARRA (de latere koning Hendrik IV), die met Magaretha (de zuster van koning Hendrik II) in het huwelijk trad.
Op 13 april 1598 vaardigde deze Hendrik IV, inmiddels koning en katholiek geworden, het Edict van Nantes uit. Dit Edict beloofde de Hugenoten godsdienstvrijheid en gaf hen een aantal pandsteden.
De Hugenoten konden zich toen in vrijheid ontwikkelen. Het werd hun toegestaan kerken te bouwen, zei het dat deze niet de naam van kerk mochten voeren en daarom ook wel "temples" genoemd werden.
Voorts werd het hen toegestaan functies te bekleden in het bestuursapparaat en in het leger. Bovenal verkregen zij toestemming legers uit te rusten en garnizoenen te houden.
Gaandeweg deze periode van vrijheid groeide de aanhangers van deze leer tot ongeveer 10 procent van de totale bevolking.
Mede omdat het onderwijs onder deze bevolkingsgroep hun bijzondere belangstelling had kwamen er uit hun midden vele vooraanstaanden en geleerden voort.
Hun vrijheid was echter van korte duur. Al twintig jaar later, met de komst van Lodewijk XIII en Richelieu begon de beteugeling van deze pas verworven vrijheid.
Richelieu maakte een einde aan de politieke machtspositie van de Hugenoten. In 1628 gelukte het hem hun de laatste van hun pandsteden (La Rochelle) te ontnemen. Dit Hugenotenbolwerk viel na een langdurig beleg waarbij veel slachtoffers vielen. De veldslagen die erop volgden werden vernietigend gewonnen door de koninklijke troepen, waarmee er een einde kwam aan de politieke- en militaire macht van de Hugenoten.
Er volgde een periode van betrekkelijke rust tot de katholieke koning Lodewijk XIV, na de dood van Mazarin in 1661 persoonlijk de regering in handen nam. Een politiek van harde maatregelen tegen de Hugenoten volgde.
Deze kleinzoon van Hendrik IV werd ook wel "De Zonnekoning" genoemd.
Aanvankelijk was Lodewijk niet echt religieus geinteresseerd geweest. Toen hij in 1661 de macht in handen kreeg wilde hij echter kennelijk geschiedenis maken als de vorst die van Frankrijk weer een katholiek land maakte.
Stukje bij beetje werden er maatregelen uitgevaardigd die het Edict van Nantes steeds verder aantastte.
Uiteindelijk werd op 18 oktober 1685 het Edict van Nantes herroepen. Dit had als gevolg dat de positie van de Hugenoten onmogelijk werd en hun kerken vernietigd werden.
Zij die openbare functies bekleedden werden uit hun ambt gezet, ambachtslieden werden uit de gilden verstoten, protestantse scholen werden aan katholieken overgedragen of kortweg opgeheven.
Er werden met terugwerkende kracht zware belastingen opgelegd die men kon voorkomen door het gereformeerde geloof schriftelijk af te zweren en terug te keren tot de katholieke kerk.
Velen kozen eieren voor hun geld maar degenen die zich niet lieten "bekeren" kregen verdergaande terreur te verduren.
Ter overtuiging werden cavaleristen en soldaten over het land uitgezonden voor de zogenaamde "missie met de laars" (mission bottée). Bij halsstarrige Hugenoten werden op koninklijk gezag dragonders ingekwartierd, zogenaamd ter bescherming tegen katholieke geweldplegers. Voor niets ging echter de zon op. Degenen die deze "bescherming" genoten dienden de ingekwartierde soldaten in hun levensonderhoud te voorzien en bovendien een dagvergoeding te verstrekken. Naarmate er meer kapitaal of goederen aanwezig waren werden er meer soldaten ingekwartierd zodat in korte tijd het vermogen van het slachtoffer als sneeuw voor de zon verdwenen was. Kon iemand zijn verplichtingen uiteindelijk niet meer nakomen dan werd de vordering voldaan door het huisraad van de gastheer te verkopen.
Zij die niet tot het katholieke geloof terugkeerden waren zo uiteindelijk gedwongen huis en haard te verlaten en naar het buitenland uit te wijken.
Deze uittocht had al ongeveer 20 jaar voor de herroeping van het Edict van Nantes een aanvang genomen. Vooral landen als Zwitserland, Engeland, Nederland, Duitsland (Brandenburg) en Kaap de Goede Hoop werden hun bestemming.
In die landen hebben zij, mede door hun doorgaans hoge scholing en ontwikkeling, een bijdrage in cultureel en economisch opzicht geleverd.
Rond 1550 waren er in de Zuidelijke Nederlanden Waalse kerkelijke gemeenten ontstaan, die rond 1560 ook in synode bijeen kwamen. Zij verenigden zich in 1571 aanvankelijk met de Nederduitse gemeenten. In 1577 kwamen zij echter, nadat zij zich afzonderlijk hadden georganiseerd, in Dordrecht in synode bijeen.
Vooral na de herroeping van het Edict van Nantes, in 1685, ontwikkelden de Waalse (Franstalige) gemeenten zich sterk door de toestroom van gevluchte Hugenoten of refugiés, zoals ze ook wel genoemd werden.
Hierdoor zijn voor genealogisch onderzoek de archieven van de Waalse kerkelijke gemeenten van groot belang.


2. Antonij FEIJTEL

Zeeland 0-1600
Datum: 04/02/2002  Bron: Archief  
Bij het begin van onze jaartelling behoorde het zuiden van Nederland, tot aan de Rijn, al tot het Romeinse rijk, maar in het moerassige Zeeland vertoonden de Romeinen zich nog niet. Pas omstreeks 180 na Christus werd in Aardenburg een legerplaats gevestigd. Daarbij ontstond ook een kleine handelsnederzetting, de eerste plaats in Zeeland die je als stedelijk centrum zou kunnen beschouwen. Minstens zo belangrijk waren de twee tempels van Nehalennia aan de Scheldemonding, één bij Domburg en één bij Colijnsplaat. Deze plaatsen werden centra voor het scheepvaartverkeer naar Engeland en naar het Rijngebied. Hier troffen de reizende handelaren en de plaatselijke bevolking, de Menapiërs (Kelten), elkaar. De beide tempelcomplexen en het kamp bij Aardenburg straalden een welvaart en luxe uit, die voordien in onze streken onbekend waren. Van de nederzetting bij Colijnsplaat kennen we de naam: Ganuenta. Dit is de oudst bekende plaatsnaam in Zeeland.
Germanen, Friezen en Franken
Omstreeks 275 na Christus vluchtte de hele bevolking uit het gebied. Aanleiding voor de vlucht waren invallen van Germaanse stammen en het oprukkende water. Eeuwenlang zou Zeeland er vrijwel volledig verlaten bij liggen. Rond 500 waren sporadisch nog wel eens mensen aanwezig in de duinstroken van Zeeland: de Friezen. Zij gaven de streek de naam Zeeland en verzonnen rond 650 voor het nieuw ontstane handelsplaatsje aan de kreek bij de Scheldemonding de naam Walacria. Deze naam werd later de aanduiding ‘Walcheren’ voor het eiland Walcheren. Rond 700 werd Zeeland een onderdeel van het Frankische rijk. In die tijd begonnen ook de schorrengebieden weer langzaam bevolkt te raken. Uit de Frankische taal ontwikkelden zich de Zeeuwse en Vlaamse dialecten.
In het jaar 1000 was het land nog altijd onbedijkt, kerken waren er nog vrijwel niet en de bevolking woonde vooral in het kustgebied en op de schorren daar vlak achter. In het jaar 1014 veroorzaakte een grote stormvloed ernstige schade en veel slachtoffers onder mensen en vee. Kort daarna werden de eerste dijkjes aangelegd. Ook werden nederzettingen opgehoogd tot echte terpen. Toen verschenen ook de eerste kerken, waaronder rond 1100 Welle op Noord-Beveland.
Eerste bedijking van Zeeland
Dan slaat de zee weer toe: de grote stormvloed van 1134 eist slachtoffers onder de gegroeide bevolking en veroorzaakt schade aan het toegenomen bezit. Op alle bewoonde eilanden wordt het besluit genomen om over te gaan tot volledige bedijking. Walcheren, Schouwen, Duiveland en Noord-Beveland worden bedijkt. Op Tholen en Zuid-Beveland werden verschillende eilanden bedijkt. Al het bewoonde land is in 1200 beschermd door dijk en duin. Uitwateringssluizen zorgen voor de afvoer van overtollig water, waardoor de waterstand in de polders kan worden verlaagd en het belangrijkste: het grondwater verzoet. De schorrenvegetatie maakt plaats voor sappig grasland en op de hoger gelegen gedeelten is nu volop akkerbouw en fruitteelt mogelijk. De opbrengsten stijgen met het jaar en dat heeft zijn weerslag: parochies worden gesticht en kerken worden gebouwd. Bovendien bloeit de handel op en kan de landadel zich gepaste behuizing veroorloven. Zeeland wordt als snel te klein. Gelukkig was er nog ruimte voor nieuwe indijking, maar deze groei kon niet blijven duren. Door de steeds verdergaande inpoldering werd de komberging van de overblijvende wateren hoe langer hoe kleiner, zodat er bij stormvloeden geen plaats was om al het opgestuwde water te bergen. Steeds weer brak het water door de dijken en ging veel grond aan het water verloren. Toch groeide Zeeland door: in de vijftiende eeuw was Zeeland een florerende streek, die niet langer beschouwd werd als aanhangsel van Holland, maar als zelfstandig gewest met een eigen identiteit.
Verdronken land
De zestiende eeuw werd echter een eeuw van rampen. Dit begon op5 november 1530 ‘Sint Felix quaede Saturdach’ toen Zeeland getroffen werd door één van de grootste stormvloeden aller tijden: het hele eiland Noord-Beveland, het westelijk deel van het eiland Borsele en het hele oostelijke stuk van Zuid-Beveland verdwenen in de golven. Alleen in het dorp Kats verdronken al 150 mensen. In 1532 maakte de Elisabethvloed de ramp compleet. Van de verdronken plaatsen bleef niets over, behalve de kerktorens van Kortgene, Wissenkerke, die nog lang als eenzame bakens op de schorren stonden.
Bronnen


3. Elijzabeth FEIJTEL

Doopgetuigen: Frans van As; Cornelis Peuye; Elsabeth Mols; Arjeantie Marinus


4. Elisabeth Adriaansdr FEIJTEL

in leven 1728