LANG GELEDEN
Al negen jaar wijdde dr. C.A. Spierenburg,
direkteur van Sint-Eloy, de verse katholieke hbs en mms in
West-Zeeuws-Vlaanderen, zich aan de oplossing van een hele reeks
problemen. Toen het gemeentehuis van IJzendijke te klein geworden
was, had hij via bemiddeling van dr. P. Lieftink, de man die als
minister in 1945 de Nederlandse financiën gesaneerd had, de
beschikking gekregen over het verlaten bouwvakarbeiderskamp in
Schoondijke. Ze hadden elkaar leren kennen toen ze in de oorlog
onder toezicht van het Internationale Rode Kruis als
reserve-officieren van het Nederlandse leger geïnterneerd waren in
Duitsland.
Aanvankelijk werden slechts enkele
nishutten gebruikt maar gaande weg allemaal. Voor het schooljaar
1956/57 werd zelfs helemaal achteraan op het terrein een prachtige
nieuwe houten barak in gebruik genomen met drie ruime
lokalen. In het midden zat een grote klas 3 hbs en aan elke kant een
eerste klas. Maar het nishuttenkamp werd te klein en er moest nou
toch ook eens een echt schoolgebouw komen. Maar waar? De
steden in de streek, elk met 100 tot een enkele
met welhaast 4000 inwoners, waarvan een derde katholiek, werden het
er maar niet over eens. Er moesten bovendien zoveel mogelijk
leerlingen geworven worden. En natuurlijk ook bekwame en bevoegde
leraren van elders overgehaald om in dit afgelegen oord te komen
werken. Een belangrijk lokkertje was dat er woningen genoeg waren.
In de zomer van 1956 was hem ter ore gekomen dat
er in een brabants dorp een schoolmeester was die de bevoegdheid
Nederlands m.o.-A had en voor m.o.-B studeerde. Die werd gebeld en
kreeg te horen dat hij in Schoondijke onmisbaar was en dat zijn werk
in dat brabantse dorp kon worden overgenomen door elk meisje dat van
de kweekschool kwam. Daar moest hij om lachen, maar hij schoof z’n
plan om snel af te studeren opzij en ging naar Schoondijke: een
nieuw onderwijs-avontuur in een nog onbekende
streek.
Ik was niet de
enige nieuwe. Pater Smits is ongetwijfeld de meest bekende gebleven,
niet alleen als geschiedenisleraar. We noemen hem hier met naam en
titels: Dom. Dr. Arnoldus J.A. Smits O.S.B. Hij woonde in de
Sint-Pietersabdij in Steenbrugge. De historicus Jo Backerra was zijn
naaste kollega. Ad Theuns kwam wiskunde geven. Hans Heeren werd
tekenleraar en naaste kollega van Thea Spierenburg, die tekenles en
handwerken gaf. In het echte schoolgebouw, waarin nu ’t Zwincollege
huist, zijn nog versieringen te zien die Hans Heeren ontworpen heeft
en gedeeltelijk ook
uitgevoerd.
Ik mocht kollega worden van de
vrolijke, vrome en zachtmoedige zanger Leo Ruijtenburg, ook al uit
de beginjaren. Toen ik enige tijd een deel van zijn lessen moest
overnemen, kreeg ik de raad: “Wenn du zu den Frauen gehst, vergiss
die Peitsche nicht.” Natuurlijk waren dat gewoon schatten, maar ze
probeerden hem vaak te verleiden een aria ten beste te geven en als
ze nu maar lang genoeg zeurden, lukte dat wel. Later, in dat nieuwe
stenen gebouw in Oostburg, luisterden dan alle klassen van de gang
mee.
In de eerste jaren heeft Jacques Commandeur een
biezondere rol gehad. In die tijd maakte het voorgezet onderwijs in
heel Nederland een explosieve groei door, dus was er overal een
groot tekort aan bevoegde leraren. Volledig bevoegd voor de
bovenbouw waren mensen die afgestudeerd waren aan een universiteit
en dr., drs. of ir. voor hun naam hadden, zoals directeur dr. C.A.
Spierenburg, wiskundige, drs. L. Ruytenburg, neerlandicus en ir.
Pieter Roorda van Eijsinga, zowel chemicus als bioloog. Ook mensen
met een akte m.o.-B waren volledig bevoegd. Commandeur was volledig
bevoegd voor frans, en had bovendien een hele rij lagere aktes
vanwege zijn verleden als mulo-docent. In het allereerste begin was
Commandeur daardoor in staat om veel vakken te geven, zelfs
gymnastiek, totdat Van Terheijden kwam en dat overnam. Het geschrijf
waarin volwassenen hun vroegere puber-emoties verkondigden als
volwassen waarnemingen over Commandeurs depressieve periode, is
misplaatst. Zou het hun zelf ooit treffen, dan zullen ze wel anders
piepen.
Jacques de Klein wist jonge mensen te
leren luisteren naar muziek en ging vaak met groepen naar de opera
in Gent. Een man met grote toewijding voor z’n leerlingen. In 1957
kwam Herman Geurtz met een heel gezin. Ze waren net goed en wel
terug uit bij ons in
Menado, op het
noordelijkste puntje van Celebes in Indonesië. Al spoedig werd
Herman door de leerlingen Pa genoemd, Pa Heurts, om precies te zijn.
Onderdirekteur was drs. George Mornout, natuurkunde, een zoon van
het landje, net als Fernand de Paauw. Jan de Pauw (van de revue) gaf
duits en is later opgevolgd door Jos van Steen en juffrouw
Verberkmoes. Engels gaf Jan Stroucken, die opgevolgd werd door Klaas
de Wit en Pierre van Overveld; nog weer later kwam Jacques van
Gorp.
Omdat ik op zaterdag in Tilburg moest zijn voor
mijn studie, zat ik regelmatig in de trein. En soms raak je met
iemand aan de praat. Meneer Spierenburg vroeg eens: “Heb je nog
iemand gezien? We hebben binnenkort een ekonoom nodig.” Korte tijd
later kon ik hem zeggen dat er een ekonoom in Tilburg woonde die nog
uren zocht. Hij had een aantal uren in Zierikzee. Zo kwam Jan Kupfer
naar Oostburg.
In Verloren scholen staat op blz. 118 een foto met een onjuist
bijschrift. De man rechts naast direkteur Spierenburg is J. Lambert.
Aanvankelijk amanuensis, door zelfstudie deskundig geworden in oude
en nieuwe onderwijsregelingen. Hij werd de administrateur, met een
kamer aan het perron. Een uitgever van een losbladig sisteem over de
praktische uitvoering van wetgeving en regelingen, bood hem aan
redakteur te worden. Sint-Eloy bofte dat hij niet in Den Haag wilde
gaan wonen en dus bleef. Frans Delnad werd de nieuwe
amanuensis.
Lambert werkte veel samen met concierge Cyriel
Boerjan. Als jongens wat naar deden, mompelde Boerjan hun iets toe
en ze waren rustig. Tenslotte is het me gelukt die toverformule te
ontcijferen: “Mannen, nie sondemittere.” Zou er een leraar zijn
geweest met zo’n overwicht? Ieder voelde zijn zorg en bereidheid om
te helpen waar dat nodig
was.
In elke nishut stond een enorme
kachel. Die werden gestookt door Kleman, die alle klusjes deed en
ook poetste. Zo klonk z’n naam, maar op papier staat Clement van
Vooren.
Als de leerlingen doornat op school
kwamen, werd het natte goed op stoelen om de kachel gedroogd. In de
winter was het dichtbij de kachel te heet en verder af bij ramen of
muren nog koud. Er werd dan om de tien minuten even van plaats
gewisseld. Alles gebeurde rustig en gewoon. Zo gewoon als Kleman,
die binnenkwam om te kijken hoe het met de kachel
ging.
In
heel Nederland was zo’n geweldig gebrek aan leraren, dat ook mensen
die nog niet volledig bevoegd waren werden benoemd. Die mochten in
overleg met de onderwijsinspectie ook lesgeven in de eksamenklassen.
Dat wil zeggen dat zij ook eksamens afnamen. Maar in die tijd was er
bij elk eksamen een rijksgecommiteerde die de schriftelijke eksamens
kontroleerde en aktief de mondelinge bijwoonde. Is het huidige
sisteem beter?
In
een randstedelijk artikel over de resultaten van een onderzoek naar
de deelname aan het voorbereidend hoger en middelbaar onderwijs
(vhmo) in steden en plattelandsgewesten, werd opgemerkt dat in
West-Zeeuws-Vlaanderen wel biezonder veel intelligente kinderen
woonden. Want het percentage lag daar veel hoger dan elders op het
platteland, het kwam zelfs overeen met dat in het sjieke Gooi en ’s
lands hoofdstad Amsterdam.
Is het wel verstandig geweest om
naast het KWL nog een tweede kleine school te stichten? Als men aan
het einde van de vorige eeuw, in 1990 bijvoorbeeld, voor die keus
gestaan had, zou men zeker tot andere oplossingen gekomen zijn. Maar
vlak na de oorlog werd nog helemaal gedacht in termen die in de
negentiende eeuw gegroeid waren en in de twintigste eeuw nog
voortleefden in allerlei vooroordelen. Zo zei een verstandig man
eens dat wij
katholieken nog steeds
achtergesteld werden. Hij dacht ook dat intellectuelen minder
waardering kregen dan arbeiders. Er waren ook wel zeer gristelijke
mensen die bang waren dat de roomsen, onder leiding van de paus, van
plan waren van Nederland een roomse staat te maken, kompleet met
inquisitie…
Van de strukturele manieren van denken uit de
negentiende eeuw die doorwerkten tot in de tweede helft van de
twintigste eeuw moeten we eerst noemen het denken in standen. In
1863 is de hbs, de Hogere Burger School opgericht, dus bestemd voor
de kinderen van de burgerij. Voor de kinderen van de intellectuelen
(artsen, advocaten, ingenieurs) was het gymnasium bestemd, geregeld
in de wet op het universitair onderwijs. En voor de gewone man was
er lager onderwijs, maar het zou tot 1900 duren voordat het
verplicht werd; de kamermeerderheid was toen één stem. De mms is
veel later ontstaan door hbs-A te ontdoen van de commerciële vakken
en hbs-B van de eksakte. Wat hou je dan over? Talen, geschiedenis,
aardrijkskunde en je kunt nog andere vakken toevoegen. Je kunt de
programma’s zo leeg mogelijk maken en in dat geval verkoop je
gebakken lucht. Maar met waardevolle programma’s is het een
sociaal-kulturele variant naast de commerciële hbs-A en de eksakte
hbs-B.
In het begin van de jaren zestig
kreeg Sint-Eloy een ulo, waaraan het Aardenburgse schoolhoofd A.
Goossens leiding kwam geven. Nu waren alle varianten van het vhmo
aanwezig om een volledige scholengemeenschap te vormen op 1 augustus
1968, bij het inwerking treden van de mammoetwet.
Tegen 1900 vonden katholieke voormannen de
‘achterstelling’ uit en spraken over emancipatie. Wat was er toen
aan de hand? Werden katholieken door wettelijke regelingen
achtergesteld? Natuurlijk niet. In de tweede helft van de
negentiende eeuw heeft er een belangrijke sociaal-kulturele
emancipatie plaats gevonden van de katholieke burgerij, geleid door
J.A. Alberdink Thijm, vroom katholiek, hoogleraar, Amsterdammer.
Waar ging het omstreeks 1900 dan eigenlijk over? De term emancipatie
werd misbruikt voor politieke macht. Men dacht in machtsstrukturen
en wilde alle katholieken in één politieke partij verenigen. De
volgende decennia nam het aantal stemgerechtigden enorm toe en de
RKSP (Rooms Katholieke Staats Partij) werd een macht van betekenis.
Natuurlijk konservatief en beheerst door de betere standen en met de
leer van de encycliek Rerum Novarum (1894) en 40 jaar later ook
Quadragesimo Anno als vaandel. Voor de praktijk van die geschriften
zie de fascistische diktaturen Spanje onder Franco en Portugal onder
Salazar. Na de tweede wereldoorlog heette de katholieke politieke
partij Katholieke Volkspartij (KVP), maar een groot deel van de
gelovigen steunde en stemde de liberale VVD of de
sociaal-demokratiese PvdA. De bisschoppelijke vastenbrief (het
mandement) van 1954 probeerde het tij te keren, maar heeft eerder
averechts gewerkt.
Het krampachtige geloof dat alles
binnen een roomse
zuil gehouden moest
worden, maakt het begrijpelijk dat men vlak na de Tweede
Wereldoorlog in het landje naast het bestaande openbaar voortgezet
onderwijs ook nog een rooms Sint-Eloy begon.
Er
waren nu twee kleine, te kleine, scholen. Had dat voordelen? Op
beide scholen kregen de leerlingen in de bovenbouw vrijwel
privee-onderwijs. Ze boften. In de onderbouw van Sint-Eloy zaten
veel leerlingen die nooit tot de bovenbouw zouden kunnen worden
toegelaten. Die moesten dus weg, van school af, niet met een echt
diploma, maar met een verklaring dat ze de derde klas met vrucht
gevolgd hadden. Als ze enkele keren waren blijven zitten, moesten ze
zonder enig papier van school. Het aantal zittenblijvers in de
voor-eindeksamenklas was groot: je kunt geen leerling naar een
eindeksamen laten gaan als je zeker weet dat zij of hij geen kans
maakt. Slachtoffers van een onderwijspolitiek, die het advies van de
bisschop om het bij een ulo te laten, naast zich had
neergelegd.
Naast de grote problemen omtrent de
zittenblijvers en de vroegtijdige schoolverlaters, moeten we nog
twee nadelen noemen van die twee kleine vhmo-scholen in de streek.
Het eerste nadeel heb ik nooit horen noemen, ook niet door wie
altijd moppert over hoge belastingen: één school zou veel goedkoper
zijn geweest. Een ander nadeel trof de studieuze leerlingen van
Sint-Eloy, die immers geen klassieke talen hadden geleerd en daar
later vaak veel last van ondervonden bij hun universitaire
studie.
Dat de twee kleine scholen geen lang
leven beschoren was, kon men lezen in het wetsvoorstel van de
mammoetwet in 1965, die op 1 augustus 1968 in werking trad. Wie goed
keek hoe het zat met de opheffingsnormen, wist wat er te wachten
stond. Of rekende men erop dat er wel iets te regelen viel met een
ministerie dat altijd al in handen was geweest van vertrouwde
voorstanders van biezonder onderwijs? In elk geval heeft men, van
beide kanten, veel te lang besprekingen tot samenwerking, lees
fusie, uitgesteld.
Enkele luchtige herinneringen aan gebeurtenissen
precies een halve eeuw geleden. In Brussel was de Expo losgebarsten
en klassen zouden daar groepsgewijs naar toe gaan. De direkteur had
mij de meisjes van 2m en 2 hbs toevertrouwd. We bespraken samen dat
we wel een keuze moesten maken, want alles zien was onmogelijk. Ze
kozen Congo en Nederland. Het prachtige plein voor de ingang van het
Congo-paviljoen. Bij de ingang een roerloze zwarte soldaat. Eén van
de meisjes liep op hem toe en raakte hem bijna aan, de roerloze
soldaat draaide zijn hoofd en keek haar aan. Was dat
schrikken!
Naar binnen, een zaal met hoog tegen de wanden
vruchtbaarheidsbeelden: vrouwen met enorme borsten, mannen met fors
lid… Oei, wat zal dat worden? “Mao menjir, wa schoftig!” Ik zei:
“Kom, we gaan hier even bij zo’n hutje zitten.” Ik heb verteld over
de zorg en angst van de mensen om kinderloos te blijven, want dan
had je later als je oud was, niemand die voor je zorgde. Dat deze
beelden een gebed om vruchtbaarheid waren, een gebed om kinderen te
krijgen. Het was geen porno. Dat laatste woord heb ik niet gebruikt,
ik zal wel viezigheid of zo gezegd hebben. Ze begrepen dat onze
wereld zo heel anders was dan die van de Congo. Toen we weer buiten
waren, zijn we eerst wat gaan drinken voor we naar een minder
opwindend paviljoen
gingen.
Een echt vrolijk hoogtepunt in het
leven van Sint-Eloy, eveneens in 1958, was de inwijding van het
nieuwe gebouw in Oostburg op Sint-Eloy, dus 1 december. Zelfs
minister Cals kwam. Naast de officiële plechtigheden hadden leraren
en leerlingen een vrolijke revue ingestudeerd en een serieus
middeleeuws toneelstuk, de Esmoreit. De kleding voor het toneel was
door Thea Spierenburg ontworpen en in haar lessen door leerlingen
uitgevoerd. Jacques de Klein verzorgde de muziek en hij had met
spelers zelfs enkele dansen bedacht. Hans Heeren had de coulissen
geschilderd en grimeerde. Het werd een mooi feest voor ouders en
leerlingen.
Met dankbaarheid en ontroering denk ik terug aan
de leerlingen en kollega’s van die jaren. En met verdriet aan de
leerlingen die we verloren door ziekte of verkeersongelukken.
Ik
ben de man dankbaar die mij heeft laten weten dat ik niet altijd de
brave dorpsschoolmeester was die ik wilde zijn. Hij was zo
moedig mij na 40 jaar te laten weten dat ik hem klappen gegeven had
in de les. We zijn nagegaan wat er precies gebeurd is en hebben
uitvoerig besproken wat een rol gespeeld kan hebben. Het heeft erin
geresulteerd dat we er beiden een vriend bij gewonnen hebben. Ik had
hem helemaal verkeerd begrepen. En ik zag plotseling dat het een
herhaling was van wat mij ooit in mijn hbs-tijd is overkomen.
Na 12 jaar Sint-Eloy en een landschap
waar je lopend en fietsend het verleden en de groei kon zien, ging
ik naar een polder die helemaal bedacht was op de tekentafel. Ik
wist nog niet dat mijn gezin mij na vijf jaar allervriendelijkst zou
dwingen terug te gaan naar het landje van Cadzand. Ik bleek me graag
te laten dwingen. En nog vaak heb ik op de katholieke
begraafplaatsen in Oostburg en Schoondijke de kollega’s bezocht die
mij voorgingen.
Huub Storm Sauterneslaan 35-D 6213 EP Maastricht tel. 043-3434003
lang geleden
is geschreven
ter gelegenheid van
de reünie van Sint-Eloy op 29 november 2008 in IJzendijke en Schoondijke en Oostburg. |