Aanvulling No 2: De Ramp 06-03-2005
 
Januari/februari 1953.

Voor het 333 bataljon Stoottroepen kwam het einde van de diensttijd al aardig in zicht. De grote oefeningen waren afgerond en de legerleiding deed alle moeite ons nog een beetje bezig te houden. De barakken in Oirschot waren van niet al te beste kwaliteit.

Mijn slaapplaats was net voor een raam waar door de wind vrij naar binnen kon komen. Dat resulteerde in een flinke verkoudheid tot een bronchitis. Ik liep er al een paar dagen mee rond en probeerde me zo goed mogelijk te houden om wel met verlof te kunnen. Dat is mij gelukkig gelukt. Ik was wel behoorlijk ziek toen ik thuis kwam. S'Maandags meldde ik me ziek en liet de huisarts komen. Die schreef me rust en medicijnen voor. Na veertien dagen was ik koortsvrij en zou op maandag 2 februari naar mijn onderdeel terugkeren. De laatste week van januari stormde het iedere dag uit het noordwesten en was het niet erg aanlokkelijk om naar buiten te gaan. Ik zou de bronchitis zo weer terug krijgen. Mijn ouders hadden een boerderij in het zuidwesten van de Nieuw- Noordbevelandpolder en niet ver daar vandaan woonde mijn meisje met haar ouders, ongeveer 700 meter van de Oosterschelde, midden in het polderlandschap. De zeedijk kende diverse zwakke plekken en bij zware stormen uit het noordwesten was daar de toestand diverse keren bedreigend geweest. De moeder van mijn meisje was in die dagen opgenomen in het ziekenhuis in Goes en haar vader had besloten om zich te laten opereren aan een breuk. Hij zag daar al jaren tegenop. Het was winter en dus rustig op de boerderij.

Zaterdagmorgen 31 januari brachten Matty (mijn meisje) en ik hem naar het ziekenhuis in Goes en ze zeiden daar dat hij a.s. maandag onder het mes zou gaan. s'Middags verzorgden wij het vee. Vier of vijf melkkoeien, zes of zeven stuks mestvee, en vier paarden. Het leerlingknechtje Levien Huibrechts (veertien jaar oud) was vrij en zou s'maandags het vee weer verzorgen. Wij haasten ons om s'avonds om zes uur de veerboot Kortgene-Wolfaartsdijk, van het eiland te halen. We zouden in Goes op ziekenbezoek gaan. De storm was aangewakkerd tot orkaankracht, maar de auto van het merk Opel Olympia, die van Matty's vader was, schoot met weinig gas vooruit. Bij de veerpont was flinke beroering onder het personeel. Ze maakten ons er op attent dat het laag water was, maar dat het water het niveau had van hoog water. Als we nog terug wilden moesten we niet lang weg blijven omdat de toegangsdam onder water zou komen staan. Dat kwam wel eens meer voor bij extreem hoog water.

Na een kort bezoek in het ziekenhuis gingen wij weer snel huiswaarts. Vanaf Goes reden we pal tegen de orkaan in. De Opel kwam alleen in de tweede versnelling vooruit en wij vreesden bij zijwind tussen Goes en Wolfaartsdijk van de dijk te worden geblazen. Het water stond nu gelijk met de veerdam en de pont had na veel vertraging dan ook moeite om aan te meren. De bemanning was er niet vrolijker op geworden en beweerde dat het waarschijnlijk de laatste vaart van die avond zou zijn vanwege de hoge waterstand. Met veel moeite konden we de pont nog afrijden en zagen de golven over de dam slaan. Op de laagste gedeelten stond het water al op de weg. Wij waren rond half tien in Kortgene en zagen de feestende mensen in het s'middags heropende nieuwe gemeentehuis. Wij reden naar de boerderij Hoekhof, waar mijn ouders woonden, om er verslag te doen. Wij kregen daar te horen dat het met dit weer beter was geweest om thuis te blijven en daar waren we het wel mee eens. Om half twaalf was het laatste nieuws op de radio te horen. Er was melding van het stranden van een schip in de monding van de Oosterschelde en men voorspelde dat de storm onverminderd aan zou houden. Bij Bergen op Zoom waarschuwde men voor gevaarlijk hoog water. Bij ons dus gelukkig niet. We besloten toch maar naar de Palmhoeve (de boerderij van Matty's ouders) te gaan om direct het vee te kunnen losmaken als er eventueel een doorbraak zou komen. Rond twaalf uur aangekomen op de boerderij hebben we de veestapel geinspecteerd met een petroleumlantaarn. Het vee was onrustig en de schuur kraakte als een oud zeilschip. De blinden van de ramen van het huis waren al enkele dagen vanwege de storm niet meer open geweest, en met de overgordijnen dicht was het behaaglijk in huis. Toch gingen onze gedachten uit naar dat schip dat op luttele kilometers van ons in moeilijkheden was geraakt. We zeiden tegen elkaar :"als dat maar goed afloopt, Dit is verschrikkelijk weer." We gingen direct naar bed en vielen al vrij spoedig in een diepe slaap.

Bruut gewekt.

Rond tien over drie werden we wakker door het geluid van een wanhopig slaan met stokken of klompen op de blinden (luiken), die voor de ramen zaten. "Wat kan dat nu zijn", was de eerste gedachte die in een half slapend hoofd opkwam. Moest ik wel de deur openen of niet? Was het een grap die iemand met een ons, een ongetrouwd stel wilde uithalen? Of waren het de schipbreukelingen die bij de zeedijk waren aangespoeld en direct hulp nodig hadden? Vlug trok ik wat kleren aan en opende de deur. Gelijk waaide onze buurman Gerard Bom (gezworene van het waterschap) en de dijkgraaf Arenthals naar binnen met de kreet; "Maak dat je weg komt want de dijk staat op doorbreken", en ze verdwenen direct de nacht weer in. Verbouwereerd door deze waarschuwing ging ik direct Matty waarschuwen en zei dat ze warme kleding aan moest trekken. Met een zaklantaarn ging ik in de sloten van de weg kijken of er veel water in stond. Dat viel nog mee. De auto zette ik dicht bij huis om zo weg te kunnen vluchten. Ik zocht scherpe messen op om het vee los te snijden en wij brachten voedsel en water op de bovenverdieping. Rond kwart voor vier gingen wij in de auto en zagen richting zeedijk autolichten. Daar reden we heen en ontwaarden er de dijkgraaf en Bom. Zij riepen dat de dijk het nog steeds had gehouden. Dat wilden wij zelf ook wel zien en reden naar die dijk die recht op de weg lag. De weg was onderlangs de dijk niet berijdbaar. Stukken aarde en houten palen lagen op de weg en de golven spoelden over de dijk heen. Als trapje waren stenen in de dijk gegraven, en waar we de moed vandaan gehaald hebben begrijp ik nog niet... maar we klommen er naar boven. We hielden elkaar stevig vast en wadend door het overlopende water kwamen we boven. De dijk was al zacht (doordrenkt) geworden en onze laarzen zakten er in weg.

Wat onze ogen aanschouwden zou ons hele leven bij blijven. De zee ging als een woeste draak tekeer. De bewolking ging in flarden langs de volle maan , zodat we de zee goed konden zien. Een enorme watermassa beukte op de dijk, trok zich terug zodat wij in de diepte keken gelijk een krater, om dan met geweld van duizenden tonnen water en schuim de stormaanval op de dijk te doen. Daarbij liep het water over de dijk. Richting Schouwen-Duiveland zagen we noodsignalen van de Bore VI, het Finse schip dat in moeilijkheden was. We zijn er niet lang blijven staan. De orkaan sneed de adem af. Hagelstenen of zeewater striemden in het gezicht. De kruin van de dijk leek maar een kattenrugje, zo smal tegen die woeste zee. We begrepen zeer goed dat de polder in groot gevaar verkeerde en reden huiswaarts. De buurman en de dijkgraaf stonden nog op wacht en vroegen onze bevindingen. Ze zeiden dat het rond half vier eb moest gaan worden. We keerden terug naar de boerderij en begonnen zoveel mogelijk huisraad van beneden naar boven te brengen in de veronderstelling dat de volgende vloed fataal zou kunnen zijn. De telefoon was uitgevallen en zo te zien was bij Bom , die op het electrische net was aangesloten, de stroom uitgevallen. Regelmatig inspecteerde ik de sloten, maar die stegen niet verontrustend. Zo rond half acht, bij het ochtendgloren, zagen we de lichten van een tractor vanaf de zeedijk komen. Ik ging naar de weg en zag dat het twee knechts van Bom waren, die de zeedijk aan het verkennen waren. Ze zeiden dat de dijk bij de Zandhoek zwaar beschadigd was en over een lengte van 60 meter was de kruin weggeslagen. Daar zou het later in de middag zeker om spannen of het dijkleger erin zou slagen om de dijk te herstellen.

Het water was nu goed aan het zakken (geen wonder want grote gebieden stroomden elders onder water). Matty was intussen zo moe en uitgeput dat ze wilde gaan slapen. Ik liet haar alleen en reed naar mijn zuster To, die twee kilometer van ons vandaan woonde. Ik arriveerde daar rond tien voor acht. Wat ik daar toen te horen kreeg deed mijn haren te berge rijzen en besefte dat de strijd nog lang niet was gestreden . Zij woonden aan de Provinciale verbindingsweg van Kortgene naar Colijnsplaat, waar die nacht veel verkeer was langs gekomen. Ze wisten mij te vertellen dat Kortgene onder gelopen was en er veel mensen waren verdronken. Dat Colijnsplaat door een wonder was gered omdat een grote groep mannen letterlijk met hun schouders tegen de vloedbalken hadden moeten drukken , iedere keer als de golven over hen heen storten. Als door een wonder was een schip dwars voor de coepure gestrand en de golven sloegen zo niet meer over de vloedplanken. Dat was gebeurd na enkele kritieke uren nadat door de geweldige druk van het water de steunbeer van 1 x 1 meter van harde natuursteen gemaakt, was gebroken.

In 1993 is er op die plaats een monument geplaatst, na een actie Houwen jongens. Zij wisten verder te vertellen dat de duikers ( sluizen tussen de polders onderling) het begeven hadden en zo de achter ons gelegen polders aan het volstromen waren. Dat wilde voor ons zoveel zeggen, dat wij niet alleen bedreigd waren van de noordkant met zijn beschadigde dijken, maar tevens ook vanuit het zuiden van waar we de vijand nooit verwacht hadden. De Zuiddijk waaraan wij woonden, was nu waterkerend geworden. Dat was een hele schok toen ik dat te horen kreeg, want het gebied dat nu overstroomd was, was eigenlijk het gebied waarheen wij wilden vluchten. Electriciteit en telefoon waren die vroege morgen uitgevallen. Communicatie was uitgesloten. Om te horen hoe het er elders voorstond en of wij geevacueerd zouden worden, vertrok ik naar de boerderij van mijn ouders waar een radio op een accu was. We waren niet aangesloten op het electriciteitsnet. Even voor acht uur reed ik over de Zuiddijk en zag ik in de verte water via de kapotte duikers de Frederikspolder instromen. Thuis waren ze nog maar net wakker en was mijn vader de koeien aan het melken. Zij waren nog onwetend van de ramp die om hen heen gebeurde.

Voor het nieuws begon kwam onze buurman Doeleman (de dijkgraaf van de Wissenkerkepolder) ook luisteren, omdat hij zelf zonder radio zat. Toen wij de aangeslagen nieuwslezer hoorden, beseften we dat er deze dag geen hulp te verwachten was. Het ondergelopen gebied was te groot en de randen waren het snelst bereikbaar. De storm was iets in kracht afgenomen, maar had nog steeds stormkracht 10 of 11. Het hoge water zou die komende middag het nu nog droge gedeelte van het eiland kunnen doen onderlopen, zowel via de lage binnendijk als via de verzwakte zeedijken. Wij zaten dus letterlijk in de val. Kort na de vreselijke berichten reed ik naar de boerderij terug om Matty wakker te maken en haar op de hoogte te stellen van de ontstane situatie. Wij begonnen direct de rest van de inboedel van beneden naar de zolder te brengen en te zorgen voor een grote hoeveelheid drinkwater en eten. Wanneer de dijken het zouden begeven, kon het nog wel eens dagen duren voordat je gered kon worden. Het huis was in 1917 gebouwd en leek mij wel sterk genoeg om overeind te blijven. Later is mijn conclusie na de rampgebieden gezien te hebben, toch wel sterk gewijzigd. Wanneer de dijk bij de Zandhoek was bezweken, zouden wij een muur water van ongeveer vier tot 5 meter hoogte gekregen hebben. Daar is niet veel tegen bestand. In de loop van de morgen kwam het knechtje om het vee te verzorgen. Hij vertelde dat de mannen in Wissenkerke waren opgehaald om aan de zeedijk te werken, om de geslagen bressen met zandzakken te versterken. Rond twaalf uur reden wij naar Hoekhof (boerderij van mijn ouders) om te eten en er overleg te plegen en om naar het nieuws te luisteren. De radionieuwsdienst bleef continu in de lucht. Het aantal slachtoffers bleef groeien en het bedreigde gebied werd steeds groter. Omdat verdrinkingsgevaar op de Palmhoeve (hoeve van Matty) groter was dan op Hoekhof, besloten wij de levende have naar Hoekhof over te brengen. Na het eten begonnen wij er direct mee. Gelukkig had ik hulp van mijn vader, broer en een knecht. De dieren hadden geen zin om hun warme stal te verlaten. Zodra zij in de storm, regen en sneeuwbuien kwamen wilden zij weer terug naar hun stal. Na veel tijd hadden we de hele kudde op de weg onder controle. Het leek de uittocht van Mozes uit Egypte wel.

Rond drie uur arriveerden we op Hoekhof. Daar er voor al het vee in de schuur geen ruimte was, moesten de meeste dieren buiten op de mestvaalt blijven. Tijdens onze evacuatie zagen wij een Dakota-vliegtuig heel langzaam vanaf Zierikzee richting Vlissingen vliegen. Die is voor verkenning op uitgestuurd, dachten wij. Achteraf waren het verslaggevers en fotograven. Ook zagen wij dat bij de Zandhoek mensen de beschadigingen repareerden en dat er regelmatig water over de dijk kwam. Om een uur of half vijf zou het vloed zijn en dan zou blijken of de zee de kracht zou hebben om terug te nemen, wat zij ongeveer driehonderdvijftig jaar geleden aan de mens verloren had. Inmiddels was de dijkbaas van de Oud-en Nieuw Noordbevelandpolders , de heer Sinke, naar Hoekhof gekomen om mij en mijn broer te vragen om de bewaking van de Zuiddijk ( van ons tot Krijn Janse) op ons te nemen. Het water in de Frederikspolder was nog steeds aan het stijgen en het gevaar voor ondermijning was erg groot. Konijnenholen, muizen- en mollengaten, vormden een gevaar. Met mijn broer regelde ik de wachttijden, zorgden we voor zaklantaarns en warme kleding en rubberlaarzen. Wij bespraken de naar ons oordeel zwakste plekken. Als kinderen hadden wij aan de dijk gespeeld, wij wisten waar er altijd konijnen zaten. Aan het onkruid konden wij zien of de dijk uit zand of klei bestond. Deze bekendheid was een groot voordeel, waardoor wij gericht onze controle konden doen. Vooral in de nacht.

Na zes uur s'avonds kregen wij wel wat meer vertrouwen. De dijken hielden het nog steeds . Wel steeg nog steeds het water langs de Zuiddijk. Wij plaatsten merkstokken, maar de stijging ging langzaam, enkele centimeters per uur en de wind was vanaf de dijk. Nog steeds waaide het zeer hard, maar van zware storm konden we niet meer spreken. Wel waren er met buien hevige windstoten. De vermoeidheid ging ons parten spelen, maar in de rustpauzes kwam van slapen niets terecht. De gedachten aan al die mensen die verdronken waren , verdrongen de slaap. Het vee lag te slapen op de mestvaalt in de luwte van een stroklamp (stromeid), en zou bij een dijkdoorbraak in korte tijd de dijk opgejaagd kunnen worden. Tegen de morgen minderde de storm tot harde wind, maar het was heel koud. Het was net even boven het vriespunt en zo nu en dan was er een bui met soms hagel, soms jachtsneeuw.

s'Maandags om acht uur kwam de dijkbaas langs en zei dat ik wel naar huis kon gaan. De volgende nacht zou de dijkwacht door een ander worden overgenomen. Na het ontbijt kreeg ik de auto van mijn vader mee en probeerde via Geersdijk naar Kortgene te komen om te zien of ik mensen kon helpen evacueren van Kortgene naar Wissenkerke. De rit ging over de zwaar getroffen Torendijk, waar vele mensen tussen het wrakhout naar slachtoffers en bezittingen aan het zoeken waren. De verwoesting was verschrikkelijk. Een muur van water van wel vier meter hoogte had de huizen met een snelheid van minstens honderd kilometer snelheid in een fractie van een seconde in elkaar gedrukt en op de dijk geworpen. De rijbaan op de dijk was zo goed als het ging vrijgemaakt van wrakhout. Bij hotel-cafe de Graaf van Buren werden doodvermoeide geemotioneerde mensen in de auto geduwd met het verzoek de mensen naar de Kroon in Wissenkerke te brengen, vanwaar zij naar een evacuatie-adres werden gebracht. Tevens kreeg ik het verzoek zo vlug mogelijk weer terug te keren. Zo pendelde ik die maandagmorgen met meerdere auto's heen en weer. Tegen de middag was de evacuatie zo goed als voltooid en keerde ik naar huis terug. Hier kreeg ik een nieuwe emotionele verrassing. Mijn zuster Nellie was uit Zeeuws-Vlaanderen overgekomen om te kijken of haar familie het had overleefd. Tevens kwam kort daarna Matty's vader vanuit het ziekenhuis in Goes terug. Hij was ook in de veronderstelling geweest dat wij allemaal verdronken waren. De breukoperatie was maar uitgesteld. Hij trof ons levend aan en zijn vee stond veilig bij ons op de boerderij. Hij was via Kortgene gekomen en had een vrouw in laarzen en een jas met bontkraag gezien tussen de mensen. Het bleek prinses Wilhelmina te zijn geweest. Groot was de ontroering geweest van haar en de mensen tussen wie zij zich begaf, toen zij in de gaten kregen wie ze was. Niemand had het in het begin in de gaten of liet niets merken. Pas toen zij verder gelopen was, ging het gerucht rond. Hij vertelde dat er in Goes verteld werd dat geheel Noord- Beveland onder water stond, en dat hij zodoende vreselijk in spanning had gezeten.

De nieuwslezer vermelde dat alle militairen onmiddellijk naar hun onderdelen moesten terugkeren. Indien dat niet mogelijk was, moesten zij zich melden bij de gemeente waar zij zich bevonden. Nu de storm was afgenomen tot een harde wind, en meer naar het oosten was gedraaid, was de bedreiging voor onze polder geweken. Wel was de verdediging van uit het zuiden zwak. Van Kats tot de Geersdijkse haven waren de dijken finaal weggeslagen, vanaf de steenglooiing met hier en daar stroomgaten. Binnendijken waren verdwenen, zwaarbeschadigd of doorgebroken. Er werd besloten de veestapel van de Vrieze weer naar de Palmhoeve terug te brengen. Daar ik mij moest melden , moesten mijn vader , broer en knecht dat karwei opknappen. Zo rond half twee melde ik mij in Cafe Coomans, waar in een achterzaaltje de burgemeester Schuit, Bom (loco-burgemeester wethouder )en de secretaris zich aan het installeren waren. De chaos was groot. De spanningen en vermoeidheid waren vanaf hun gezichten te lezen. Papier en schrijfgerei was er niet, daar moest nog voor gezorgd worden. Ongeveer de zelfde tijd arriveerde er een verbindingsman in burger van de politie uit Utrecht met een mobilofoon- installatie. Hij stelde zich voor als de heer van Tuyl. Ik stelde mij direct beschikbaar met goedvinden van de burgemeester en ging met hem op verkenning uit om de meest geschikte plaats voor de zender te vinden. Dat werd op de vliering bij dominee van Dalen, de hervormde predikant recht tegenover cafe Coomans. Wat belangrijk was voor het gemeentebestuur. Wat later melden zich nog twee militairen; Piet Verburg van de luchtmacht en Bram van der Weele van Menno van Coevoorn. Beiden waren niet onbekend met militaire verbindingen en zouden de volgende dagen voortreffelijk werk verrichten. Zelf nam ik de stroomvoorziening op mij. De zender werd gevoed door twee 12- volts accu's , die in betrekkelijk korte tijd weer leeg waren. De electriciteit was uitgevallen en een aggregaat hadden we niet. Om de accu's op te laden, moest ik naar Wissenkerke of Kamperland. Daar was een beperkte mogelijkheid om op te laden. Na alles op de vliering gebracht te hebben, en een antennen gericht was, kwamen we rond kwart over twee in de lucht en werd verbinding met Middelburg gemaakt.

Gemeentebestuur, waterschap, en politie gaven hun berichten door. Verzoeken om hulp werden vlug uitgevoerd. Op maandag al werden rubber boten in het wilde weg met vliegtuigen uitgeworpen. Dinsdag morgen kregen wij het verzoek een droppingsplaats te markeren. Een soldaat die voorhanden was en een gemeentelijke werkman, werden naar het voetbalveld aan de rand van het dorp gestuurd, om er een kruis op het veld te kalken (langste poot noord-zuid). Na ongeveer twintig minuten werd er over de radio gemeld dat er over enkele minuten laarzen en zandzakken zouden worden gedropd. Ik werd direct er op uitgestuurd om de mensen op het veld te waarschuwen. In de buurt van het droppingsveld stonden tientallen nieuwsgierige mensen te kijken naar het veld. Ze stonden precies in de droppinsgroute. Ze waren nog maar net gewaarschuwd of een vrachtvliegtuig kwam laag over de Scheldedijk aanvliegen en liet een deel van haar lading vallen. Naar we later vernamen, waren het pakketten rubberlaarzen, maar jammergenoeg waren ze te vroeg uitgeworpen en verdwenen ze in het water van de Oosterschelde. Misschien was het commando om af te werpen te vroeg gegeven, omdat er zoveel mensen aan het eind van het droppingsveld stonden.

Met moeite kreeg ik de mensen uit het verlengde van de baan. Het vliegtuig was inmiddels weer in aantocht en dropte nu een partij zandzakken op de aangegeven plaats. Wij zwaaiden naar de mensen die in de geopende laadruimte stonden en staken onze duimen op om aan te geven dat het goed gegaan was. Nog enkele malen cirkelde het vliegtuig over ons heen en nadat de lading gelost was, verdween het weer. Direct ging ik terug naar de zendpost om te horen of er nog andere vliegtuigen in aantocht waren. De volgende dropping zou om twee uur s'middags komen en dat gebeurde ook. Waterschapsmensen en helpers konden de zakken veilig weghalen en daar brengen waar ze hard nodig waren. De dagen daarop zouden er nog vele droppingen volgen.

Een gebeurtenis in Wissenkerke wil ik nog vermelden. In het gemeentehuis in Wissenkerke waren enkele zendamateurs neergestreken die er in waren geslaagd een lading zandzakken in een straat te laten droppen. Dit zou volgens hen het voordeel hebben dat de zakken gemakkelijker konden worden opgeladen dan op een bemodderd sportveld. Dat dit levensgevaarlijk voor de dorpsbewoners was, realiseerden deze lieden zich niet. De gevolgen bleven niet uit. Ik meen dat het donderdagmiddag was dat enkele pakken met zandzakken door de daken van enkele schuren ploften. Toen ik s'avonds voor enkele opdrachten in het gemeentehuis van Wissenkerke moest zijn, werd ik in contact gebracht met de zendamateurs. Zij vonden het prachtig dat via hun de dropping zo goed was geslaagd. Het werd nog even een verhitte discussie , maar ik begreep al vlug dat bij hun meer op het spectaculaire ging dan om werkelijke hulpverlening. Terug in Colijnsplaat rapporteerde ik het voorval aan luitenant Koene. Naar ik later heb vernomen zijn de droppings in Wissenkerke stopgezet of hebben ze op een andere lokatie nog plaatsgevonden.

Het bleek dat de zender een grote stroomgebruiker was en dat wij ( mijn neef Bram van der Weele en ik) alles moesten inzetten om de accu's te laden. Via de zender werd er om een grote acculader verzocht en die werd vrij spoedig via een helicopter bezorgd. In een garage in Wissenkerke werden de accu's constant geladen. Wij moesten minstens drie keer per dag met de accu's slepen. Ook verzorgden wij accu s voor de radioposten op Schouwen-Duiveland. Dinsdag avond werd ik bij burgemeester Schuit geroepen. Hij was in gezelschap van de politie-commandant van Noord-Beveland opper Franke. De burgemeester vroeg mij of ik bereid was en tijd had om mij ter beschikking van de politie te stellen, samen met de auto van mijn vader. De politie had op het eiland geen beschikking over vervoer (alleen fietsen), telefoon of zendontvangers. Een beter contact met de politie in de dorpskernen was in die dagen hard nodig. Ik gaf te kennen dat zij over mij en de auto konden beschikken in samenspraak met luitenant Koene, en dat die combinatie wel zou kunnen. Tot het moment dat de militaire hulp werd gestaakt ging ik met opper Franke bijna dagelijks alle dorpsposten langs. In de morgen was dat meestal Kats en eindigde ik altijd in cafe Versprille waar de opper altijd twee cognac kreeg. Hij dronk nooit alleen, hij zei altijd dat zijn chauffeur het koud had en ook wel een cognacje lustte tegen de kou. Betalen gebeurde nooit. In het begin was ik verbaasd, maar vanwege de kou sloeg ik ze niet af. Rond kwart voor twaalf kon ik me weer bij de burgemeester en luitenant Koene melden om verdere opdrachten te vragen. De burgemeester bood mij een borrel aan vanwege het koude weer en ik durfde dat niet te weigeren. Daarna kreeg ik toestemming om naar huis te gaan eten. Lt.Koene nam ik wel eens mee om bij ons te eten wanneer dat paste. In die dagen werd er meer alcohol gedronken dan normaal, omdat het zeer koud was, dingen gebeurden en gebeurd waren die de mensen vlugger naar de fles deden grijpen, en tegen de slapeloosheid.

In het achterzaaltje van cafe Coomans zetelde het gemeentebestuur en in een voorzaal van het cafe zaten wij nog al eens te wachten, samen met andere militairen, politiemensen, hulpverleners etc. Regelmatig ging het schuifdeurtje van het achterzaaltje open en hoorden wij de secretaris Tazelaar met zijn benepen stemmetje aan Coomans vragen om een borreltje voor de burgemeester."Zeker secretaris", was altijd het antwoord en even later verdween er weer een borrel achter de deur. s'Avonds rond acht uur ging het deurtje op een klein kiertje en wenkte de secretaris naar Coomans. Het was direct doodstil in het cafe en ieder hield zijn oren wijd open. Wij hoorden de secretaris tegen Coomans fluisteren;"Coomans, heeft u een aspirientje voor de burgemeester. De burgemeester heeft hoofdpijn". Coomans antwoordde;" Zeker secretaris", en het deurtje schoof geluidloos weer dicht. Wij keken elkaar eens aan en niemand kon zijn lachen nog inhouden. Dat het gemeentebestuur zoveel dronk was de burgerij niet ontgaan. Mensen die kwamen informeren naar vermiste familie of voor het uitreiken van kleding of andere hulp, spraken er al schande van en ik meen dat er een verpleegster bij de zender kwam met het verzoek om een telegram naar Binnenlandse Zaken te sturen met naar ik me kan herinneren ongeveer de volgende inhoud;

"Aan de minister van Binnenlandse Zaken; Gemeentebestuur Kortgene dezer dagen niet capabel. Stuur vertegenwoordiger om orde op zaken te stellen. Namens verontruste gemeentenaren Mevrouw de Waard.

Zover ik weet is er nooit op gereageerd. Halverwege de week was de dorpskern van Kortgene aan het droogvallen en ging ik donderdag s'middags met opper Franke naar zijn woning die amper bereikbaar was om wat spullen op te halen. O.a. karabijnen, pistolen, gummiestokken en minutie. Alles onder een laag modder. Een geur van verrotting hing in het huis. Meubels en kleding hingen schots en scheef uit te druipen. In de straten lagen cadavers van paarden, koeien en huisdieren, delen van huizen, schuren, veel stro, alles onder een flinke laag modder.Tussen al die troep zouden de dorpelingen de dagen daarop naar hun verdronken familieleden en kennissen , en naar hun bezittingen zoeken. Opper Franke zocht ook wat persoonlijke spulletjes, o.a. capcules insuline, die hij niet meer durfde te gebruiken. Zijn solex-fiets stond nog in de gang. Na wat aan het voorwiel gedraaid te hebben, gebeurde het ongelofelijke. De dynamo stond nog aan en zijn lantaarn vertoonde een heel flauw licht. Nadat de auto tot barstens toe was volgeladen met de bemodderde spullen, reden wij naar de politiepost in Colijnsplaat om alles daar in bewaring te geven.

Inmiddels was een gezelschap militairen van de CO AK Middelburg gearriveerd om het eiland hulp te verlenen. Een goede vriend van mij , vaandrig Johan Almekinders uit Middelburg, was in de christelijke lagere school in Colijnsplaat gelegerd en was nog op zoek naar ruimte voor een peleton dat de volgende dag naar Noord-Beveland zou komen. Wij reden naar het gemeentehuis in Wissenkerke waar een heel goede schoolvriend van mij werkte op de secretarie, en waar zijn vader burgemeester was. Wij konden het regelen dat het peleton in de openbare school kwam te liggen. Deze militairen werden ingezet langs de zeedijken om er naar aangespoelde slachtoffers te zoeken. Dat deden ze samen met de politiemensen en gemeentewerkmensen. Inmiddels waren ook de cadaver-ploegen ingesteld, die dagenlang niets anders dan cadavers opruimden. Later werden tonnen aangespoeld hout van de zeedijken naar opslagplaatsen van de strandvonder gebracht en bij opbod per kavel in de zomer publiekelijk verkocht. Op een middag werd ik gevraagd om een fotograaf (Kramer) en twee Rode Kruis-helpsters naar het lijkenhuisje op het kerkhof van Wissenkerke te brengen. Er was een vrouw aangespoeld met een tas met fl. 50.000 rond haar middel gebonden. Nadat de Rode Kruis- helpsters het slachtoffer gereinigd en toonbaar hadden gemaakt, kon de fotograaf zijn gang gaan. Het geld werd in een kamer van het gemeentehuis van Wissenkerke met een touw en knijpers te drogen gehangen. Later bleek dat de vrouw van het eiland Schouwen-Duiveland afkomstig was. In de rampnacht was zij samen met haar man van een boerderij weggevlucht. Onderweg had zij haar man gevraagd of hij het geld had meegenomen. Dat had hij niet, en zij keerde daarop terug naar huis om het geld te halen. De boerderij heeft zij nog kunnen halen om het geld mee te nemen. Wat er verder gebeurd is weet niemand. De boerderij is volledig weggevaagd door het woeste water en zij is met eb de zee ingedreven. Uiteindelijk is ze een paar dagen later op Noord- Beveland aangespoeld. Haar man had de rampnacht wel overleefd.

Toen Kortgene was drooggevallen, kwamen de inwoners terug om de woningen schoon te maken en te herstellen als dat mogelijk was. Hele schoonmaakploegen kwamen helpen. Het Leger des Heils verzorgde de gaarkeukens in de lagere school. Ik denk dat het vrijdagmorgen was, toen Coomans naar mij toe kwam met de vraag of ik een zieke Heilsoldate mee wilde nemen naar Goes. Mijn broer en Matty zouden s'middags naar het ziekenhuis in Goes gaan. Ik nam ze mee in de auto. Zij was letterlijk doodmoe en had sinds de rampnacht niet meer geslapen. Onder het rijden moest ze van vermoeidheid braken. Ze was zo zwak dat zij het portier niet meer open kon krijgen. Ik kon nog vlug het portierraam openen waar zij het hoofd door heen kon steken. Na diverse stops kwam er alleen nog gal uit haar maag. Ik leverde haar thuis bij mijn moeder af. Na een paar uur rust en wat eten heeft mijn broer en Matty haar met de veerboot Kortgene-Katseveer , naar Goes gebracht. Zij was luitenant Bossaart. Jaren later zag ik haar weer terug op de televeisie als de legendarische majoor Bossaart. Toen samen met de huidige koningin Beatrix, op een foto genomen op de Wallen in Amsterdam. Wanneer heb ik iemand ontmoet die zo uitgeput was? Zij had alles gegeven wat zij had om in het rampgebied te kunnen helpen. Hulp werd er van alle kanten geboden.Frankrijk stuurde in die dagen een compagnie militairen die werden ingezet om de ontstane stroomgeulen in de dijken tussen Kortgene en Kats met zandzakken te dichten. Schepen met huisraad kwamen aan in de haven. Onze zender was nog dagelijks vierentwintig uur in bedrijf. Werd er niet uitgezonden of berichten voor ons ontvangen, dan hoorden wij de vele gesprekken tussen de andere posten Stavenisse, Renesse en Stellendam en van de verkeerspolitie en politie patrouille en schepen. Lange lijsten met namen van slachtoffers werden naar de griffie van Middelburg overgezonden. Zeer inspannend werd er geluisterd naar de post Stavenisse. Ik had daar vele kennissen ( vooral wonend aan de Kerkweg daar) en het werd mij spoedig duidelijk dat daar de meeste slachtoffers waren gevallen. De foto's in de kranten bevestigden dat. Vele bekende namen hoorde ik over de radio opnoemen. Het zou pas juli/augustus worden voordat ik Stavenisse kon bezoeken en er mijn doodgewaande beste vriend in leven aantrof. Nadien hebben wij elkaar niet meer uit het oog verloren en bezochten wij elkaar al die jaren regelmatig. Zeker eens in de maand wordt er naar elkaar gebeld.

Op de boerderij werden de machines uit de overstroomde gebieden gebracht om schoongespoten te worden met zoet water. Dagenlang werkten mijn broer met twee knechts (Piet Goudwaard en Gerard de Waard) soms bij lage temperaturen hier aan. Het was bepaald geen pretje. De militaire hulp zou op 17 februari worden gestaakt. Behalve voor speciale gevallen werden uitzonderingen gemaakt. De zaterdagmorgen voor mijn vertrek naar Oirschot kwam loco- burgemeester Piet Bom naar mij toe om te vragen of ik er kans toe zag alle leden van de polderbesturen (26 polders) van Noord- Beveland een brief te bezorgen. Daarin werd het verzoek gedaan om de dinsdag daarop in een vergadering bijeen te komen om de situatie van het eiland te bespreken en eventueel een samenvoeging van alle polders van Noord-Beveland te onderzoeken. Hierbij zou ook het voltallige bestuur van de Provinciale Staten aanwezig zijn als mede ambtenaren voor Provinciale- en Rijks Waterstaat.

Twijfelachtig nam ik de opdracht aan. Ik kon niet beloven alle mensen op hun eigen of evacuatieadres te vinden. Gelukkig kende ik heel veel van deze mensen en hun familie. Wat van zeer grote waarde bleek te zijn. Ook verwees de een en de ander naar de goede adressen. Rond elf uur begon ik aan mijn opdracht en om vier uur kon ik mij bij Bom afmelden. Deze was zeer verbaasd dat ik er in zo'n korte tijd in geslaagd was alle mensen te kunnen bereiken. Dat deze vergadering zeer belangrijk voor de toekomst voor Noord-Beveland was, bleek later, want daar is het besluit gevallen om als een waterschap Noord-Beveland verder te gaan. Ik ben er altijd nog trots op, dat ik er in geslaagd ben alle bestuursleden op tijd hun uitnodigingen te hebben bezorgd. Zo heb ik ook mijn steentje bij kunnen dragen tot het vormen van het grote waterschap Noord-Beveland. De dag voor mijn terugkeer naar Oirschot was de telefoon weer gerepareerd en had Bom een gesprek met de staf van het regiment Stoottroepen. Dit om te vragen of ik nog in het rampgebied mocht blijven. Het antwoord was dat ik eerst naar Oirschot moest terugkeren en dat men daar dan zou besluiten tot wel of geen terugkeer. Een verzoek hier toe moest ik maar meebrengen.....

De reis terug naar Oirschot.

In de vroege morgen van maandag 20 februari werd de terugreis naar Oirschot gestart. Om half zes vaarde ik met het bootje van Kamperland naar Veere. Aanmelden moest men in Middelburg, vanwaar de inmiddels gevormde groep naar Vlissingen-Breskens vertrok. In Schoondijke kwamen nog enkele militairen bij de groep. Het was een mengelmoes van verschillende onderdelen. Via Brussel ( de tunnel onder de Schelde bij Antwerpen was ook overstroomd) kwam ik s'nachts rond half twee in Oirschot aan. Zeer vermoeid en hongerig melde ik mij aan bij de wacht. De legerplaats deed mij onwezelijk aan na zo'n lange tijd te zijn weg geweest en na alles wat er was gebeurd. Zodra ik in de kazerne was probeerde ik de opvolgende compagnies commandant te spreken' de eerste luitenant den Hollander. Na veel moeite heb ik zijn slaapkamer in een van de barakken kunnen vinden. Maar hij was op geen enkele normale manier wakker te krijgen. Ik had van de loco-burgemeester Bom een verzoek meegekregen om wegens onmisbaarheid onmiddellijk terug te keren. Dat had ik toch zeer letterlijk genomen en wanneer toestemming was verleend, was ik ondanks alle vermoeidheid die zelfde nacht nog teruggereisd. Maar dit lukte mij niet en daarom probeerde ik mijn strozak maar op te zoeken. Op weg naar mijn barak kwam ik op dit late uur nog twee dronken onderofficieren tegen die mij nog herkenden. "Ha, van der Weele, ik dacht dat jij verzopen was", was de begroeting. Ik had geen tijd om hun mijn ervaringen van het rampgebied te geven en rond half drie viel ik in slaap. Onwennig stond ik s'morgens op het appel. Vele verhalen had ik van de andere chauffeurs al gehoord. Hoe zij in de rampgebieden waren ingezet en nog duizelig vanwege de korte slaap, hoorde ik mijn naam afroepen. Er werd gezegd dat ik onmiddellijk op rapport moest komen. Ik bereidde mij voor wat ik moest zeggen om naar het rampgebied terug te mogen keren en dacht dat ze wel benieuwd waren naar mijn verhaal. Het liep even wel anders. Nadat ik door een sergeant was aangemeld en ik volgens de regels stram in de houding voor den Hollander stond, keek die mij met een loerende blik aan. Na een akelige stilte sprak hij mij op strenge , hoge toon aan met de volgende woorden; " Soldaat van der Weele, je begrijpt toch zeker wel dat je als deserteur wordt beschouwd." Nadat de woorden door mijn oren waren opgevangen, werd het wazig voor mijn ogen en een ogenblik dacht ik neer te vallen. De gruwelijke aantijging om als deserteur in deze rampdagen te worden beschouwd, vond ik ronduit schandelijk. Ik had mij in mijn gedachten volledig ingezet. Na nog een heel verhaal te hebben moeten aanhoren, dat menigmaal van uit het regiment een telegram naar mij was verzonden, en waarop ik nooit geantwoord had, was ik als vermist beschouwd. En nu ik weer was teruggekomen was ik gelijk een deserteur. Het zou mij duur komen te staan.

Eindelijk kreeg ik de kans te zeggen dat ik nooit een telegram had ontvangen en ik mij direct na de radio-oproep bij het gemeentebestuur had gemeld. Die hadden op zich genomen om dat aan mijn regimentscommandant te melden en dat ik nog in leven was en dat ze mij in het rampgebied nodig hadden. Ook dat er vrijdags nog was getelefoneerd van de gemeente naar de staf om te vragen of ik op Noord-Beveland kon blijven. Daar wist hij niets van en beschouwde dat als een verhaal om mij er uit te redden. Ik vroeg hen of ik het verzoek van de gemeente, dat ik in mijn borstzak droeg, te voorschijn mocht halen en of hij het dan wilde lezen. Nadat hij het had ingezien zei hij; "Verzoek afgewezen" en gaf er een handtekening op die goed was voor tweehonderd sigaretten. Hij commandeerde" ingerukt mars". Verbijsterd stond ik buiten. Wat er die dag allemaal door anderen werd verteld, drong niet tot mij door. Deze korte gebeurtenis is mij tot in lengte van jaren als onmenselijk bij gebleven. Een tik die niet te verwerken viel. Doelloos in Oirschot rondlopen, terwijl ik mij in het rampgebied nog nuttig kon maken... Ja de dienst is na de ramp nooit meer zo geweest als er voor. In heel korte tijd had ik een mentaliteitsverschil opgelopen, waar ik zelf nog geen weet van had. En het kazerneleven zag ik als iets onwezelijks en nutteloos.

Iedere volgende dag verlangde ik naar het rampgebied te mogen terugkeren, en ja hoor op vrijdagmiddag moest ik met nog drie chauffeurs ons gereedhouden om verbindingsmensen met hun radiozender naar Dintelsas te brengen. Ik had nog nooit op een G.M.C. gereden. Het was mij allemaal vreemd. Om twee uur stonden wij voor vertrek klaar en waarom we moesten wachten is als nog een raadsel. Pas om zeven uur, toen het al donker was, en er inmiddels mist was komen opzetten, werd er gestart. Ik was de chauffeur van de laatste wagen in de colonne. Vier G.M.C waren in de donkere , mistige nacht op weg naar het rampgebied. Door Breda had ik de grootste moeite de andere wagens te volgen. Een rondweg om Breda heen was er toen nog niet... Vooral langs het Spaanse water was het pot en pot dicht van de mist en ik herinner me nog dat ik met moeite ergens een bocht moest nemen met te veel snelheid en te weinig zicht. Een G.M.C. is moeilijk in de bochten en daarom werd de bocht te ruim genomen en sneuvelden enkele houten paaltjes die langs de kant stonden. Auto's of mensen waren die avond nergens te bekennen. Rond 1 uur reden wij door Steenbergen en stopten wij bij een cafe waar de stoottroepers tijdens de hulpverlening hadden geslapen in het losse stro. Frans van der Steen zocht nog een vriendin van die dagen op , die hij uit de slaap haalde.

De koffie die we daar kregen smaakte verrukkelijk en rond half twee vertrokken wij richting Dintelsas. Nergens was een lichtje ter orientatie, alleen dichte mist. Plotseling reden wij ons vast, ergens in een polder die onder water stond. Paniek natuurlijk, want wij zaten goed verkeerd. Met veel moeite achteruit en de soldaten in de bak gaven aan of ik links of rechts moest. Toch hebben wij die nacht om half drie het verbindingspersoneel in Dintelsas of andere plaats af kunnen zetten. Zij zouden verder moeten naar Schouwen-Duiveland om de radio-verbindingen op de Duitse ducks te verzorgen. Toen zij enkele weken later terug op de kazerne waren, deed een van de jongens me nog de groeten van iemand van Schouwen-Duiveland. Van een oude schoolvriend van de landbouwschool in Goes. Vermoedelijk was dat Peter van Hattem . De reis terug ging vlotter. De mist was op sommige plaatsen dunner geworden, maar bij een G.M.C. staan de koplampen aanmerkelijk hoger dan bij een personenauto, zodat het een moeilijk rijden is als de mist op 60 tot 70 centimeter van de grond begint. Rond half zeven waren we weer terug op de kazerne. Uitgeput na zo'n spannende nacht probeerden we nog wat te slapen.

De vierde dijk, Putkilweg.

Na enkele dagen rust ( verlof was nog onmogelijk vanwege de ondergelopen polders in Zuid-Beveland), kregen we s'maandags de opdracht naar Bergen op Zoom te gaan. Bij Rilland Bath werd er al weken hard gewerkt door Johan Willem Friso, om een dijk aan te leggen bovenop de vierde weg om zo het gedeelte van de Bathpolders droog te krijgen waar de hoofdweg en de spoorlijn Goes-Bergen op Zoom lag. Deze verbindingen waren van vitaal belang om het herstel in de rampgebieden sneller te doen verlopen. Aanvoer van personen en materialen. Rond acht uur in de avond namen wij de G.M.C. over van Johan Willem Friso. Enkele chauffeurs bedankten voor de eer om in het donker achteruit over een smalle rug van zandzakken naar een gat in dijk te rijden. Het was een luguber gezicht, niets dan water....Een groot zoeklicht bescheen het gebied en verblindde je als je er in keek. Een legerwagen lag op zijn kant naast de zandzakken dijk in het water. De G.M.C's vertoonden door het langdurige verblijf in het rampgebied zeer veel gebreken, o.a. werkten de remmen niet of nauwelijks. Pedalen waren spiegelglad door de vette klei. Om 700 tot 800 meter achteruit te rijden was zeer moeilijk met een G.M.C. De cabine is smal en aan weerskanten steekt de laadbak een stuk buiten de cabine uit. De enige mogelijkheid om achteruit te rijden was om naast de cabine te hangen en met een teen wat gas te geven. Je was een acrobaat en slangenmens te gelijk. Het kostte gewoon uiterste concentratie op het rijden en voor de rest moest je nergens aan denken. Passeerde je de verloren Engelse vierwielige vrachtwagen die van de dam was afgegleden, dan was je blij dat je in een G.M.C. met zijn dubbellucht reed. Regelmatig zag je dat de buitenste wielen over het water hingen en verwachtte je elk moment dat de zandzakken zouden verzakken. Vele zandzakken knapten dan stuk en bij hoog water stroomde het water weer over de dam en moesten de gaten hersteld worden. Tegen het eind van de dam was er een groot diep stroomgat, kort tegen de zeedijk aan.

Als het laag water was, schrok je van de diepe , brede bres. Je zag dan dat er de laatste weken met allerlei middelen was geprobeerd het gat te dichten. Vele pontons met zand waren in het gat afgezonken. Torpedonetten, tienduizenden zakken zand en het was nog niet voldoende. Vanaf de zeedijk droegen soldaten zakken zand, die notabene met zand uit de zeedijk waren gevuld. En wij leverden de zakken met zand aan de andere kant aan. De zandzakken werden langs de spoorlijn op de Kreekkrakdam door soldaten gevuld en geladen. Treinen voerden het zand uit Brabant aan en losten het zand langs de spoorbaan. Dat ging zo dag in dag uit, weken lang door. Na mijn eerste rit was ik drijfnat van het zweet, ondanks dat de temperatuur maar enkele graden boven nul was. Ik denk dat wij iedere anderhalf tot twee uren een vracht zandzakken weg brachten. De route stond bijna helemaal onder water en aan de bomen en huizen kon je inschatten waar je moest rijden. Wij reden langs de spoordijk, die zeer zwaar beschadigd was. Soms waren de rails met hun bielzen gaan drijven en door de stroom waren ze tientallen meters mee gesleurd. Met volle vracht hadden de wielen behoorlijk houvast op de weg, maar leeg voelde je de wagen door de stroom regelmatig wegglippen. Je was blij als je weer op het droge kwam.

Veel chauffeurs hadden grote moeite om te rijden, vooral als ze nog nooit op een G.M.C. hadden gereden en alleen een jeep gewend waren. In het donker was het alleen voor waaghalzen en daar was ik dan ook bij. Overdag kon ik in de Kortheiligers kazerne enkele uren slapen, meestal van negen tot drie en daarna weer klaarmaken voor de nacht. Je was altijd benieuwd of je auto nog reed of in het water lag. Om brandstof te kunnen tanken moesten we naar Ossendrecht. Daar waren de inwoners van het dorp Krabbendijke geevacueerd. Het dorp stond zelf niet onder water, maar vanwege het gevaar dat het dorp eventueel nog zou onderlopen en vanwege de onbereikbaarheid van het dorp, was de bevolking daar weg gehaald. Als wij in Ossendrecht waren, kwamen ze altijd vragen of wij ze langs de wachtposten wilden brengen. Ze werden aan de dijk afgezet waarop zij hun dorp konden bereiken. Na drie weken was iedereen zeer benieuwd hoe het met hun eigendommen gesteld was. s'Nachts namen wij dan ook regelmatig personen mee en soms ook weer terug. De mensen waren daar zeer dankbaar voor.

Op een van mijn laatste nachten was er een heel gezelschap (waaronder een stel vrouwen) in de laadbak bovenop de zandzakken geklommen. Het inladen had te lang geduurd en daarom reed ik als laatste wagen van de colonne wat harder dan normaal. Het was die nacht springtij en er stond meer water boven de weg dan de vorige nachten. De stroom was sterk, dat zag je aan de kringen achter de bomen langs de weg. De bumper verdween onder water, maar daar kon een G.M.C. wel tegen. Omdat ik de colonne wilde inhalen was mijn snelheid te hoog en veroorzaakte de bumper dat het water teveel werd opgestuwd en er een boeggolf ontstond. Toen die terug klapte tegen de motorkap kwam de motor stil te staan. De ontsteking was natgeslagen. Snel deed ik de lichten uit om de accu te sparen. Maar de motor wilde niet meer aanslaan. Er zat niets anders op dan de motorkap te openen en de ontsteking droog te maken. Dat was een hele klus in het donker. Mijn passagiers waren bang en dat werd er niet beter op, toen mijn wagen stukje bij beetje door de sterke stroom voelden verschuiven naar de kant waar een sloot was.

De vrouwen konden hun mond niet meer stil houden en ik hoorde achterin de laadbak gegil. De mannen probeerden de vrouwen te kalmeren. Ik riep dat ik het wel zou kunnen verhelpen, maar omdat je de auto weer voelde schuiven, had dat geen enkele invloed. Na ongeveer tien minuten zat ik weer achter het stuur en starte de motor in een keer, tot grote opluchting van mijn passagiers en niet in het minst van mijzelf.

Die zelfde nacht gebeurden er meer nare dingen. Rond half twee reden wij onze legerwagens met hun kant naar de spoordijk om zandzakken te laden. Het was inmiddels mistig geworden en toen ik de motor had gestopt en uit de cabine stapte, hoorde ik een anderhalf tonner met grote snelheid vanuit de richting Bergen op Zoom naderen. De G.M.C. 's stonden nog voor meer dan de helft dwars op de weg. Een botsing was onvermijdelijk. De truck botste in volle vaart op de G.M.C. en de laders die juist aan het instappen waren, of net in de laadbak waren, werden met geweld op het wegdek gesmeten. Wij waren direct bij het ongeval om hulp te verlenen. Vier soldaten lagen op het wegdek, enkelen waren bewusteloos. De chauffeur van de legertruck kon nog net zelf uit zijn cabine kruipen en klaagde over pijn in de borst. Een uurtje later zijn de gewonden afgevoerd en gingen de resterende G.M.C.'s verder met het transporteren van de zandzakken.

(1993, ja veertig jaar later was ik adressen aan het bellen om leden voor de Boss te werven... Ik belde iemand uit Waterlandkerkje, de heer......, en hij vertelde mij dat hij in 1953 gewond was geraakt op de Kreekkrakdam. Ik vertelde hem wat details en hij was stomverbaasd dat ik dat zo goed wist. Ik zei hem dat ik hem bewusteloos had zien liggen. Hij zei dat hij zijn sleutelbeen had gebroken en hij had ook een hersenschudding opgelopen. Zo zie je maar weer, dat sommige gebeurtenissen vele jaren later weer ter sprake kunnen komen.)

De springvloed had die nacht onze nooddijk op vele plaatsen overstroomd en weer enkele lagen zandzakken weggeslagen. In een weggetje (de Valkenisseweg) in Rilland zat een hele grote put in de weg. De plaats wisten wij zeer goed; tegenover een doorgang in een heggetje van een tuin. Zodoende konden wij er net naast rijden. Doordat het heggetje nu helemaal onder water stond, en het ook nog mistig was, en zelf door slaap en emoties niet goed oplette, reed ik precies in de put. Een hevige klap deed het stuur uit mijn handen slaan. De gevolgen waren ; wekenlang een pijnlijke pols. Een vijfhonderd meter verder, op het kruispunt schuin tegenover een kerkje, stond een politieman op een partijtje zandzakken. Waarvoor hij daar stond is mij nooit duidelijk geweest, maar die nacht waren zijn zandzakken overspoeld en reed heel langzaam langs hem geen om te voorkomen dat zijn laarzen vol water zouden lopen. Ik maakte gebaren of hij niet in de cabine wilde komen, maar hij gebaarde dat ik door moest rijden. Het was een heel plichtsgetrouwe dienaar. Op het kruispunt aangekomen moesten wij een tijd wachten om achteruit de dam op te rijden. De dam stond nog onder water. Pas nadat het water was gezakt, konden wij beginnen met lossen in de gaten die weer ontstaan waren. Wij hadden inmiddels koffie met rum gekregen. Heerlijk warm werd je daarvan.

Toen het licht werd konden wij de schade overzien. We werden afgelost door een ander onderdeel. Een poosje slapen en s'avonds werden we naar Oirschot gereden. Voordat wij op de strozak konden kruipen, hoorden wij dat wij het weekend met verlof zouden gaan en de volgende morgen er een inspectie zou zijn. Ondanks onze vermoeidheid probeerden wij nog voor het slapen gaan onze schoenen te poetsen, daar wij vreesden dat er zaterdagmorgen geen tijd voor zou zijn vanwege een bespreking met de M.T.O. officier. Rond tien uur moesten wij op onze kamer zijn voor de inspectie. En ja hoor, het was goed fout. Op onze schoenen waren kringen van het zoute water ontstaan. Luitenant den Hollander liet velen met het zelfde euvel om een uur weer in houding staan voor een her inspectie. De kans dat ik die dag nog thuis kon komen was nagenoeg verkeken. Wij voelden ons zeer genomen en het respect van deze officier was daardoor naar een absoluut dieptepunt gedaald. Dit had tot gevolg dat in dat weekend mijn ouders op mij moeten inpraten om s'maandags toch terug te reizen. Ik had nog zes weken diensttijd voor de boeg om af te zwaaien, dus ik kon het me niet veroorloven om in het rampgebied te blijven. Maar het stuitte me ontzettend tegen de borst dat ik terug moest keren naar een omgeving waar je als deserteur werd beschouwd en straf kreeg voor doorweekte schoenen die zout waren uitgeslagen. Een omgeving waar ze je bij nacht en ontij door de mist stuurden terwijl het overdag helder en licht was. Het was voor mij onbegrijpelijk dat de leiding je op deze manier kon behandelen. Maar weer terug in de kazerne maakten wij ons in de komende weken klaar om te gaan afzwaaien. Probleem was dat er tijdens de maand februari veel uitrusting verloren was gegaan. Van de auto's ontbraken bijlen, schoppen, ruitenwissers, sleepkabels etc. Voor ieder verdwenen ding moesten er geloof ik, wel zes formulieren worden ingevuld. Dat deed niemand graag. Gevolg was dat al die onderdelen s'nachts van andere onderdelen werden weggehaald. Alles wat los op de voertuigen zat, was zomaar ineens verdwenen. s'Nachts nam ik daarom alle losse onderdelen mee naar een kast in de barak.

In de nacht moesten wij op het wagenpark wacht lopen, tot op een gegeven moment bij een inspectie ik mijn kast moest openen en de hele boel er uit viel. De kapitein was zeer verbaasd, maar had wel begrip. Het resulteerde er in dat de legerleiding besloot dat over ieder onderdeel een vermissingsrapport werd opgesteld. Daarmee was het probleem de wereld uit. Een opluchting was het dat mijn jeep was ingeleverd en dat de handtekening was gezet. In april zwaaiden wij af en ik kon thuis mezelf honderd procent inzetten voor het vele werk dat er na de ramp was. In april kon ik gaan helpen gerst te zaaien in de droog gevallen polders. Van 1 tot 11 augustus volgde nog een mobilisatie-oefening in Oost- Brabant, maar dat is weer een ander verhaal.

Nawoord De maand februari 1953 zal ik nooit meer vergeten. Nu na 46 jaar komen die gebeurtenissen eindelijk op papier. Vanwege de emoties die bij mij opkwamen ben ik regelmatig een tijdje moeten stoppen met schrijven. Het was soms alsof het gisteren was gebeurd. Zo helder kwamen de gebeurtenissen weer op het netvlies terug en lag ik er s'nachts aan terug te denken. Toch vind ik het belangrijk dat de komende generatie met die gebeurtenissen in 1953 worden geconfronteerd. Zij moeten waakzaam zijn en blijven. Want eens zal onze aartsvijand weer proberen toe te slaan. Wanneer en met welke kracht, zal de toekomst ons leren. Het kan binnen een jaar of binnen honderdvijftig jaar zijn. Niemand weet het ...gelukkig.