Frans Mainhorst

Deel 1 - De laatste dagen voor we begonnen aan de weg terug
Deel 2 - De reis begint
Deel 3 - We raken in Italië verzeild
Deel 4 - De laatste stadiën


Mijn weg terug uit het kamp

Frans Mainhorst zat de laatste twee jaar van de Tweede Wereldoorlog in Kamp Aspern in Oostenrijk. Na de Bevrijding - door de Russen - werd hij meegevoerd richting Rusland. Zelf had hij andere ideeën en die bracht hij ook tot uitvoering. Als Rotterdammer wilde hij terug naar Rotterdam. Het was een zware tocht van vijftig dagen uit Hongarije over allerlei kronkelige wegen. Frans beschrijft hier zijn wederwaardigheden in feuilleton-vorm.

Deel 3 - We raken in Italië verzeild

De volgende morgen werden we op een trein gezet naar Lubljana in Slovenie. Daar werden we opnieuw opgevangen door partisanen die ons onderbrachten in een groot leeg gebouw, waar we konden slapen. We werden gelijk de volgende dag alweer op een trein gezet, nu naar Triest, waar we de 31e Mei aankwamen. De volbewapende Italiaanse partisanen die we op het station aantroffen, brachten ons naar een prachtige villa. Dat was een soort opvangscentrum. We kwamen er in een grote zaal en daar zat een jonge vrouw achter een lessenaar, die gelijk begon ons grondig te ondervragen. Waar we vandaan kwamen, en waar we naartoe dachten te reizen?

Als eerste kwam de Italiaan die Frans sprak aan de beurt. Ik stond vlak naast hem. Toen hij klaar was, vertelde hij mij in het Frans wat ze zoal wilde weten. Zij hoorde dat ik met die Italiaan sprak, en vroeg mij of ik daar Frans sprak? Ik zei ja, en zij schakelde gelijk en moeiteloos over op vloeiend Frans. Zodoende had ze de Italiaan niet meer nodig als tolk, om met mij te praten. Op dat moment kwam de Oostenrijkse vrouw die met ons groepje was opgetrokken naar me toe. Zij vroeg mij in het Duits wat zij nou moest doen. Ik antwoordde haar natuurlijk in het Duits. Waarop onze ondervraagster mij weer in vloeiend Duits de vraag stelde, of ik die taal ook sprak? Ik gelijk: "Een stuk beter dan Frans, hoor" en hup, gingen wij door in het Duits. Ik kwam er in de loop van het gesprek achter dat zij zeven talen en allemaal even vloeiend sprak. Als je het hebt over de meest geschikte persoon op de juiste plaats in dat gekkenhuis van Babel ....

Van de Nederlanders was ik de enige die met de ondervraagster sprak, ik nam het gesprek waar voor alle Hollanders in onze groep. Gelukkig hielden ze de groep bijeen, we werden bij elkaar gestopt in een ruime kamer met (hoera!) legerbedden. De Oostenrijkse werd ergens anders ondergebracht; we hebben haar verder niet meer gezien. Terwijl we toch samen heel wat hadden doorstaan.

Ik vergat nog te vertellen dat op het laatste stuk van onze trektocht we allemaal last hadden gekregen van diarree. Oh en wat ik ook vergat te zeggen, ze hadden mij gekozen als leider en woordvoerder van de hele ploeg. Die diarree, dat was me wat. Als we steeds zouden moeten wachten op mensen die links en rechts terzijde van de weg met de broek af ging zitten - dan waren we nooit ergens gekomen. Dus, met toestemming van alle mensen in de groep, besloot ik steeds een uur te lopen en dan 5 of 10 minuten te rusten en te wachten. Tussendoor stopten we niet. Mensen die achterbleven voor een onvermijdelijke onderbreking, die moesten ons maar zien in te halen. Vandaar die regelmatige wachtpauzes. Die dienden trouwens ook om op adem te komen, want onze conditie ging er met die diarree met sprongen op achteruit. Deze aanpak werkte goed. Zo konden we toch afstand maken. Dat zou nooit gegaan zijn als je steeds voor iedereen had moeten stoppen en staan wachten. Dan was de moraal ook gauw naar de filistijnen geweest ook. We zijn onderweg niemand verloren.

Over moraal gesproken. Weet je wat hielp? We hadden in onze groep een kapper en die wilde zijn vlugge vingers zo goed mogelijk in vorm houden. Hij had als schat zijn schaar kunnen bewaren, al die jaren in het kamp, en dus waren wij beslist de best geknipte groep vluchtelingen die je waar ook tegen zou komen. Als we een stop maakten langs de weg keek hij gelijk of er iemand was die te lang haar had. En flits kwamen de schaar en kam voor de dag en flits werden we gekortwiekt. Zodoende hield hij zijn bekwaamheid en ons uiterlijk op peil.

In onze villa in Triest kwam een dokter ons bekijken en die gaf ons wat voor de diarree. Dat wekte wonderwel en we voelden ons gelijk een stuk beter. Het leven in de villa was niet zonder opwinding. Gelijk al de eerste nacht schrokken we wakker van een enorme knal, recht voor ons raam. De villa had in de oorlogsjaren toebehoord aan een fascist. Die was uiteraard verdwenen en de partisanen hadden het huis in beslag genomen en er hun hoofdkwartier van gemaakt. Rond de villa lag een prachtige grote tuin, met een muur er omheen en als je daaroverheen keek, zag je een straat steil naar beneden gaan, naar de Adriatische Zee. Nou, hier en daar waren nog niet alle fascisten uitgeroeid en zo eentje had een handgranaat over de muur gegooid. Die ontplofte dus tegen de muur van onze kamer, net onder ons raam. Wonder boven wonder braken zelfs de ruiten niet.

De volgende ochtend kregen we als ontbijt, brood met koffie. We mochten daarna binnen de villa en tuin vrij rondlopen. Maar naar buiten, door het hek naar de straat, mochten we niet. In de loop van de ochtend kwamen de Italianen die samen met ons uit Hongarije waren gekomen bij ons langs. Om afscheid te nemen, want zij gingen naar huis. Het was een hartelijk afscheid, na alles wat we samen hadden gedaan, en we voelden ons maar raar. Hoe zou het er voor ons verder uitzien? Wanneer zouden wij ... We keken over het muurtje toe hoe zij op een legertruck werden opgeladen, alleen staanplaatsen, wie weet voor hoeveel kilometers.

's Middags kregen we een maaltijd bonensoep. We zaten die in de eetkamer op te lepelen toen een van onze Hollanders aan me vroeg, of ik die grote balzaal al had gezien? In de eetzaal waren twee grote glazen deuren en daarachter lag een flinke zaal. Daarin, geloof het of niet, een complete concertvleugel. Onze Hollander vroeg mij, of ik de leiding van het huis wilde vragen, of hij alsjeblieft die vleugel mocht bespelen. Hij was pianist in een band geweest en zijn handen jeukten. Hij had in twee jaar geen piano aangeraakt. Ik naar ons "talenwonder" en met haar gepraat en zij aan de commandant vragen of we alsjeblieft op de vleugel konden spelen. Dat werd goed gevonden, maar alleen de pianist en ik mochten de balzaal ingaan.

Die avond zag er dus heel anders uit dan de vorige .... Direct na het avondeten werden de deuren geopend en gingen we met zijn tweeën de zaal in. Wij achter de vleugel. Hij begon te spelen, eerst nog wat onzeker, maar al snel ontpopte hij zich als een hele goede pianist. Hij speelde een Hollands liedje en sommige Hollanders begonnen mee te zingen. Daarop liep de eetkamer vol met mannelijke én vrouwelijke partisanen. Mijn maat speelde een wals en daar begonnen de partisanen met elkaar te dansen in de balzaal.

Dat was heel goed gezien van hem. Er waren namelijk veel meer vrouwelijke dan mannelijke partisanen en het duurde dus niet lang of de vrouwen waren aan het dansen met een Hollandse partner. Het verbod dat de Hollanders niet in de balzaal mochten, werd stante pede opgeheven. Van vele kanten kregen de pianist en ik sigaretten toegestoken, voor verzoeknummers en als dank, die sigaretten deelden we uiteraard met de andere Hollanders.

We worden ongedurig

Overdags waren er nog een heel stel Italianen in het opvangcentrum binnen gekomen. De volgende morgen na het ontbijt zagen we die groep al weer de poort uitgaan en vertrekken op een legertruck. Hup, daar reden ze al weg. 's Avonds na het avondeten was er weer zo'n uitgelaten balavond, met dans en zang. Nou leuk, maar de volgende dag herhaalde dit zich: weer nieuwe Italianen die snel weer weggingen - en wij zaten daar maar. Verschillende Hollanders van ons groepje vroegen mij: "Waarom die Italianen wel en wij niet?" Dat wist ik ook niet, dus ik naar de leiding gestapt en gevraagd. Ik kreeg de tegenvraag, of we het dan niet naar onze zin hadden? De avonden waren toch reuze gezellig? Ik wist niet wat ik hoorde! Zo waren we niet getrouwd. Dus ik, ferm, verteld dat we .... niet voor ons plezier op reis waren. En dat we na ruim twee jaar onze familie wel eens terug zouden willen zien.

Dat schijnt geholpen te hebben. De volgende dag, de 4e juni, kwamen ze ons halen, dat er een truck voor ons klaar stond. We keken over het muurtje en daar stonden twee trucks klaar: een kleintje en een grote. Nu stond er ook een flinke groep Italianen klaar om gelijk met ons te vertrekken. Ik zeg nog tegen mijn vriend Henk: "Als wij op die kleine truck moeten, is er zelfs met ons kleine groepje alleen maar staanplaats!" Wie schetst onze verbazing. Wij werden op de grote truck geladen en al die Italianen werden op de kleine geperst. We konden zelfs op ons gemak languit gaan liggen op de laadvloer. Bij het vertrek stonden alle partisanen ons aan het muurtje gedag te zwaaien en ons afscheidswensen na te roepen.

We wisten helemaal niet waar we heen zouden gaan, dus ik navragen bij de chauffeur die me vertelde, dat we naar Udine gebracht zouden worden. Daar waren Nieuw-Zeelandse troepen gelegerd, die zouden ons wel verder helpen.

Bij aankomst in Udine werden we direct na het afladen ontluisd. Er stond een soldaat klaar met een grote flitspuit en die spoot DDT onder onze armen en in ons kruis. Verder kregen we in dat opvangcentrum voor het eerst in twee jaar (of langer) wittebrood te eten. De smaak, dat kun je je niet voorstellen, beter dan de fijnste cake. We bleken hier maar een enkele dag te blijven en werden toen op transport gezet naar Treviso. Waar we in een oude kazerne werden gedropt. Afgesloten, met als bewaking Italiaanse soldaten. Geen bedden, geen dekens, een kale betonnen vloer. De WC's gelukkig wel in een afgescheiden ruimte, maar alleen een rond gat in de vloer met twee voetplekken en een handvat aan de muur. Spartaans was een te mooi woord.

En dan het eten .... we kregen helemaal niets anders dan macaronisoep. Op een keer zag ik een man uit de keuken komen, heel vuil, zo op zijn sokken. Dat verbaasde me nogal, geen schoenen, wel sokken? Ik keek beter en zag dat z'n voeten zò vuil waren dat het net leek of hij sokken aanhad .... Ik vroeg aan een van de soldaten die ons bewaakten of dat de stoker was, maar hij vertelde me dat dat de kok was.

(wordt vervolgd)

Terug naar Pennenvruchten
Terug naar Clara's Boekenrubriek