De afbraak van onze militaire muziek traditie en de gevolgen voor onze amateur muziek.
Bezuinigingen
binnen de militaire muziek zijn zeker niet van deze tijd, ook in het
verleden vonden binnen de militaire muziek reorganisaties plaats louter en
alleen om bezuinigings reden.
Doch
de wijze waarop thans onze korpsen worden uitgehold is in de geschiedenis van de
militaire muziek niet eerder voorgekomen.
Dat vooral onze
tamboerkorpsen en in het bijzonder de tamboers en pijpers van het korps
mariniers ten voordele van de militaire orkesten hier de dupe van zijn is
onverteerbaar.
Niet het gebrek aan geld maar vooral het historische besef zal een eeuwen oude cultuur doen verdwijnen, waren er in de jaren 60 nog inclusief de vermaarde tamboers en pijpers van het korps mariniers nog 21 tamboerkorpsen en 7 orkesten exclusief de mariniers fanfare te New Guinea en de Nederlandse Antillen, zoo ook de vrijwillige matrozen kapellen uit Valkenburg Hilversum en Den Helder, en de tamboerkorpsen van de Koninklijke marine uit Vlissingen en Amsterdam nu is het gereduceerd tot alleen de 4 beroeps kapellen 2 fanfarekorpsen de brassband van de Koninklijke Marechausse, Drumfanfare van de Koninklijke Luchtmacht en het Korps Tamboers en Pijpers van de mariniers.
We kunnen dus vaststellen dat niet alleen de militaire muziek is uitgekleed maar ook een eeuwen oude traditie wordt hier verkwanselt, dit zal ongetwijfeld zeer nadelige invloeden hebben op onze amateur-muziek, die nu al duidelijk zichtbaar het historisch besef heeft verloren en zich vervreemd van de eens zo met respect bejegende militairen orkesten en tamboerkorpsen.
Het Korps Tamboers en Pijpers van oudsher befaamd door zijn speciale technieken heeft in de begin jaren 90 al een behoorlijke veer moeten laten. Was er eerste een sterkte van 30 tamboers en 30 pijpers die allen een organieke taak bij zowel de Koninklijke marine als het Korps mariniers bekleedde, werd ook toen besloten vanwege bezuiniging de sterkte terug te brengen tot iets meer dan de helft. Bij de nu ontstane bezuinigings ronde blijkt dat de ziel van dit vermaarde korps wordt uitgerukt, waarschijnlijk om de eveneens vermaarde Marinierskapel een sterkte van 54 man te laten behouden. Jammer dat de Tamboers en Pijpers hiervan de dupe moeten zijn. Wordt hun stem niet gehoord ? of worden zij bewust buiten het overleg gehouden ? of, is iedere vorm van meedenken over de eigen toekomst ongewenst. Zelfs het hoofd van de tamboers en pijpers is vooruitlopend op de begrotings behandeling van Defensie reeds, zijn functie is nu een gecombineerd met die van manager van de Marinierskapel.
Waar blijft de bescherming van de eens zo geroemde vakbekwaamheid van dit unieke korps ?
Het is diep treurig dat een gemotiveerd korps waarvan de leden altijd loyaal zijn geweest en nog steeds zijn op dergelijke wijze aan de kant worden gezet mogelijk om dat andere belangen hierdoor nadelig beïnvloed zouden kunnen worden. Zoals zo vaak, is ook hier de de macht van de sterkste die prevaleert en zullen de zwakkeren in dit geval de Tamboers en Pijpers hiervan de dupe worden.
Wilt u hier op reageren dan kan dit via het Gastenboek.
U kunt het Gastenboek ook inzien.
Marinus
Vuijk
Ltzvkmarns 2 bd
voormalig
hoofd tamboers en pijpers
`
DE
POSITIE VAN DE MUZIKANT IN MILITAIR VERBAND
Ook
in vroeger tijden kampte de militaire muziek al met bezuinigingen
Het
is opmerkelijk dat de militaire muzikant het meest in aanzien was in oude
tijden, toen hij zich ophield in de onmiddellijkenabijheid van zijn commandant,
tot diens meerdere glorie en om bevelen door te geven. Hij had vaak een hoge
rang en werd als autoriteit op zijn gebied behandeld. Later, toen zijn militaire
taak minder belangrijk werd, daalde ook zijn militaire status. Met militair
muzikant wordt hier bedoeld de tamboer, de pijper, de pauker en vooral de
trompetter. Bij de landmacht bekleden zij sinds lange tijd geen rang meer,
terwijl hun instructeur ten hoogste de rang van sergeant-majoor of
opperwachtmeester kan bereiken. Bij het Korps Mariniers, waar de tamboers en
pijpers beroepsmilitairen zijn, is de situatie iets gunstiger.
De echte muzikanten, de bespelers van de gecompliceerde muziekinstrumenten
kwamen in het leger omstreeks drie eeuwen geleden. Zij kregen, in groepsverband,
een tweeledige taak: zij werden ingezet voor het spelen van marsmuziek voor de
troep en zij dienden weer; als vroeger, ter meerdere glorie van de commandant.
Zij vormden als het ware prive-kapellen van die commandant, die zijn muziek
gebruikte als vorm van representatie en voor verpozingsmuziek, waarbij ook
het strijkinstrument haar intrede deed in het leger.
Nog heden ten dage kan van een
tweeledige taak van de militaire muziek gesproken worden: enerzijds het
verzorgen van het militair ceremonieel en van de marsmuziek, anderzijds het
concerterende optreden, hetzij als verpozing voor de militairen, hetzij voor
de burgerij. Het bereiken van een juist evenwicht tussen beide taken is steeds
moeilijk geweest. A1 naar de opvatting van de commandant of de instelling en
vooral de vakbekwaamheid van de kapelmeester werd de ene taak belangrijker
geacht dan de andere.
De eerste militaire orkestjes waren dus zuiver een aangelegenheid van de
commandanten. Zij kwamen niet in de organisatie voor en de commandanten
moesten zelf voor de bezoldiging zorgen, daarbij al dan niet geholpen door
financiële steun van hun officieren. Reeds in die tijd moest de muzikant zijn
salaris door andere werkzaamheden zien te verbeteren, waartoe hij dan ook in de
gelegenheid werd gesteld. Voor de vaktechnische prestatie van de muzikant had
het leger, als van minder belang voor de eigenlijke oorlogvoering, nooit veel
belangstelling. Opvallend is dan ook hoe steeds van overheidswege is getracht
de kosten voor de muziek zo weinig mogelijk te doen drukken op s'lands
schatkist. Dit leidde in 1819 tot het instellen van h muziekfonds waardoor de
mogelijkheid werd geschapen dat de officieren bijdroegen aan de kosten van het
muziekkorps van hun onderdeel. Deze toestand heeft zich kunnen handhaven tot
1911. Eerst va af dat jaar werd de muzikant als volwaardig militair bezoldigd,
even wel voorlopig nog met beperking van zijn bevorderingsmogelijkheden Met de
ontwikkeling van de techniek groeide de algemene waardering voor technische
prestaties en ook voor die van de muzikanten, wat de naoorlogse periode tot
uitdrukking kwam in een militair gelijkwaardige rangwaardering.
Met
de instelling van het muziekfonds in 1819 begint de bemoeier van de overheid met
de positie van de militaire muzikant.
Art.
1 Het korps musikanten zal met opzigt tot aan de hun toegestane instrumenten, in
een zeker getal klassen worden verdeeld, door den Chef der afdeeling te bepalen
en te regelen, naar mate der bekwaamheid en naar gela der instrumenten, welke
door de musikanten behandeld worden.
Art.
2 De kapelmeester en musikanten zullen door den Chef der afdeeling ingevolge
bijzonder met hun te maken accoorden, voor niet minder d twee jaren worden
geëngageerd.
Art.
3 De keus en de verdeeling der instrurnenten wordt aan den commandant der
afdeeling over gelaten.
Art. 4 Aan ieder musikant zal behalve zijne kleeding en uitrusting, zoo ; hier na bepaald wordt, bij zijne in diensttreding worden gegeven, het instrument het welk door hem moet worden behandeld, voor welk instrument : verantwoordelijk blijft; zullende alle onkosten van reparatie of geheele ver nieuwing voor zijne rekening geschieden, ten ware hij voldoende konden aantoonen, dat de daaraan ontstane defecten of geheel vernieuwing, buiten zijn: schuld, of door geene onachtzaamheid geschied zijn, in welk geval de vereiscshte reparatie of vernieuwing op kosten van het muziekfonds, zal geschieden.
Art.
5 Alle betalingen aan het korps musikanten en verdere manschappen het muziek
geemploijeerd, als mede alle uitgaven voor de muziek, geschied voor rekening van
het muziekfonds. - Dien ten gevolge zullen ook alle geld( zoo als tractementen
en soldijen benevens het reparatie- en kleedingfonds, v de voorschreven
musikanten en kwekelingen en wijders alle zoodanige, welke ten voordeele der
musikanten in het bijzonder of ter beschikking voor de n ziek in het algemeen
mogten komen, gestort of ten voordeele gebragt word van het muziekfonds. Het
brood zal aan bet korps musikanten op dezelfde wijze als aan de andere
manschappen worden verstrekt, en even als de kazerneringsgelden, door middel van
monsterrollen, worden verrekend.
Art. 6 Het muziekfonds zal alle trimesters gecrediteerd worden voor een vierde de gedeelte van f 2800,- die bij koninklijk besluit van den 3den December II. L.B. jaarlijks voor de soldijen van musikanten worden goedgedaan.
Art.
8 Ten gevolge van het vrijwillige aanbod der heeren officieren, 's
maandelijks het bedrag van een dag tractement in het muziekfonds worden gestort;
de officieren van gezondheid der 3de klasse zullen hiervan zijn uitgezonderd.
Art 12 Uit
het muziekfonds zullen onder geen voorwendsel andere betalingen worden
geleden, dan voor kleeding, soldij der musikanten en kwekelingen en aankoop van
muziekinstrumenten, musiek enz. wijders de reparatien vernieuwing der
instrumenten volgens het bepaalde bij art. 4.
Om een indruk te krijgen wat de muzikant in die tijd
verdiende, volgen hier enige soldijen:
soldaat
25 cent per dag |
pijper
25 cent per dag |
tamboer
30 cent per dag |
|
korporaal 35 cent per dag |
korporaal-tamboer
45 cent per dag |
korporaal-pijper
45 cent per dag |
|
sergeant 65 cent per dag | tamboer-majoor 65 cent per dag |
Voor de 18 muzikanten met inbegrip van de kapelmeester
was een bedrag uitgetrokken van f 2.880,- per jaar.
Zijne Majesteit heeft aan
de onderscheiden korpsen kavalerie (bij
sommige van welke reeds een soort van muziek aanwezig was) een
muziek gelieven te vergunnen.
Art. 1 Er zal bij de afdeelingen kurassiers, en regimenten ligte kavalerie, uit de thans aanwezige trompetters, een korps muziekanten worden geformeerd, en zal te dien einde, het getal der trompetters met vier eleves vermeerderd worden.
Art.
2 De trompetters-élèves zullen, een per eskadron, uit de daartoe geschikce
ruiters worden gekozen; dezelve zullen hunne respective kompagnien voor de
gewone soldij berekend word en, en een toelage van tractement, tot dat van
trompetter effectif, uit het muziekfonds genieten.
Art.
3 De eleve-trompetters zullen voor rekening van hun kleedings- en reparafiefonds,
even als de trompetters, gekIeed zijn. De trompetters, welke als muziekant
dienen, zullen geene andere kleeding bekomen, noch van eenige
onderscheidings-teekens voorzien zijn.
Art.4
De trompetters of eleves, welke tevens als muziekant dienen, zullen behalve de
gewone trompet, van koperen blaas-instrumenten worden voorzien, waarvan het
getal en het soort bij alle korpsen gelijk zal moeten zijn; ter bestrijding
der uitgaven voor de eerste aanschaffing, zal aan ieder korps kavalerie worden
goedgedaan eene som van vijf honderd guldens.
Art.
6 De trompetters-muziekanten zullen eene toelaag uit het mukiekfonds ontvangen,
waarvan het beloop door den Chef van het korps zal worden bepaald en geregeld,
naar mate der bekwaamheid en naar gelang der instrumenten, welke door den
muziekant behandeld worden.
Een
rijkstoelage wordt niet genoemd. Dit was immers niet nodig, omdat de
trompetters en de staftrompetter (de kapelmeester), hun normale soldij
ontvingen.
In de hier geschetste situatie kwam principieel geen verandering tot 1911.
De stafmuziekkorpsen der infanterie kregen hun rijksbijdrage voor de salarissen
der muzikanten, de andere muziekkorpsen niet. Het aantrekkelijke van de positie
van de muzikant werd bepaald door de grootte der toelage uit het muziekfonds.
Toen in 1875 werd besloten tot wederoprichting van de in 1843 opgeheven
stafmuziekkorpsen der infanterie, trad het muziekfonds weer in werking. Alleen
de subsidie was groter, nu f 4.000,- per regiment, terwijl voorts werd bepaald
dat de contributie van de officieren, wanneer zij daartoe genegen mochten zijn,
niet meer mocht bedragen dan de helft van een dag traktement per maand.
In 1880 werden de bedragen als `tegemoetkoming' in de kosten van bezoldiging
van de muzikanten, van aanschaffing van partituren en van vernieuwing en
onderhoud van muziekinstrumenten en andere benodigdheden gesteld op:
f 12.575,- voor het Regiment Grenadiers en Jagers en
bracht tot
respectievelijk f 10.750,- en f 3.400,-.Ook in deze periode was de materiele
positie van de muzikant sterk afhankelijk van de bijdrage der officieren,
waarbij het niet meer verplicht zijn daartoe' zijn positie minder zeker deed
zijn dan in de periode 1819-1843.
Daartegenover stond dat veel concerten werden gegeven waarvan de baten ten
goede kwamen aan de executanten. Hoe beter de kapelmeester en hoe beter de
muzikanten, des te beter de muzikale prestaties, des te meer concerten en des
te hoger de inkomsten. Er moesten daarom kapelmeesters van formaat komen, musici
met een gedegen allround muzikale opleiding. En die kwamen er ook. Dirigenten
als Bicknese, Bouwman, Mann en Kwast, om er enige te noemen, waren in staat van
een orkest iets te maken. Niet alleen in harmonie-, maar ook in
symfoniebezetting. Het concerterend optreden der militaire muziekkorpsen
beleefde dan ook een bloeitijdperk: in het zomerseizoen werden buitenconcerten
gegeven als harmonie-orkest en in het winterseizoen vaak belangwekkende series
in symfoniebezetting, terwijl voorts veel begeleidingen werden uitgevoerd.
De positie der muzikanten werd er in de loop der jaren niet beter op,
vooral niet voor hen die in kleine garnizoenen gelegerd waren. Daar waren
bovendien minder mogelijkheden voor particuliere bijverdiensten. Ook het
aantrekken van nieuwe muzikanten baarde de kapelmeesters steeds groter zorg.*
Er werd meer en meer geklaagd over slechte prestaties en onbekwame
kapelmeesters. Er werden voorstellen tot reorganisatie gedaan, er werd
gevraagd om een Inspecteur voor de muziekkorpsen en er werd overwogen ook
miliciens tot de muziekkorpsen toe te laten.Steeds duidelijker werd dat de opzet
van 1875, eigenlijk die van 1819, met de eigenaardige tweeslachtige functie van
de muzikanten, niet langer kon worden gehandhaafd.
Het ijveren voor een betere, zekerder positie werd ten slotte beloond toen
in 1911 de toenmalige Minister van Oorlog H. Colijn het Koninklijk Besluit d.d.
12 januari 1911 No. 27 bekend maakte en daarbij uitvoeringsbepalingen gaf:
---------------------------------------------
*De
muziektijdschriften van die tijd bevatten veel advertenties waarin muzikanten
werden gevraagd tegen aantrekkelijke voorwaarden, zoals deze, van het 3e
Regiment Huzaren te 's-Gravenhage:
„Bij het 3e Regiment Huzaren te 's-Gravenhage kunnen direct geplaatst
worden,
Bron
De
Nederlandse Militaire Muziek
R van Yperen
Inspecteur
der Militaire Muziek der Koninklijke Landmacht