Terug naar hoofdindex


‘Ik ergerde mij aan slechte vertalingen’

 

Vertaler Henry Kammer (61) viel al eerder in de prijzen. De RUG-docent

ontving tien jaar geleden de Nijhoff-prijs, de hoogste Nederlandse

onderscheiding voor vertalers. Op 26 september kwam daar de Pro Cultura

Hongarica bij.

 

Op de receptie na het openingsconcert van de culturele manifestatie “Hongarije aan zee” in het Concertgebouw riep de Hongaarse minister van Cultureel Erfgoed mij bij zich en werd om een moment stilte verzocht. Ik wist wel dat ik een prijs zou krijgen, maar niet dat ik de enige zou zijn.

Normaal gaan ze een heel rijtje af. Ik was uitverkoren omdat ik de productiefste vertaler van Hongaarse literatuur ben.

Eigenlijk ben ik door een toevalligheid met vertalen begonnen. Ik kwam in aanraking met het Hongaars toen ik na mijn eindexamen een reis door Oost-Europa maakte. Vooral Hongarije sprak mij aan, onder meer vanwege de exotische taal. Maar ook omdat mijn ouders er na hun reizen veel over hadden verteld. Bovendien had de Hongaarse Opstand op mij als dertienjarige diepe indruk gemaakt. En de kwade dingen van het communisme maakten het natuurlijk extra spannend. Ik leerde wat mensen kennen – zij spraken een beetje Engels, maar als je in die tijd iets wilde in Hongarije, moest je de taal van het land spreken. Naast mijn studie rechten in Rotterdam begon ik daarom aan Hongaars in Groningen. Het juristenvak bleek niets voor mij.

Intussen ergerde ik mij altijd aan de slechte Nederlandse vertaling van Hongaarse literatuur. Dat kon ik beter, en toenmalig RUG-docent Ádám Szabó zag er wel wat in. Hij bracht me in contact met uitgevers en na het maken van een proefvertaling mocht ik twee klassieke boeken vertalen.

Inmiddels heb ik twintig boeken vertaald. Mijn grote doorbraak kwam vlak na de omwenteling in 1989, toen ‘Tuinfeest’ van György Konrád in Nederland uitkwam. Dat werd een enorme bestseller.

Naast mijn vaste vergoeding kreeg ik ook nog eens twintigduizend gulden aan royalty’s – echt ongekend voor een vertaler. Oost-Europa stond natuurlijk na 1989 ook enorm in the picture, zodat er erg veel vraag was naar vertalingen.

Ik vind een vertaling goed als het lijkt of het resultaat door een Nederlander geschreven is. Er is een stroming die vindt dat je zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke tekst moet blijven. Maar dan moet ik steeds “ik kus uw hand” opschrijven, een Hongaarse standaardgroet, terwijl het personage gewoon “hallo” bedoelt. Dat doe ik dus niet, want ik vind dat een boek prettig leesbaar moet zijn voor die mevrouw uit Assen en die meneer uit Zwolle die het kopen. Daarom leg ik mijn werk ook een tijdje weg nadat het af is, om het daarna nog eens te bekijken. Dan is het Hongaars wat weggezakt en heb ik meer oog voor het Nederlands.

Dat ik vrijer vertaal, betekent niet dat ik makkelijker vertaal. Ik probeer stijl en sfeer zo goed mogelijk over te brengen en dat is een heel gepuzzel. Van sommige stukken stel ik een paar vertalingen op en kies ik de beste. Dat proces kost dus veel tijd. Gemiddeld vertaal ik twee bladzijden per dag.

Niemand gelooft dat het zwaar werk is. Mijn schoonmoeder zegt altijd: wat woordjes invullen, dat is bejaardenwerk. Maar als dat zo was, zou het allang door computers gedaan worden.

 

Thijs Kettenis

Uit: Universiteitskrant RuG  27 oktober 2004