MESOPOTAMIE
De Eufraat in de Historie; Mesopotamie, tweestromenland tussen de Eufraat en Tigris
Een naam met een mythische klank waarbij beelden op je netvlies verschijnen van
zeer waardevolle cultuurgoederen. Wie kent niet de Poort van Isjtar (die in
Berlijn te bezichtigen is), de Toren van Babel, de bibliotheek van Assurbanipal?
Of de naam Hamurabi, de 'uitvinder van de wetgeving' naar wie de Codex is
genoemd die hij ontving van Sjamasj, de zonnegod.
Het gebied heeft een even fascinerende als gecompliceerde geschiedenis.Wie zich
verdiept in die geschiedenis ziet een bonte stoet aan volkeren en culturen
voorbijtrekken. In het 3e millennium v. Chr. waren de Sumeriers het
toonaangevende volk. Het gebied ontwikkelde zich tot een belangrijk politiek,
religieus economisch centrum.
Ten tijde van koning Hamurabi groeide Babylon uit tot een grootse stad. Enige
eeuwen later werd Babylon politiek overvleugeld door Assyrie, maar de Assyriers
wisten het niveau van kunst en cultuur van het Babylonische rijk naar waarde te
schatten, waardoor een Babylonisch-Assyrische beschaving ontsond die ook van
belang is geweest vanwege haar grote invloed op de Joodse beschaving. Onder de
Chaldeeuwse vorst NebukadnesarII was het machtsgebied groter dan ooit.
De Mesopotamiers kenden geen vaste etenstijden. Ze aten wanneer ze honger hadden.
Brood was een van de belangrijkste voedingsmiddelen, met uien als voornaamste
bijgerecht. Andere gerechten die veel werden gegeten zijn linzen, gierstepap,
tarwe klaargemaakt als onze rijst. Pompoenen, komkommers en meloenen behoorden
eveneens tot de gewone maaltijd.
Ook vis, vers of gedroogd, werd tamelijk veel gegeten. Ze aten zeevis, die
gepekeld werd aangevoerd maar vooral zoetwatervis. Hun voeding bestond,
voorzover wij weten, slechts voor een klein deel uit vlees. Gevogelte, zoals
ganzen en eenden, werd daarentegen regelmatig aan het hof geleverd. Sprinkhanen
versmaadde men zeker niet. Ze werden, geregen aan vleespinnen geserveerd. Tot de
nagerechten behoorden kaassoorten en gestremde melkgerechten. Suikerwerk, zoete
bijgerechten (bereid met bijenhoning of palmsuiker) en in sesamolie gebakken
lekkernijen waren specialiteiten van banketbakkers.
Er was een bloeiende wijnhandel en er waren zelfs al merken die naar de streek
van herkomst waren genoemd. Naast druivenwijn dronk men ook palmwijn. De palm
was trouwens toch een zeer belangrijke boom in Mesopotamie. In een Perzisch lied
worden de driehonderd-en-zestig manieren bezongen waarop men van Palm profijt
kan trekken. Behalve dadels behoorden ook vele andere vruchten tot de dagelijkse
voeding: granaten, mispels, appels, peren, abrikozen, pruimen, groene amandelen
en mogelijk zelfs bananen.
Enigszins verrassend is het te ontdekken dat Assyriers en Babyloniers
waarschijnlijk de eerste bierdrinkers waren. Ze kenden het bier als godendrank
en als offer, maar tegelijkertijd was het een volksdrank. Op afbeeldingen uit
die tijd van koning Nebukadnessar lijkt het alsof er van een rondje pils aan de
stamtafel wordt genoten…..
De hoge graad van beschaving werd mede bereikt doordat men het waardevolle van
de verschillende culturen selecteerde en assimileerde met de eigen cultuur. Zo
ontstond een beschaving die de goede elementen uit diverse culturen in zich
verenigde.
De Assyriers bestaan nog steeds als gemeenschap met een eigen taal (bijbels aramees) en cultuur en zijn door omstandigheden verspreid over grote delen van de wereld. Ze worden ook wel de zonen van Abraham genoemd en behoren tot de eerste Christelijke gemeenschap buiten Palestina, welke zijn oorsprong vindt in 37 na Chr.
De godsdienst van Mesopotamië is sterk polytheďstisch, waarbij de vele honderden
godengestalten reeds vroeg antropomorf werden afgebeeld en in de mythen veelal
volgens menselijk patroon reageren, met als verschil hun grote – maar niet
onbeperkte – macht en hun onsterfelijkheid. Het polytheďsme kan grotendeels uit
de aard van de godsbeleving en de historische ontwikkelingen verklaard worden.
De oude Mesopotamiërs ervoeren de goden als de macht van, in en later boven
verschijnselen uit de natuur en cultuur, waartoe ook de hemel en de onderwereld
gerekend werden (astrale, kosmische en chtonische goden). Zo kon men tal van
gestalten en machten onderscheiden, een aantal dat nog vermeerderd werd door de
ecologische verschillen in de gebieden van moerassen en lagunes, in
landbouwstreken en in steppegebieden met nomaden. De samengesteldheid van de
bevolking – een oude substraatbevolking, Soemeriërs, semieten, later Amorieten,
Hoerrieten en Arameeërs – deed het aantal goden toenemen, al werden functioneel
vergelijkbare goden in toenemende mate gelijkgesteld en hebben veel belangrijke
goden twee namen, een Soemerische en een Akkadische (Enki – Ea; Oetoe – Sjamasj;
Nannar – Sin; Inanna – Isjtar; Isjkoer – Adad, enz.). Belangrijk was voorts dat
het land van oudsher was opgedeeld in tal van steden en stadstaten, met elk haar
eigen pantheon, dat doorgaans een goddelijk echtpaar, met hofstaat, kinderen,
enz. omvatte. Al zijn veel van deze godengestalten voor ons niet veel meer dan
namen, hun opduiken in theofore persoonsnamen, cultische of theologische teksten
bewijst hun realiteit.
In de jongere perioden neemt het aantal nog vereerde goden wel aanmerkelijk af,
doordat godengestalten verdwijnen of door syncretisme en theologische
identificaties opgaan in vergelijkbare, bekende goden. De basis voor deze
ontwikkeling werd reeds vroeg gelegd in de theologie van de omvangrijke
godenlijsten, die pogen alle goden in een min of meer nationaal pantheon te
ordenen, waarbij ook genealogische verbindingen worden gelegd. Opmerkelijk is
dat reeds in het 3de millennium v.C. alle grote steden een andere 'grote' god
als hún god (met zijn eigen tempelcomplex; de voornaamste vindt men terug in de
grote hymne op alle tempels, die zeer oud is) bezitten, zonder duplicering.
Hieraan lijkt wel een ordening en verdeling ten grondslag te liggen, die niet
meer te achterhalen is. Op basis hiervan ontwikkelt zich, vooral vanaf 2000 v.C.,
in samenhang met de groei van de politieke en taalkundige eenheid, een soort
algemeen pantheon, met aan het hoofd de grote Soemerische goden, inmiddels
gelijkgesteld met hun Akkadische pendanten: Anoe, Enlil, Ea, de moedergodin
onder verschillende namen, de hemelgodin Sin, Sjamasj en Isjtar/Inanna, Adad, de
weergod, Nergal, de god van de onderwereld, enz. Sommige goden raken op de
achtergrond (bijv. Dagan), andere komen op in het kielzog van politieke
ontwikkelingen, zoals Mardoek, de god van de (jonge) stad Babylon, en Naboe
(later zijn zoon) van het nabijgelegen Borsippa. Assoer is een typisch nationale
god. De cultus van Doemoezi of Tammoez wist zich de eeuwen door te handhaven.
Naast offerlijsten en rituelen geven vooral de theofore persoonsnamen inzicht in
de populariteit van bepaalde goden (bijv. Sin en Naboe). De grote goden werden
geacht in een raadsvergadering bijeen te komen in het centrale heiligdom van
Soemer, Nippoer, waar Enlil heerste. Deze opvatting is vermoedelijk een reflex
van het feit dat de 'bond' van stadstaten van Soemer evenzo georganiseerd was,
en beide lichamen werkten analoog: bindende besluiten bij meerderheid van
stemmen. De besluiten van de godenvergadering (ondergang van steden en tempels,
natuurrampen, zoals de zondvloed, verlening van het koningschap) werden
uitgevoerd door Enlil, die ongenaakbaar is, in tegenstelling tot de handige Ea,
die de mensheid, zijn creatuur, vaak helpt.
Men kan de goden wel in typen onderscheiden, zoals vegetatiegoden, cultuurgoden,
onderwereldgoden, krijgshaftige goden (o.a. Ninoerta en Mardoek), oude goden. De
godinnen zijn vaak moedergodinnen of kleurloze echtgenotes. Naast de godinnen
van de geneeskunst hebben vooral Inanna/Isjtar, Eresjkigal (onderwereldgodin) en
Nisaba (godin van het graan, goddelijke schrijfster) een eigen profiel.
Toen de goden van natuurmachten meer en meer als goddelijke heersers over
bepaalde domeinen ervan werden ervaren en de door hen geschapen mens als belast
met de taak hen te dienen en verzorgen (in de cultus), kwamen in hun onderlinge
relatie aspecten naar boven, die ook de relatie tot de menselijke heerser
bepaalden. Men verwachtte zorg, hulp, aandacht, beloning of straf, in ruil voor
dienst en eerbied. Dit deed de vraag rijzen naar de normen van het goddelijk
optreden, naar menselijke schuld en tekortkoming, en naar de kenbaarheid van de
wil van de goden. In wijsheidsteksten en gebeden komen dan ook de thema's van
godverlatenheid, boetedoening en klagen om (onverdiend?) lijden naar voren.
Evenals in het menselijke vlak poogt men de goden door geschenken (offers,
wijgaven), voorspraak door derden (hun echtgenotes en dienaren; speciale
voorbidgoden) gunstig te stemmen. Een belangrijke rol speelde hierbij de
persoonlijke (bescherm)god van de mens of zijn familie: 'een god hebben'
betekende succes en welzijn; hem door welke oorzaak ook verliezen opende de
poort voor onheil (ziekte, demonen) en goddelijke toorn. Uitvoerige gebeden en
rituelen pogen dit te verhinderen of te verhelpen, waarbij wij catalogusachtige
opsommingen van (mogelijke) misstappen ontmoeten, omdat de mens onzeker is en
uiteindelijk soms in vertwijfeling erkent blijkbaar niet goed te weten wat voor
een god goed en slecht is.
De wil van de goden kon men vernemen uit allerlei tekens, waarin zij zich,
gevraagd (bijv. in de schouw van de lever, waarin de god na gebed present was en
zijn 'oordeel' schreef) of ongevraagd (allerlei 'toevallige' tekens op aarde en
aan de hemel), liet kennen en die, meestal met behulp van een specialist (de
schouwer of droominterpreet), geduid konden worden. Aan dit geloof dankt de
Babylonische divinatie haar grote ontwikkeling, waarbij men omina vond in de
ingewanden van het offerdier, in misgeboorten, in de figuratie van in water
gedruppelde olie, in rookpatronen en in allerlei omineuze gebeurtenissen.
Aangekondigd onheil kon men door bijbehorende rituelen (namburbi) pogen af te
weren. Daarnaast kende men in randgebieden (Mari in het 2de millennium; Assyrië
in het 1ste millennium, vooral in Arbela) orakels in de vorm van profetische
boodschappen, via extatische personen of dromen. In de late Assyrische tijd
domineerde het waarnemen en interpreteren van de hemeltekenen, een van de
wortels van de hoog ontwikkelde astronomische kennis, opgebouwd uit langdurige
observaties vooral vanaf de 8ste eeuw v.C.
De cultus speelde zich af in de grote en kleine tempels, waarbij de
verschillende goden eigen (vaak door seizoenen of mythologie geregeerde) feesten
hadden. Het bekendst uit later tijd is het Nieuwjaarsfeest (Akitoe), in de maand
nisan in Babylonië en Assyrië gevierd. Hoogtepunten waren de lotsbeschikking
voor het komende jaar en de vermoedelijk mimisch opgevoerde strijd tussen
Mardoek en Tiamat, waarbij, na het voorlezen van het Enoema Elisj, de
overwinning op de chaos de toekomst zeker stelde. De gewone Mesopotamiër was bij
dit alles, en vooral bij de veelvuldige godenprocessies, vermoedelijk slechts
toeschouwer. Een belangrijk deel van zijn godsdienst – waarover we, behalve uit
sommige brieven en persoonsnamen, niet zoveel weten – werd beleefd in de kapel
of voor het altaar van de familiegod. Kleine offers, wellicht privégebeden, en
eenvoudige rituelen, talismannen en amuletten tegen demonen en allerhande onheil
namen een belangrijke plaats in. Over het leven na de dood koesterde men geen
illusies: de onderwereld was een kwaad oord, schimmig en somber, al was niet
ieder even slecht af, afhankelijk van de omstandigheden van de dood en vooral de
regelmatige verzorging met dodenoffers, een dure plicht van familie en
nabestaanden. De veelal onopvallende aanleg van de graven bevestigt deze
conclusie.