Operatie
bij kanker in de (mond-)keelholte
·
Kanker van de mond of keelholte
·
Wat gebeurt er bij de operatie?
De
mond omvat onder meer de lippen, de mondholte met de tong, kaken en het
gehemelte.
De lippen zijn opgebouwd uit spiervezels en elastisch weefsel. Ze bevatten veel
zenuwen, waardoor ze erg gevoelig zijn.
De mondholte is bekleed met slijmvlies. Het slijmvlies bevat kliertjes, die
slijm produceren. In de mond komen tevens de afvoerkanalen uit van de
speekselklieren. Per dag wordt ongeveer één liter speeksel geproduceerd. Het
speeksel heeft een desinfecterende werking en speelt een belangrijke rol bij
het slikken. De speekselklieren zorgen er samen met de kliertjes die slijm
produceren voor, dat de mond voortdurend vochtig is.
De bovenkant van de mondholte wordt begrensd door de bovenkaak en het harde
gehemelte, dat achter in de mond overgaat in het zachte gehemelte.
De tong speelt een belangrijke rol bij het praten, proeven, kauwen en slikken.
Dit orgaan bevat veel spieren. De kauwspieren zitten vast aan de boven- en
onderkaak.
Spieren van de tong, hals en kaken werken nauw samen om goed te kunnen praten,
kauwen en slikken.
De keelholte vormt de overgang van de mondholte naar de slokdarm en is onder
meer betrokken bij het slikken. Hier bevinden zich onder andere de
keelamandelen (tonsillen), het zachte gehemelte en de
achterkant van de tong.
|
Hiernaast ziet u een gedetailleerde tekening |
Kanker van de mond of keelholte
Per
jaar wordt in Nederland bij ongeveer 1.000 mensen geconstateerd dat zij een
vorm van kanker hebben in de mond of keelholte. De ziekte treft vooral mensen
van middelbare en oudere leeftijd. Tumoren in dit deel van het lichaam komen
bij mannen vaker voor dan bij vrouwen.
Vrijwel
alle tumoren in de mond of keelholte ontstaan in de buitenste cellaag, de
bekledingslaag van het slijmvlies. Deze tumoren worden plaveiselcelcarcinomen
genoemd. Wanneer de tumor groeit, kan deze ook omliggend
weefsel (bijvoorbeeld spier of bot) aantasten. Als de tumor zich verspreidt,
gebeurt dat meestal in eerste instantie via de lymfebanen. Uitzaaiingen
ontstaan dan ook vaak als eerste in de regionale lymfeklieren van de hals. Dat
zijn de lymfeklieren waar het weefselvocht van het gebied waar de tumor zich
bevindt, het eerst terechtkomt.
Soms verspreidt de ziekte zich in een latere fase via het bloed. In dat geval
kunnen uitzaaiingen ontstaan in de longen en soms ook in andere organen.
De
plaatsen waar tumoren in de mond of keelholte kunnen ontstaan, zijn:
·
de lippen;
·
de tong;
·
de bodem van de mond (gebied onder en naast de tong);
·
het wangslijmvlies;
·
het tandvlees of gehemelte;
·
de keelholte.
Tumoren van de lip
Liptumoren
bevinden zich vrijwel altijd op de onderlip. Deze aandoening doet zich
voornamelijk voor bij mannen. De tumor begint als een blaartje, zweertje of
kloofje dat niet wil genezen. Als de tumor groter wordt, kan deze ingroeien in
onderliggende spieren of de onderkaak.
Tumoren van de tong
De
meeste tongtumoren bevinden zich op de rand van de tong, maar zij kunnen ook
ontstaan op de punt of aan de onderkant. De verschijnselen die kunnen wijzen op
een tongtumor zijn pijn, een zwelling of zweer, uitstralende pijn naar de hals,
kaak of oren, moeite hebben met slikken of spreken en een onaangename geur uit
de mond.
Een tumor van de tong kan al snel ook de tongspieren aantasten en eventueel
uitgroeien naar de bodem van de mond en onderkaak.
Tumoren van de bodem
van de mond
Deze
tumoren ontstaan meestal aan de voorzijde of zijkant van de mondbodem. De tumor
kan aanvoelen als een zwelling of zweer en kan pijn veroorzaken, die kan
uitstralen naar de hals, kaak of oren. Ook kan de tumor bloedingen of een
onaangename geur uit de mond teweegbrengen.
Tumoren aan de voorzijde van de mondbodem kunnen na verloop van tijd ingroeien
in de tong of onderkaak. Tumoren die zich aan de zijkant van de mondbodem
bevinden, kunnen de onderkaak, het tandvlees en de spieren in de bodem van de
mond aantasten.
Tumoren aan het
wangslijmvlies
De
meeste tumoren aan het wangslijmvlies bevinden zich op de lijn waar de tanden
van boven- en onderkaak elkaar raken. De tumor voelt in eerste instantie aan
als een zwelling of zweer in de wang. Een zwelling is soms ook van buitenaf te
zien. Het wangslijmvlies is vrij dik, waardoor het meestal lang duurt voordat
de tumor ingroeit in de spierlaag van de wang.
In een later stadium kan de tumor pijn veroorzaken die naar de oren uitstraalt.
Ook kan het voorkomen dat er bloed in de mond komt. De aanwezigheid van de
tumor kan bovendien tot gevolg hebben dat de mond niet meer helemaal geopend
kan worden. Dit verschijnsel wordt trismus (kaakklem) genoemd.
Tumoren op het
tandvlees of gehemelte
Een
tumor op het tandvlees ontwikkelt zich meestal op de onderkaak. Als de tumor
wordt ontdekt, is het bot van de kaak vaak ook al aangetast.
Wanneer de ziekte op het tandvlees van de bovenkaak is ontstaan, kan deze zich
uitbreiden naar de neus en neusbijholten.
Eén van de eerste tekenen die kan wijzen op de aanwezigheid van een tumor, is
vaak het niet meer goed passen van de gebitsprothese of het loszitten van
tanden en kiezen. In een later stadium kan de tumor pijnlijk worden; de pijn
kan uitstralen naar de oren.
Een tumor op het gehemelte ontstaat vaak als een pijnloze zwelling in het
midden van het gehemelte.
Tumoren in de
keelholte
Kanker
in de keelholte geeft in het begin onduidelijke klachten, zodat de tumor
meestal pas in een laat stadium wordt ontdekt. Lichte slikklachten kunnen
optreden, een vol gevoel of veel slijm in de keel, of pijn die naar de oren
trekt. Als de tumor groeit, kan zich bloed in het slijm bevinden, de tong
minder beweeglijk zijn, of iemand kan het gevoel hebben een 'aardappel' in de
keel te hebben. Het spreken kan moeilijker zijn en anders klinken. Ook kan de
luchtdoorgang (gedeeltelijk) worden geblokkeerd, waardoor benauwdheid kan
ontstaan.
Tumoren in de keelholte kunnen zich al in een vroeg stadium van de ziekte
verspreiden naar de lymfeklieren van de hals.
Wat gebeurt er bij de operatie?
Wanneer
de tumor klein is, kan deze vrij gemakkelijk operatief worden verwijderd. De
plaats waar de tumor heeft gezeten groeit in de loop van de tijd vanzelf dicht
(bij hele kleine ingrepen) of wordt gehecht. Wanneer er een uitzaaiing in de
hals aanwezig is of de kans daarop groot is, worden ook de klieren
uit de hals weggenomen (Verwijdering
van de lymfeklieren in de hals (halsklierdissectie)).
Bij grotere tumoren is het doorsnijden van de onderlip en onderkaak veelal
noodzakelijk om de tumor goed te bereiken (zie tekening verderop).
Soms
worden tijdens de operatie ook enkele tanden of kiezen getrokken indien hun
conditie te slecht is om een bestralingsbehandeling te kunnen ondergaan, of als
de tumor in de boven- of onderkaak is ingegroeid. Aan het eind van de operatie
wordt de onderkaak weer hersteld met behulp van een of meerdere metalen
plaatjes en wordt de onderlip weer gehecht. Wanneer zo'n
grote tumor tezamen met de halsklieren is verwijderd, wordt de ontstane holte
opgevuld met weefsel. Dit weefsel kan afkomstig zijn van de borstspier, de arm,
het onderbeen, maar ook van andere plaatsen van het lichaam. Het opvullen van
de holte die ontstaan is na het weghalen van de tumor met weefsel afkomstig van
een andere plaats van het lichaam, noemt men een reconstructie. Dit gedeelte
van de operatie wordt uitgevoerd door de plastisch
chirurg (zie Reconstructie
door de plastisch chirurg).
De
operatie in zijn geheel wordt een commando-operatie genoemd. In bepaalde
gevallen wordt er een stukje huid van het bovenbeen gebruikt om de borst, de
arm, het been of de hals af te dekken.
|
Het doorsnijden van lip en onderkaak |
Wanneer
grotere tumorprocessen op deze manier worden verwijderd, kan zwelling in de
keel ontstaan, wat de normale ademhaling zou bemoeilijken. Om te voorkomen dat
de patiënt hierdoor in ademnood zou komen, wordt in de hals tijdelijk een
gaatje in de luchtpijp gemaakt (Tracheotomie).Dit
gaatje wordt opengehouden door een hol pijpje (canule). Als de zwelling is
verminderd en ademhaling via de mond weer mogelijk is, wordt de canule
verwijderd en groeit het gaatje weer dicht. Het is dan noodzakelijk bij
hoesten, spreken en persen de plek waar de canule heeft gezeten met de vingers
ter ondersteuning af te drukken.
De opname
De
opnameduur is gemiddeld 2 tot 3 weken. De patiënt wordt meestal één of twee
dagen voor de operatie opgenomen. Bij opname wordt soms een gedeelte van het
onderzoek dat reeds werd uitgevoerd bij de
poliklinische voorbereiding, herhaald of aangevuld. Dit kan zijn bloed- en/of
urineonderzoek of röntgenfoto's.
Door een verpleegkundige wordt de dag voor de operatie het eventueel aanwezige
haar van kin, hals en borst, voorzover dit in het operatie gebied zit,
weggeschoren.
De operatie
De
operatie duurt 3 tot 4 uur voor de kleinere tumoren en 8-15 uur voor de grotere
tumoren. Tijdens de operatie wordt een neussonde (of maagsonde) in de maag
gebracht. Dit is een slangetje dat via de neus en de slokdarm in de maag komt.
Via dit slangetje wordt gedurende de eerste 10 dagen vloeibare voeding gegeven.
Wanneer verwacht wordt dat de voeding via de mond langere tijd onmogelijk zal
zijn, wordt in plaats van de neussonde, een slangetje direct via de buik in de
maag gebracht (maagfistel). Het voordeel van de maagfistel is dat deze onder de
kleren gedragen kan worden en dus voor anderen
onzichtbaar is. Het nadeel is dat de maagfistel door middel van een kleine
operatie, onder plaatselijke verdoving, ingebracht moet worden.
Ook wordt er tijdens de operatie een infuus voor de vochttoevoer aangebracht en
meerdere wonddrains. Een wonddrain is een slangetje
om het wondvocht af te voeren naar een fles.
Wanneer de operatie langer dan 3 uur duurt (bijvoorbeeld wanneer de
halslymfeklieren mee worden verwijderd), wordt tijdens de narcose tijdelijk een
urineslangetje (katheter) bij het plaskanaal ingebracht om een overvolle blaas
tijdens de operatie te voorkomen. De urine wordt opgevangen in een zakje.
Na de operatie
Na de
operatie brengt de patiënt tenminste de eerste 24 uur
door op de intensive care afdeling omdat dan extra zorg vereist is vanwege de
verse operatiewond en de langzaam uitwerkende narcose. Slijm en restjes bloed
worden dan regelmatig uit de mond en luchtpijp gezogen om ophoping daar te
voorkomen.
Weer terug op de verpleegafdeling krijgt de patiënt vloeibare voeding via de
neussonde omdat de voedselpassage en het drinken via de verse operatiewond de
eerste dagen absoluut niet is toegestaan.
Na een paar dagen, afhankelijk van de situatie, mag de patiënt onder
begeleiding van de logopedist weer gaan drinken. Dit gaat in het begin vaak
moeilijk. De logopedist zal met de patiënt het eten en praten
oefenen.
Het infuus wordt verwijderd wanneer de patiënt de voeding via de
neus(maag)sonde goed verdraagt en geen bloedtransfusie nodig heeft. Meestal is
dit de tweede of derde dag na de operatie.
Via de slangetjes in de operatiewond (wonddrains)
wordt het vocht dat zich ophoopt bij de operatiewond weggezogen. De hoeveelheid
vocht wordt gemeten en als het voldoende is afgenomen worden de wonddrains verwijderd.
Doordat de patiënt een wond in de mondholte heeft, mag hij/zij de eerste weken
de tanden niet poetsen. De patiënt krijgt van de verpleegkundige een flesje
vloeistof, waarmee 3 tot 4 maal daags de mond gespoeld kan worden. Dit zorgt
ervoor dat de mond goed schoon blijft.
De eerste dagen na de operatie voelen de meeste patiënten zich ontzettend moe
en zij kunnen dan vrij veel slijm opgeven. Na een week gaat dit meestal vanzelf
beter.
Het tijdelijk ademen
via de canule in de hals
De eerste paar dagen na de operatie kunnen de mondholte en hals zo
gezwollen zijn dat de patiënt moet ademen via de canule in de hals. Als de
zwelling afneemt, wordt de kunststof canule veelal vervangen door een metalen
canule. De verpleegkundige kan deze canule via een stopje
afsluiten om te controleren of de patiënt weer via de normale weg kan ademen.
Als dit lukt dan wordt de canule verwijderd en het gaatje met pleisters
afgeplakt. Dit gaatje groeit vanzelf weer dicht. Wel moet om dit dichtgroeien
te bevorderen, tijdens praten, slikken en hoesten, door de patiënt zelf op de
plaats waar de opening gezeten heeft geduwd worden. Op deze manier voorkomt de
patiënt dat door het ontsnappen van lucht de opening wordt opengehouden.
Zolang de canule niet afgesloten of verwijderd is, kan de patiënt niet praten.
De communicatie verloopt via schrijven.
In de canule wordt vocht gedruppeld. De droge lucht kan namelijk indroging van
slijm en korstvorming in de luchtpijp bevorderen waardoor de ademhaling kan
worden bemoeilijkt.
Ontslag uit het
ziekenhuis
Afhankelijk
van de uitslag van het weefselonderzoek zal bepaald worden of de patiënt na de
operatie moet worden bestraald. De arts zal dit met de patiënt bespreken.
Als het nodig is bezoekt de patiënt de tandarts in het ziekenhuis. Dit kan zijn
voor mondhygiëne of voor aanpassen van de gebitsprothese. De tandarts zal de
patiënt ook poliklinisch controleren.
Gezicht en hals blijven na de operatie meestal nog enige tijd gezwollen, dit is
normaal. Dit kan soms leiden tot reacties uit de omgeving van de patiënt.
Veel
patiënten hebben, wanneer zij naar huis gaan, nog slik- en spraakproblemen. De
logopediste zal de patiënt zoveel mogelijk begeleiden om deze eventuele
klachten te verhelpen.
Thuis uit het
ziekenhuis
De
patiënt zal merken dat na verloop van tijd de meeste activiteiten weer opgepakt
kunnen worden. De meeste hinder wordt in het algemeen
ervaren tijdens het eten. Indien de patiënt hier veel problemen bij ondervindt,
doet hij/zij er goed aan de behandelend arts of de
diëtiste in het ziekenhuis te raadplegen.
Roken en
alcoholgebruik
Roken
heeft een duidelijk nadelige invloed op de resultaten van de behandeling en
bevordert mogelijke terugkeer van de ziekte. Overmatig alcoholgebruik kan dit
nadelige effect nog eens versterken. Geadviseerd wordt dan ook om niet te roken
en alcoholgebruik te beperken tot maximaal twee glazen per dag.
Controle
Na de
behandeling worden gedurende 5 jaar poliklinische controles uitgevoerd. De
eerste jaren frequenter.