Frans Mainhorst

Deel 1 - De laatste dagen voor we begonnen aan de weg terug
Deel 2 - De reis begint
Deel 3 - We raken in Italië verzeild
Deel 4 - De laatste stadiën


Mijn weg terug uit het kamp

Frans Mainhorst zat de laatste twee jaar van de Tweede Wereldoorlog in Kamp Aspern in Oostenrijk. Na de Bevrijding - door de Russen - werd hij meegevoerd richting Rusland. Zelf had hij andere ideeën en die bracht hij ook tot uitvoering. Als Rotterdammer wilde hij terug naar Rotterdam. Het was een zware tocht van vijftig dagen uit Hongarije over allerlei kronkelige wegen. Frans beschrijft hier zijn wederwaardigheden in feuilleton-vorm.

Deel 4 - De laatste stadiën

De bewakers in het kamp van Treviso waren Poolse en Italiaanse soldaten. Ze konden elkaar niet luchten of zien en daardoor ontstonden voor de geïnterneerden bepaald onaangename situaties. We ontdekten al spoedig, dat we 's avonds als het donker was, beter onze neuzen niet buiten de deur konden steken, want dan schoten ze op ons met mitralleurs. Waarom mag Joost weten.

Iedere dag kwamen er Italiaanse burgers het kamp binnen om met ons handel te drijven. Nu had ik ooit ergens een zilveren munt, een 2-mark stuk "gevonden" (de uitdrukking in het kamp voor dergelijke voorvallen was "comme ci, comme ça"). Ik wist dat er van Treviso een trolleybus reed naar Venetië en ik dacht, dit is misschien de enige kans in mijn leven om Venetië te zien. Een Italiaanse zwarthandelaar bood me lires voor de munt en ik ging daar op in. Na enig gesjachel, had ik voldoende lires om met die bus naar Venetië te gaan. De volgende dag ging ik op stap met een andere Hollander, die ook Venetië wilde zien en ook lires bijeen had kunnen scharrelen. En daar liep ik dan, de stad te bewonderen, in een broek vol gaten in het zitvlak, een overhemd waar je dwars doorheen keek, met een paar lires op zak.

Ik heb toch genoten van de prachtig beschilderde plafonds in de St Marco kerk en van de "brug der zuchten" (deed me weemoedig aan Rotterdam denken, dat "brug der zuchten"). Toen we op het St Marco plein liepen, midden tussen de duiven, zag ik ineens een kantine voor Nieuw-Zeelandse of Australische soldaten. Op een bord aan de gevel stond: "10 lire voor een kop koffie met gebak, voor geallieerde soldaten". Er stond een sergeant voor de ingang en ik er op af. Ik mijn verhaal aan die sergeant verteld (ik was op de HBS nooit erg goed geweest in talen, maar tijdens de oorlog kwam al die er desondanks ingestampte kennis spontaan naar buiten, vooral wanneer ik in een kritieke situatie belandde).

Goed, ik vertelde die sergeant dat we vluchtelingen waren, op weg naar huis in Holland en of wij soms heel misschien ook in aanmerking zouden kunnen komen voor een kop koffie en gebak. Hij bekeek ons eerst eens grondig en toen knikte hij. Wij die kantine in en achterin stond een toonbank met daarop een grote koffieketel; en blikken vol gebak. Achter de toonbank stond een grote Italiaanse vrouw met pikzwart haar. Ik gaf haar mijn 10 lire en mijn maat de zijne. We kregen een grote kop koffie en twee stukken gebak op een bordje. Het gebak was heerlijk en daar stonden we te smullen. We hadden het zo op en keken elkaar aan, en wensten wel dat we nog 10 lire hadden. Maar die hadden we niet. We keken naar die Italiaanse en haalden met een wanhopig gebaar onze schouders op en lieten haar zien dat onze broekzakken volkomen leeg waren. Ze vroeg onze bordjes terug en even later kwam er "zo maar" een hand om de koffieketel heen gestoken, en die reikte ons "zo maar" twee dienblaadjes aan, elk met 2 stukken gebak en een kop koffie. Ze gaf ons een knipoogje en wij gauw alles opgegeten, de bordjes teruggegeven en haar uitbundig bedankt. Ik ben die vrouw nooit vergeten.

Na alle avonturen terug naar Treviso met de trolleybus. Nu hadden we van een zwarthandelaar gehoord, dat er in Treviso een winkeltje was, dat sigaren verkocht. We waren nu toch in de stad, dus wij op zoek naar dat winkeltje. We vonden het, maar het was siesta dus alles was dicht. We wachtten tot het winkeltje weer open ging en wij naar binnen, om sigaren gevraagd. Van onze echt allerlaatste lires konden we er samen 5 krijgen. Goed, toen haalde die vent van onder de toonbank een end sigaar van zeker een meter en een groot kapmes tevoorschijn. Hij hakte er vijf stukken af en de rest ging floeps weer onder de toonbank. Buiten gekomen, staken we allebei gauw een sigaar op en ik dacht dat ik de moord stak. Mijn keel werd dichtgesnoeid. Wat er in die sigaar zat, heb ik nooit ontdekt, maar het waren goeie om het roken af te leren.

De 17e juni werden we weer op transport gezet, dit maal naar Verona. Na een korte overnachting de volgende dag weer op een trein, naar Bolzano. Het was een goederentrein en wij zaten daar, in die goederenwagons, met de deuren wijd open. We wisselden regelmatig van plaats, zodat iedereen een tijdje in de open deur kon zitten, lekker schommelen met je benen over de rand, fris en luchtig. Op een gegeven moment stopte de trein. De machinist opende een conferentie met enkele spoorwegbeambten; en een tijdje later werd de locomotief afgehaakt. Hij reed over een omloopspoor naar de achterkant van de trein. Vervolgens duwde de loc de trein op. Toen we vaart hadden gemaakt, stopte de loc plotseling. De wagons reden door hun eigen snelheid gewoon door. Misschien gingen we ook wel een holletje af. Ik zat toevallig net in de deuropening en ineens was er geen grond meer onder ons. We reden over een hoog viaduct. Ik keek geïnteresseerd naar beneden en daar heel in de diepte stroomde een bergriviertje. Toen begon het viaduct te schommelen en te zwaaien. We deden het allemaal bijna in onze broek van de schrik. Gelukkig haalden we de overkant zonder verdere ongelukken. Achter ons aan kwam de locomotief over de brug sukkelen. Daar was weer een omloopspoor, en de loc werd weer gewoon voor de trein geplaatst, waarna we weer opstoomden. We ontdekten later, dat het viaduct door een bombardement zwaar beschadigd was en dat ze bang waren, dat het gewicht van locomotief en trein samen te veel zou zijn. Toen bleek dat het zaakje niet bezweek onder die wagons met Hollanders, durfde de machinist zijn loc ook wel over te brengen.

We kwamen gelukkig dus heelhuids in Bolzano aan en de volgende dag gingen we door naar Innsbruck in Oostenrijk. We waren een paar honderd kilometer verder naar het oosten aan onze reis begonnen .... Vandaar verder met de trein naar Feldkirchen, daar de grens over en Zwitserland in. Ik vond dat stuk erg prachtig, we reden langs de flanken van de bergen, de dreigende sneeuwtoppen ver boven je en diep beneden miniatuurdorpjes, net speelgoed, een kerk zo klein als een lucifersdoosje. We reden nu trouwens weer in echte passagiersrijtuigen.

Bij een stop in Zürich stonden er op het perron vrouwen van het Rode Kruis. Wij mochten de trein niet uit, maar we draaiden snel de ramen neer, want zij kwamen langs de trein met koppen koffie en ook blikjes, allemaal zonder etiketten erop. Ik kreeg een blikje en maakte dat open, daar zat vlees in, zó zout dat het niet te pruimen was. Een knaap die tegenover me zat, vroeg waarom ik het niet opat en ik zei, dat het ontzaglijk zout was. Hij hield wel van zout eten en of ik wilde ruilen met het - nog ongeopende - blikje van hem. Ach, wel ja, ik kon er echt niks mee. Dat werd nog een verrassing, want toen ik dat blikje openmaakte bleek het vol Schnapps te zitten en die smaakte me best na die ene zoute hap.

Uiteindelijk arriveerden we in Mulhouse in Frankrijk. We moesten allemaal de trein uit en onze schamele bagage op een perron deponeren. In bussen werden we vervoerd naar een grote fabriekshal. Daar moesten we ons helemaal uitkleden en onze kleren in bakken doen. Je bak gaf je, in je nakie rondlopend, aan een vent achter een loket, die hing er een etiket aan, met je naam erop. Daarna werden we in een rij gezet en werden we stuk voor stuk gewogen en uitgebreid bekeken door verpleegsters en een dokter. Ze keken vooral goed in je oksel (daar hadden SS'ers een tatoeage met hun bloedgroep). Verder werden we weer bespoten met DDT. Vervolgens een bad in douchecellen en daarna kregen we onze kleding - ook bekeken, behandeld en ontsmet - weer terug. Na het aankleden brachten ze ons naar een grote eetzaal. De maaltijd die we toen kregen, vergeet ik nooit van m'n leven. 't Was "boeuf stroganoff". Echt vleesch, een groot bord vol en je was vrij om je bord een tweede keer vol te scheppen. Daarna een zaal in met ligstoelen, en daar hebben we geslapen. Na dat maal sliepen we, ligstoel of niet ....

De volgende morgen stond er weer een andere trein voor transport klaar. Onze bagage opgehaald en de trein in, naar Parijs, waar we op de 24e juni aankwamen. We werden ondergebracht op een renbaan voor hazewindhonden. Natuurlijk ben ik 's middags geljk nog even de stad ingegaan, dat ging vrij makkelijk, want overal kon je gratis rijden met de metro. Alleen al dat rijden in de metro, was een grote gebeurtenis voor ons. In de stad konden we nergens een Hollands consulaat vinden. We hadden gehoopt, daar wat geld los te krijgen, al was het maar om eten te kunnen kopen. Ook met een gratis maaltijd zouden we al heel blij geweest zijn. Maar nee, dat lukte dus niet dus we moesten terugkeren naar de renbaan. Daar hadden ze gelukkig wel eten voor ons.

We bleven hier maar die ene middag en de nacht, de dag daarop reisden we per trein - naar het zuiden, de verkeerde kant op - en werden afgeleverd in Beaune La Rolande. Daar bleek namelijk een groot kamp voor Hollandse vluchtelingen te zijn. De leiding hier was Hollands. Ze stopten ons in barakken, gaven ons erwtensoep (in juni) en toen konden we naar bed. De volgende morgen allemaal in de rij staan voor het ontbijt. Alweer een maal dat ik nooit zal vergeten. Ik kreeg: een blikje sardientjes, een plak geconfituurd fruit (snikzoet) en een fles rode landwijn (zo zuur dat het leek of je op een citroen aan het kauwen was). Na een paar slokken van die wijn was je mond nog net groot genoeg voor een rietje, als je verder wilde drinken. Een gewone slok nemen, ging niet meer.

Na het ontbijt werden we een voor een in een barak ondervraagd. Toen het mijn beurt was ging ik op de stoel voor een tafel zitten en de vent die achter die tafel zat, keek me erg imponerend aan (dacht-ie) en zei: "Jij ben in de SS geweest!" Ik vloog zowat op van die stoel en gelijk: "Jij kan het weten, want jij was mijn officier!!" Nou dat was de kortste ondervraging die ik ooit heb meegemaakt. Hij verbleekte, sprong op en schreeuwde: "Eruit!!!" Dat kwam mij wel mooi uit, ik ging terug naar mijn barak en ze hebben me daar nooit meer ondervraagd. Overigens haalden ze nog verscheidene SS'ers uit de meute. Er waren verschillende Duitsers die vloeiend Hollands bleken te spreken.

In dit Hollandse kamp ontmoette ik ook Hollanders die, net als wij, van Wenen afgevoerd waren door de Russen en die onderweg niet ontsnapt waren, zoals wij. Ze waren helemaal naar Odessa bij de Zwarte Zee getransporteerd en vandaar weer met een boot naar Marseille gevaren en toen per trein naar Beaune La Rolande. Zo waren ze ongeveer even lang onderweg geweest als wij. Een van die jongens vertelde mij toen, dat mijn vriend Ben al in dat eerste Oostenrijkse dorpje was doodgeschoten door Russische soldaten, omdat die dachten dat hij een Duitser was, met z'n blonde kop. De jongen die me dit vertelde had nog een bergstok van Ben en die heeft hij mij gegeven. Later ben ik naar Amsterdam gereisd en heb ik die stok aan Ben's moeder gegeven en lang met haar over Ben zitten praten.

Op 4 juli mochten we dan eindelijk verder richting Holland. Eerst naar Parijs, daar overstappen op een trein die naar Holland reed. Op 6 juli arriveerden we in Eindhoven. Ze brachten ons naar een grote fabriekshal van Philips. Eten, maar met geen mogelijkheid kan ik me herinneren wat we daar te eten kregen. We wilden door, naar Rotterdam! in mijn geval. Opnieuw werden we scherp ondervraagd, ze pikten hier verscheidene NSB'ers uit de groep. Ze hadden namelijk lange lijsten met namen van NSB'ers naast zich liggen.

Wat ik weer niet vergeten ben, is dat er ook employees van Philips rondliepen en die lieten ons zo maar hun electrische scheerapparaten gebruiken. Ze legden ook precies uit, wat de beste manier was om je er mee te scheren. Zo scheer ik me nu nog. 's Avonds mochten we de stad in. Een Tilburger kwam luid scheldend terug in de hal, hij had namelijk in Eindhoven zijn vrouw ontmoet, die hing aan de arm van een Canadese soldaat. Ook een manier van thuiskomen, wel een verrassing voor die vrouw, die had gedacht dat ze in Eindhoven wel geen kennissen tegen zou komen.

Op 8 juni per trein naar Amersfoort, waar we in een kamp gegeten en geslapen hebben. En dan eindelijk, de volgende morgen, 9 juli, op een trein naar Rotterdam.

We kwamen op het Maasstation aan. Er stond een tram, volgens de conducteur, de enige die die dag reed. Ik woonde toen in Schiedam en reed met de tram naar Schiedam. Maar toen ik bij mijn oude woning kwam, zat er een ander naambordje op de deur. Niemand wist waar mijn vrouw was gebleven. Dus ben ik met mijn rugzak op mijn rug, helemaal naar de Kralingse Plaslaan gelopen, daar woonde mijn moeder. Ze was natuurlijk hardstikke blij me weer te zien en ik ben ik bij haar ingetrokken. Niet bepaald de thuiskomst waarvan ik gedroomd had.

Maar goed, in ieder geval had ik het er levend afgebracht, terwijl er miljoenen in kampen gestorven zijn. En ik heb er mijn verstand bij behouden. Een vriend van ons, die twee jaar in Bergen-Belsen gezeten heeft, is nooit meer helemaal normaal geworden. Ik las ooit een publicatie van een psychiater die volstrekt ongenuanceerd beweerde: "Mensen die in een kamp hebben gezeten, kunnen nooit meer normaal zijn." Ach, de hufter. Het enige wat ik daarop kan zeggen, is dat door mijn ervaringen, ik de wereld anders ben gaan bekijken. En wie maakt nou uit, wat normaal is of abnormaal? Je moet menseljk zijn en andere mensen menselijk behandelen. Dat heeft voorrang boven al het andere, wat je in je leven doet. Als ik 's avonds voor ik naar bed ga, in de spiegel kan kijken en tegen mijn spiegelbeeld kan zeggen: "Ik heb vandaag niemand pijn gedaan" dan heb ik een goede dag gehad en kan ik rustig gaan slapen.

Ik eindig met de hoop, dat mensen die dit lezen, zullen begrijpen, dat zoiets als ons overkwam, iedereen kan overkomen, tenminste, zolang er nog dictators zijn. Die denken namelijk dat ze ongestoord hun gang kunnen gaan en andere mensen onderdrukken. Helaas is de wereld nog vol dictators. En die gaan ongestoord hun gang.

Frans Mainhorst

Frans Mainhorst zou een reactie van u op zijn verhaal erg op prijs stellen. Hij is nu 87 jaar (2004). Hier vindt u het adres van zijn homepage en dit is zijn e-mail adres.

Terug naar Pennenvruchten
Terug naar Clara's Boekenrubriek