Frans Mainhorst

Deel 1 - De laatste dagen voor we begonnen aan de weg terug
Deel 2 - De reis begint
Deel 3 - We raken in Italië verzeild
Deel 4 - De laatste stadiën


Mijn weg terug uit het kamp

Frans Mainhorst zat de laatste twee jaar van de Tweede Wereldoorlog in Kamp Aspern in Oostenrijk. Na de Bevrijding - door de Russen - werd hij meegevoerd richting Rusland. Zelf had hij andere ideeën en die bracht hij ook tot uitvoering. Als Rotterdammer wilde hij terug naar Rotterdam. Het was een zware tocht van vijftig dagen uit Hongarije over allerlei kronkelige wegen. Frans beschrijft hier zijn wederwaardigheden in feuilleton-vorm.

Deel 2 - De reis begint

De 21e Mei vertrokken we van het dorp bij Aspern naar Wenen. We hadden berichten gekregen dat we naar het Nederlandsche consulaat moesten gaan en dan zouden we naar Holland afgevoerd worden. Nadat ik afscheid genomen had van de dokter en zijn familie, en mijn vriend Henk van de familie waar hij die tijd gehuisvest was geweest, konden we vertrekken. We gingen lopend op pad naar Wenen, samen met andere Hollanders uit het kamp, die net als wij in het dorp gebleven waren.

Nou, we arriveerden wel bij het consulaat, maar daar werden we opgepikt door Russische soldaten. We moesten de nacht doorbrengen in een groot gebouw. De volgende morgen werden we verzameld, samen met andere nationaliteiten, in een lange colonne. Naast ons reden soldaten te paard, die lange hondenzwepen hadden en als je uit de colonne stapte, knalden die zwepen vlak langs je heen, zodat je gauw weer in de rij terug schoot.

We liepen in een ruk naar Troiskirchen. Daar werden we ondergebracht in een groot huis. Wij waren met twaalf Hollanders en werden in een kleine kamer gestopt, zo klein, dat we zittende geslapen hebben, met onze ruggen tegen de muren. Eten kregen we niet, maar we konden wel water drinken. Ik had een brood meegekregen van de doktersvrouw en Henk had er ook eentje, van de vrouwen waar hij gehuisvest was geweest.

De paar toiletten die er waren, liepen in korte tijd over. Sommige Kroaten (die hadden we ook in de groep) gingen boven op de bril staan, dus je kunt je voorstellen tot hoe hoog de mest in de WC stond. Net voor het donker kwam een van onze jongens onze kamer binnen en zei dat hij wat ontdekt had. Hij nam ons mee naar zolder. Daar stonden wat oude stoelen en de hele zoldervloer was bedekt met een laag zand. Het had wel wat weg van een hele grote kattenbak. Wij de broek af, samen op een stoel gaan zitten en in wankel evenwicht de natuur op haar beloop laten. Na de verlossing, net als katten, alles bedekt met zand. Heel onze kamer gebruikte zo achter elkaar die zolder als WC, in ieder geval voor nummer 2. Net toen de laatste weer beneden was, kwam er een groep Duitse krijgsgevangenen, onder begeleiding van Russische soldaten en die werden de zolder op gejaagd; waarna de trap werd afgesloten. Die zullen wel verrast geweest zijn toen ze wilden gaan slapen in dat zand.

De volgende morgen vertrokken we naar Wiener Neustadt. Onderweg werden verschillenden in de groep gedwongen door Russische soldaten om langs de kant te gaan zitten. Die waren namelijk nog in het kamp, toen de Duitsers dat zo plotseling verlaten hadden, in de lege soldaten-barakken aan het stropen gegaan en sommigen hadden toen laarzen gevonden. Die waren beter dan de schoenen die ze aan hadden en nu liepen zij dus met die laarzen aan. Ze werden echter gedwongen om de buitgemaakte Duitse laarzen uit te trekken. Die gingen naar de Russen die kapotte laarzen hadden. Ze kregen er de kapotte voor terug, een hele troost.

We mochten absoluut niet uit het gelid. Later kwamen we erachter, waarom. In de streek waar we doorliepen, was een concentratiekamp voor joden. Toen de Russen nabij waren, hebben de Duitsers de overgebleven mensen in het kamp een injectie gegeven met tyfusbacillen en ze daarna naar buiten gejaagd. Overal in die streek lagen dus in stallen en schuren lijken van met typhus besmette joden. De Russen waren doodsbang voor een tyfusepidemie, vandaar dat we zo zwaar bewaakt werden. We sliepen langs de weg, water vonden we altijd wel, maar het brood dat we bij ons hadden werd al snel zo slecht, dat als je er een stuk afbrak, de draden schimmel tussen de stukken bleven hangen. We zijn er echter nooit ziek van geworden.

Ook liepen er mannen met blaren op hun voeten die soms wel een hele hiel besloegen. Maar iedereen bleef lopen. Bij Sopron gingen we de Hongaarsche grens over. Ergens onderweg heb ik tijdens een van de rustpauzen het enige goede overhemd dat ik nog had, geruild met een Hongaarse boerin voor een brood. Toen we eenmaal uit het besmette gebied waren, konden we 's nachts slapen in paardenstallen. Er waren natuurlijk geen paarden meer te bekennen, maar even natuurlijk was de grond nog bezaaid met (oude) paardevijgen.

We keren van richting om en gaan naar het westen

Ik was het er ondertussen helemaal niet mee eens, dat we steeds maar verder naar het oosten gingen in plaats van naar het westen. Ik bepraatte dat met de Hollanders en een Oostenrijkse meid, die we onderweg opgepikt hadden en die met haar Hollander meeliep. We besloten dus om midden in de nacht er vandoor te gaan, als al de bewakers sliepen.

In het holst van de nacht zijn we toen er tussenuitgetrokken, lopend naar Szombathely. We wisten dat daar een treinstation was en dat hebben we ook gevonden. Toen we het perron opliepen werden we aangehouden door een spoorwegbeambte. We hebben hem verteld dat we niet met de Russen mee wilden, maar liever op eigen houtje zouden proberen naar Holland terug te komen. De man bracht ons toen naar een leeg personenrijtuig, dat geen banken meer had. Hij zei, dat we stijf tegen de zijkant moesten gaan liggen, aan de perronzijde, omdat er Russen de treinen voor het vertrek controleerden. Hij deed nadat we waren ingestapt de deuren van het rijtuig achter ons op slot. Korte tijd later schenen er inderdaad zaklantaarns naar binnen - en die verlichtten alleen een lege kale vloer.

's Morgens werd ons rijtuig aan een trein gehaakt en vertrokken we. Een conducteur kwam de deuren voor ons opensluiten, zodat we ons konden verdelen over de andere rijtuigen. Hij waarschuwde ons allemaal toen we bij Nagykanisza waren en liet zelfs de trein een stuk voor het station stoppen. Zo konden wij onopgemerkt uitstappen, midden in het land en dan gaan lopen naar de grens met Kroatie.

In een van die paardenstallen hadden we een groep van ongeveer 20 Italianen opgepikt. Die waren samen met ons er tussen uit gepiept en nu stapten ze gelijk met ons uit en liepen met ons mee. We zijn met z'n allen de grens overgegaan, ik geloof bij Kotoriba en vandaar naar Cakovac. We kwamen zo nu en dan op een kruispunt van wegen en wisten dan natuurlijk niet welke weg we moesten nemen. Gelukkig bleek er een Italiaan in de groep te zijn die wat Kroaats sprak. Maar ik verstond nauwelijks Italiaans en de andere Hollanders ook niet. Gelukkig was er ook een Italiaan die wat Frans kon spreken en dat kende ik ook. Dus stopten we als we een boer op het land zagen werken en dan begon er een hele samenspraak. Dat ging op deze manier. We stonden in een kringetje om die boer heen en de eerste Italiaan praatte met de Kroaat en vertaalde wat hij hoorde voor de tweede Italiaan die het in het Frans aan mij doorgaf en dan vertelde ik het in het Hollands aan de Hollanders en in het Duits aan dat Oostenrijkse meisje. Binnen vijf minuten wist ik nauweljks meer welke taal ik eigenlijk aan het spreken was. Maar al met al blijken we toch altijd de goede kant op gelopen te zijn.

We kwamen op zekere avond bij een rivier, de Drau, er was een pontje en we werden gratis overgezet (gek genoeg was alles gratis, ook het treinvervoer). We waren zo dodelijk vermoeid, dat we direct aan de oever van de rivier gingen slapen. Henk had een deken en ik ook. We legden één deken uit op het gras en gingen dan onder de tweede slapen. Toen we 's morgens wakker werden, konden we ons zowat wassen met het dauwwater dat op de deken lag. Het was trouwens de laatste nacht dat we een deken hadden.

De volgende dag werden we namelijk staande gehouden door een troep partisanen (troepen van Maarschalk Tito) en die namen ons onze dekens af. Omdat het Duitse legerdekens waren, volgens hun. Ze vertelden ons wel, dat er ergens bovenop een heuvel vlakbij een treinstationnetje zou zijn. Toen we die heuvel beklauterden, begon het te regenen en we gleden elke drie stappen naar boven er wel twee weer terug. Maar uiteindelijk bereikten we de top en zowaar, daar stond een station. Maar het zou nog uren duren voor er een trein zou komen.

We zagen vlakbij een weiland vol koeien en midden tussen de koeien, een vijvertje. We waren na onze eindeloze trektocht nu niet bepaald schoon. Dus, als schone Hollander, besloot ik om gauw een bad te nemen in dat vijvertje. Er was verder toch niemand te zien. Een van de andere Hollanders had hetzelfde idee en we stonden lekker naast elkaar, spiernaakt, ons te wassen in die vijver - het water kwam tot onze knieën - met kleizeep. Ineens een grote gil en toen we ons omdraaiden, stond daar een boerenmeid met ogen als schoteltjes naar ons te kijken. Die andere Hollander riep (gewoon in het Hollands hoor): "Ga weg of ik schiet". Ik heb nog nooit iemand zo vlug zien omdraaien en zo hard zien weglopen. Wij stonden daar in ons nakie te stikken van de lach.

Uiteindelijk, na lang wachten, kwam er een trein en reden we naar Zagreb. Daar werden we opgevangen door andere partisanen en kregen we een echte maaltijd en namaakkoffie (van geroosterde eikels). We waren onder vrienden. Maar we waren nog lang niet waar we wezen wilden en het zou nog heel wat moeite gaan kosten om daar werkelijk te komen.

(wordt vervolgd)

Terug naar Pennenvruchten
Terug naar Clara's Boekenrubriek