De bezaangetuigde hoogaars
kwam in heel Zeeland (en een gedeelte van Zuid-Holland) voor.
Een belangrijk deel daarvan bestond uit Thoolse hoogaarzen, gebouwd
op de werf van Dirk van Duivendijk te Tholen. Ook de Bruinisser
hoogaars was welbekend. Deze schepen werden voornamelijk voor
de garnalen- en mosselvangst gebruikt, in het hele land kon je
de mosselhoogaarzen aantreffen. Voor had het schip een vlak dek
met daaronder het verblijf, achter de mast was het grote laadruim
of werkruimte, daarachter het kot voor de berging van zeilen
enzovoort. Daar weer achter was de smalle stuurkuip waar de schipper
aan de helmstok zat. Het roer was vissend, zodat het schip droog
kon vallen, het roer schoof dan naar boven langs de stuurpen
zodat dat het roer niet beschadigd werd. |
|

|
De hoogaars was een
droog schip, een bun ontbrak. Het vlak was smal, de huid bestond
uit een drietal boorden, die overnaads waren aangebracht, het
vierde boord was het boeisel, dat vanaf het berghout naar binnen
viel. De hoogaars stak voor dieper dan achter. De zwaarden waren
vroeger groter, later werden ze wat slanker.
De oudere hoogaarzen
voerden eerst het spriettuig, maar de latere voerden een bezaantuig.
De mosselvisser uit Tholen
had graag een snel en goed manoeuvrerend schip. Dat was best
noodzakelijk om niet op andermans mosselpercelen terecht te komen,
waarvan de verschillende eigenaren niet graag een visser die
er niet thuishoorde aantroffen.
Snelheid was van belang
om snel de lading over grote afstanden te vervoeren, naar Antwerpen
of Gent zodat het spriettuig zeker niet in aanmerking kwam. Dat
was veel onhandiger in het gebruik, bij overstag gaan moest het
zeil over de spriet genomen worden, wat tijd kostte en tijd was
kostbaar. |
De leeftijd van de hoogaars
is niet bekend, zo rond 1600 schenen er scheepjes rond te varen
op de Maas en de IJssel die er op leken en men denkt dat de oorsprong
van de hoogaars het gebruik als vrachtvaarder is. Later zouden
ze richting Zeeland zijn gekomen en in gebruik zijn genomen als
vissersschuit. Er waren veel typen, de Thoolse, de Kinderdijkse,
de Oostduivelandse, de Zeeuwsvlaamse en ook de Arnemuidse hoogaars,
die toch weer anders van bouw was. De hoogaarzen onderling verschilden
nog al eens van bouw, er werd niet met tekeningen gewerkt en
elke bouwer had zijn eigen werkwijze. |