Operatie bij kanker in de (mond-)keelholte

·         De mond en keelholte

·         Kanker van de mond of keelholte

·         Wat gebeurt er bij de operatie?

De mond en keelholte

De mond omvat onder meer de lippen, de mondholte met de tong, kaken en het gehemelte.
De lippen zijn opgebouwd uit spiervezels en elastisch weefsel. Ze bevatten veel zenuwen, waardoor ze erg gevoelig zijn.
De mondholte is bekleed met slijmvlies. Het slijmvlies bevat kliertjes, die slijm produceren. In de mond komen tevens de afvoerkanalen uit van de speekselklieren. Per dag wordt ongeveer één liter speeksel geproduceerd. Het speeksel heeft een desinfecterende werking en speelt een belangrijke rol bij het slikken. De speekselklieren zorgen er samen met de kliertjes die slijm produceren voor, dat de mond voortdurend vochtig is.
De bovenkant van de mondholte wordt begrensd door de bovenkaak en het harde gehemelte, dat achter in de mond overgaat in het zachte gehemelte.
De tong speelt een belangrijke rol bij het praten, proeven, kauwen en slikken. Dit orgaan bevat veel spieren. De kauwspieren zitten vast aan de boven- en onderkaak.
Spieren van de tong, hals en kaken werken nauw samen om goed te kunnen praten, kauwen en slikken.
De keelholte vormt de overgang van de mondholte naar de slokdarm en is onder meer betrokken bij het slikken. Hier bevinden zich onder andere de keelamandelen (tonsillen), het zachte gehemelte en de achterkant van de tong.

Dwarsdoorsnede van het hoofd.

Hiernaast ziet u een gedetailleerde tekening
van onder andere de mond- en keelholte.

1. Tong
2. Onderkaak
3. Bovenkaak
4. Bovenlip
5. Onderlip
6. Harde gehemelte
7. Zachte gehemelte
8. Keelamandel
9. Strottenklepje
10. Stembanden
11. Luchtpijp
12. Slokdarm

Tekening:
dwarsdoorsnede
van het hoofd.

Kanker van de mond of keelholte

Per jaar wordt in Nederland bij ongeveer 1.000 mensen geconstateerd dat zij een vorm van kanker hebben in de mond of keelholte. De ziekte treft vooral mensen van middelbare en oudere leeftijd. Tumoren in dit deel van het lichaam komen bij mannen vaker voor dan bij vrouwen.

Vrijwel alle tumoren in de mond of keelholte ontstaan in de buitenste cellaag, de bekledingslaag van het slijmvlies. Deze tumoren worden plaveiselcelcarcinomen genoemd. Wanneer de tumor groeit, kan deze ook omliggend weefsel (bijvoorbeeld spier of bot) aantasten. Als de tumor zich verspreidt, gebeurt dat meestal in eerste instantie via de lymfebanen. Uitzaaiingen ontstaan dan ook vaak als eerste in de regionale lymfeklieren van de hals. Dat zijn de lymfeklieren waar het weefselvocht van het gebied waar de tumor zich bevindt, het eerst terechtkomt.
Soms verspreidt de ziekte zich in een latere fase via het bloed. In dat geval kunnen uitzaaiingen ontstaan in de longen en soms ook in andere organen.

De plaatsen waar tumoren in de mond of keelholte kunnen ontstaan, zijn:

·        de lippen;

·        de tong;

·        de bodem van de mond (gebied onder en naast de tong);

·        het wangslijmvlies;

·        het tandvlees of gehemelte;

·        de keelholte.

Tumoren van de lip

Liptumoren bevinden zich vrijwel altijd op de onderlip. Deze aandoening doet zich voornamelijk voor bij mannen. De tumor begint als een blaartje, zweertje of kloofje dat niet wil genezen. Als de tumor groter wordt, kan deze ingroeien in onderliggende spieren of de onderkaak.

Tumoren van de tong

De meeste tongtumoren bevinden zich op de rand van de tong, maar zij kunnen ook ontstaan op de punt of aan de onderkant. De verschijnselen die kunnen wijzen op een tongtumor zijn pijn, een zwelling of zweer, uitstralende pijn naar de hals, kaak of oren, moeite hebben met slikken of spreken en een onaangename geur uit de mond.
Een tumor van de tong kan al snel ook de tongspieren aantasten en eventueel uitgroeien naar de bodem van de mond en onderkaak.

Tumoren van de bodem van de mond

Deze tumoren ontstaan meestal aan de voorzijde of zijkant van de mondbodem. De tumor kan aanvoelen als een zwelling of zweer en kan pijn veroorzaken, die kan uitstralen naar de hals, kaak of oren. Ook kan de tumor bloedingen of een onaangename geur uit de mond teweegbrengen.
Tumoren aan de voorzijde van de mondbodem kunnen na verloop van tijd ingroeien in de tong of onderkaak. Tumoren die zich aan de zijkant van de mondbodem bevinden, kunnen de onderkaak, het tandvlees en de spieren in de bodem van de mond aantasten.

Tumoren aan het wangslijmvlies

De meeste tumoren aan het wangslijmvlies bevinden zich op de lijn waar de tanden van boven- en onderkaak elkaar raken. De tumor voelt in eerste instantie aan als een zwelling of zweer in de wang. Een zwelling is soms ook van buitenaf te zien. Het wangslijmvlies is vrij dik, waardoor het meestal lang duurt voordat de tumor ingroeit in de spierlaag van de wang.
In een later stadium kan de tumor pijn veroorzaken die naar de oren uitstraalt. Ook kan het voorkomen dat er bloed in de mond komt. De aanwezigheid van de tumor kan bovendien tot gevolg hebben dat de mond niet meer helemaal geopend kan worden. Dit verschijnsel wordt trismus (kaakklem) genoemd.

Tumoren op het tandvlees of gehemelte

Een tumor op het tandvlees ontwikkelt zich meestal op de onderkaak. Als de tumor wordt ontdekt, is het bot van de kaak vaak ook al aangetast.
Wanneer de ziekte op het tandvlees van de bovenkaak is ontstaan, kan deze zich uitbreiden naar de neus en neusbijholten.
Eén van de eerste tekenen die kan wijzen op de aanwezigheid van een tumor, is vaak het niet meer goed passen van de gebitsprothese of het loszitten van tanden en kiezen. In een later stadium kan de tumor pijnlijk worden; de pijn kan uitstralen naar de oren.
Een tumor op het gehemelte ontstaat vaak als een pijnloze zwelling in het midden van het gehemelte.

Tumoren in de keelholte

Kanker in de keelholte geeft in het begin onduidelijke klachten, zodat de tumor meestal pas in een laat stadium wordt ontdekt. Lichte slikklachten kunnen optreden, een vol gevoel of veel slijm in de keel, of pijn die naar de oren trekt. Als de tumor groeit, kan zich bloed in het slijm bevinden, de tong minder beweeglijk zijn, of iemand kan het gevoel hebben een 'aardappel' in de keel te hebben. Het spreken kan moeilijker zijn en anders klinken. Ook kan de luchtdoorgang (gedeeltelijk) worden geblokkeerd, waardoor benauwdheid kan ontstaan.
Tumoren in de keelholte kunnen zich al in een vroeg stadium van de ziekte verspreiden naar de lymfeklieren van de hals.

Wat gebeurt er bij de operatie?

Wanneer de tumor klein is, kan deze vrij gemakkelijk operatief worden verwijderd. De plaats waar de tumor heeft gezeten groeit in de loop van de tijd vanzelf dicht (bij hele kleine ingrepen) of wordt gehecht. Wanneer er een uitzaaiing in de hals aanwezig is of de kans daarop groot is, worden ook de klieren uit de hals weggenomen (Verwijdering van de lymfeklieren in de hals (halsklierdissectie)).
Bij grotere tumoren is het doorsnijden van de onderlip en onderkaak veelal noodzakelijk om de tumor goed te bereiken (zie tekening verderop).

Soms worden tijdens de operatie ook enkele tanden of kiezen getrokken indien hun conditie te slecht is om een bestralingsbehandeling te kunnen ondergaan, of als de tumor in de boven- of onderkaak is ingegroeid. Aan het eind van de operatie wordt de onderkaak weer hersteld met behulp van een of meerdere metalen plaatjes en wordt de onderlip weer gehecht. Wanneer zo'n grote tumor tezamen met de halsklieren is verwijderd, wordt de ontstane holte opgevuld met weefsel. Dit weefsel kan afkomstig zijn van de borstspier, de arm, het onderbeen, maar ook van andere plaatsen van het lichaam. Het opvullen van de holte die ontstaan is na het weghalen van de tumor met weefsel afkomstig van een andere plaats van het lichaam, noemt men een reconstructie. Dit gedeelte van de operatie wordt uitgevoerd door de plastisch chirurg (zie Reconstructie door de plastisch chirurg).

De operatie in zijn geheel wordt een commando-operatie genoemd. In bepaalde gevallen wordt er een stukje huid van het bovenbeen gebruikt om de borst, de arm, het been of de hals af te dekken.

Het doorsnijden van lip en onderkaak bij een Commando-operatie.

Het doorsnijden van lip en onderkaak
bij een Commando-operatie.

Wanneer grotere tumorprocessen op deze manier worden verwijderd, kan zwelling in de keel ontstaan, wat de normale ademhaling zou bemoeilijken. Om te voorkomen dat de patiënt hierdoor in ademnood zou komen, wordt in de hals tijdelijk een gaatje in de luchtpijp gemaakt (Tracheotomie).Dit gaatje wordt opengehouden door een hol pijpje (canule). Als de zwelling is verminderd en ademhaling via de mond weer mogelijk is, wordt de canule verwijderd en groeit het gaatje weer dicht. Het is dan noodzakelijk bij hoesten, spreken en persen de plek waar de canule heeft gezeten met de vingers ter ondersteuning af te drukken.

De opname

De opnameduur is gemiddeld 2 tot 3 weken. De patiënt wordt meestal één of twee dagen voor de operatie opgenomen. Bij opname wordt soms een gedeelte van het onderzoek dat reeds werd uitgevoerd bij de poliklinische voorbereiding, herhaald of aangevuld. Dit kan zijn bloed- en/of urineonderzoek of röntgenfoto's.
Door een verpleegkundige wordt de dag voor de operatie het eventueel aanwezige haar van kin, hals en borst, voorzover dit in het operatie gebied zit, weggeschoren.

De operatie

De operatie duurt 3 tot 4 uur voor de kleinere tumoren en 8-15 uur voor de grotere tumoren. Tijdens de operatie wordt een neussonde (of maagsonde) in de maag gebracht. Dit is een slangetje dat via de neus en de slokdarm in de maag komt. Via dit slangetje wordt gedurende de eerste 10 dagen vloeibare voeding gegeven.
Wanneer verwacht wordt dat de voeding via de mond langere tijd onmogelijk zal zijn, wordt in plaats van de neussonde, een slangetje direct via de buik in de maag gebracht (maagfistel). Het voordeel van de maagfistel is dat deze onder de kleren gedragen kan worden en dus voor anderen onzichtbaar is. Het nadeel is dat de maagfistel door middel van een kleine operatie, onder plaatselijke verdoving, ingebracht moet worden.
Ook wordt er tijdens de operatie een infuus voor de vochttoevoer aangebracht en meerdere wonddrains. Een wonddrain is een slangetje om het wondvocht af te voeren naar een fles.
Wanneer de operatie langer dan 3 uur duurt (bijvoorbeeld wanneer de halslymfeklieren mee worden verwijderd), wordt tijdens de narcose tijdelijk een urineslangetje (katheter) bij het plaskanaal ingebracht om een overvolle blaas tijdens de operatie te voorkomen. De urine wordt opgevangen in een zakje.

Na de operatie

Situatieschets: na een commando-operatie.Na de operatie brengt de patiënt tenminste de eerste 24 uur door op de intensive care afdeling omdat dan extra zorg vereist is vanwege de verse operatiewond en de langzaam uitwerkende narcose. Slijm en restjes bloed worden dan regelmatig uit de mond en luchtpijp gezogen om ophoping daar te voorkomen.
Weer terug op de verpleegafdeling krijgt de patiënt vloeibare voeding via de neussonde omdat de voedselpassage en het drinken via de verse operatiewond de eerste dagen absoluut niet is toegestaan.
Na een paar dagen, afhankelijk van de situatie, mag de patiënt onder begeleiding van de logopedist weer gaan drinken. Dit gaat in het begin vaak moeilijk. De logopedist zal met de patiënt het eten en praten oefenen.
Het infuus wordt verwijderd wanneer de patiënt de voeding via de neus(maag)sonde goed verdraagt en geen bloedtransfusie nodig heeft. Meestal is dit de tweede of derde dag na de operatie.
Via de slangetjes in de operatiewond (wonddrains) wordt het vocht dat zich ophoopt bij de operatiewond weggezogen. De hoeveelheid vocht wordt gemeten en als het voldoende is afgenomen worden de wonddrains verwijderd.
Doordat de patiënt een wond in de mondholte heeft, mag hij/zij de eerste weken de tanden niet poetsen. De patiënt krijgt van de verpleegkundige een flesje vloeistof, waarmee 3 tot 4 maal daags de mond gespoeld kan worden. Dit zorgt ervoor dat de mond goed schoon blijft.
De eerste dagen na de operatie voelen de meeste patiënten zich ontzettend moe en zij kunnen dan vrij veel slijm opgeven. Na een week gaat dit meestal vanzelf beter.

Het tijdelijk ademen via de canule in de hals

De eerste paar dagen na de operatie kunnen de mondholte en hals zo gezwollen zijn dat de patiënt moet ademen via de canule in de hals. Als de zwelling afneemt, wordt de kunststof canule veelal vervangen door een metalen canule. De verpleegkundige kan deze canule via een stopje afsluiten om te controleren of de patiënt weer via de normale weg kan ademen. Als dit lukt dan wordt de canule verwijderd en het gaatje met pleisters afgeplakt. Dit gaatje groeit vanzelf weer dicht. Wel moet om dit dichtgroeien te bevorderen, tijdens praten, slikken en hoesten, door de patiënt zelf op de plaats waar de opening gezeten heeft geduwd worden. Op deze manier voorkomt de patiënt dat door het ontsnappen van lucht de opening wordt opengehouden.
Zolang de canule niet afgesloten of verwijderd is, kan de patiënt niet praten. De communicatie verloopt via schrijven.
In de canule wordt vocht gedruppeld. De droge lucht kan namelijk indroging van slijm en korstvorming in de luchtpijp bevorderen waardoor de ademhaling kan worden bemoeilijkt.

Ontslag uit het ziekenhuis

Afhankelijk van de uitslag van het weefselonderzoek zal bepaald worden of de patiënt na de operatie moet worden bestraald. De arts zal dit met de patiënt bespreken.
Als het nodig is bezoekt de patiënt de tandarts in het ziekenhuis. Dit kan zijn voor mondhygiëne of voor aanpassen van de gebitsprothese. De tandarts zal de patiënt ook poliklinisch controleren.
Gezicht en hals blijven na de operatie meestal nog enige tijd gezwollen, dit is normaal. Dit kan soms leiden tot reacties uit de omgeving van de patiënt.

Veel patiënten hebben, wanneer zij naar huis gaan, nog slik- en spraakproblemen. De logopediste zal de patiënt zoveel mogelijk begeleiden om deze eventuele klachten te verhelpen.

Thuis uit het ziekenhuis

De patiënt zal merken dat na verloop van tijd de meeste activiteiten weer opgepakt kunnen worden. De meeste hinder wordt in het algemeen ervaren tijdens het eten. Indien de patiënt hier veel problemen bij ondervindt, doet hij/zij er goed aan de behandelend arts of de diëtiste in het ziekenhuis te raadplegen.

Roken en alcoholgebruik

Roken heeft een duidelijk nadelige invloed op de resultaten van de behandeling en bevordert mogelijke terugkeer van de ziekte. Overmatig alcoholgebruik kan dit nadelige effect nog eens versterken. Geadviseerd wordt dan ook om niet te roken en alcoholgebruik te beperken tot maximaal twee glazen per dag.

Controle

Na de behandeling worden gedurende 5 jaar poliklinische controles uitgevoerd. De eerste jaren frequenter.

terug