De Anugita.
N.L.Vas.
Deze wereld met alles wat zich daarin
bevindt, is er voor de
ervaring van de ziel. Aan de natuur, ligt een ontwerp, ten grondslag
met het doel de ziel te laten ondervinden. Er is een oude spreuk, destijds
geschreven boven de poort van de tempel van het orakel van Delphi die
zegt: gnooti seauton "mens ken uzelf."
De Anugîtâ is onlangs door
mijn vriend Rudi Jansma voor het eerst in het Nederlands vertaald, en
wordt door sommigen beschouwd als een
oepanishad, een deels occulte tekst die van leerling op meester werd
overgedragen. We nemen de uitdaging van het leven steeds weer opnieuw
aan, ervaring na ervaring, en we worden nooit volledig verslagen als
we altijd gericht zijn op ons hogere zelf, in de Anugîtâ
verpersoonlijkt door Krishna. De Anugîtâ, letterlijk nazang,
komt ver na de Bhagavad-Gita in het grote Indiase epos het Mahábhárata,
als de grote oorlog is afgelopen. Het verhaal gaat over Krishna (ons
hogere zelf) die met Arjuna (die staat voor ieder menselijk wezen die
het geestelijke pad heeft of wil betreden) door het paleis genaamd Maya,
ofwel Illusie. De strijd is gewonnen en Arjuna vraagt zijn vriend nog
eens te herhalen wat hij hem in de Bhagavad-Gita had verteld, want hij
wist niet meer wat Krishna hem toen had verteld.
Voor alle duidelijkheid even een korte
aanduiding van wat de Bhagavad-Gita, letterlijk het lied van de Heer,
is. Het is onderdeel van het Mahábhárata, en is naar verluid
geschreven door Vyasa, een naam die wordt gegeven aan iemand die een
gedetailleerde onthulling over iets kan geven. Het Mahábhárata
is een van de twee beroemde heldendichten van India - het andere is
het Ramayana epos - omvat in Europese uitgaven 10 of meer boekdelen.
De Bhagavad-Gita speelt zich geheel af op het slagveld van een "heilige
oorlog." Een oorlog om 'persoonlijkheden' te helpen om 'levende
zielen' te worden. Het is een dialoog waarin Krishna als de wagenmenner
en Arjuna, zijn leerling, een hoogst spiritueel gesprek hebben. Het
is een befaamd esoterisch werk, en wordt ook wel het boek van devotie
of yoga genoemd.
In de Anugîtâ geeft Krishna
een verdere uitleg aan de leringen door
middel van vele mystieke suggesties en legt de nadruk op jñãna
yoga, de yoga van kennis door middel van concentratie. Het zou het boek
van
concentratie genoemd kunnen worden. In De Geheime Leer verwijst Blavatsky
twintig maal naar de Anugîtâ. Het ligt niet in mijn bedoeling
hier een boekbespreking te geven, maar om te proberen min of meer de
verborgen boodschap erin te interpreteren. Om dit te doen kunnen we
ons om te beginnen een paar verstandige vragen stellen: (1) Waarom moeten
we onszelf leren kennen?; (2) hoe doen we dat?; (3) wat doen we als
we onszelf hebben leren kennen?
(1) Waarom moeten we onszelf leren kennen?
Is dat echt nodig?
Volgens de ouden wel. Ze eisten het zelfs, om de eenvoudige reden dat
indien we onszelf kennen, we God kennen. De mens is een microkosmos
analoog aan de macrokosmos. De natuur herhaalt zichzelf en via de wet
van de overeenkomsten hebben de ouden ontdekt dat de mens een kopie
in miniatuur is van het universum. Wat is het doel van ons leven op
aarde? We worden in deze wereld met onjuiste ideeën geconfronteerd,
onjuiste filosofische opvattingen en onware religies. De mens in het
westen van de wereld is lange tijd voorgehouden dat hij een arme en
droevige zondaar is vanwege de actie van Adam en Eva, en dat hij zichzelf
daarvan niet kan verlossen. Daarom ging hij er vanuit dat hij inderdaad
zondig was, en gedroeg zich daarnaar. Waren bang voor de dood en voor
rampen, en zijn nog altijd bezig steun en zelfverdediging na te jagen.
Het dogma van hemel en hel na dit leven heeft angst in ons hart gebracht.
De oosterse religies presenteren een diepere filosofie. Ze geven ons
door hun ideeën over wederbelichaming en een rechtvaardige wet
van oorzaak en gevolg een leer van hoop. Dit heeft hen dichter bij de
natuur gebracht. Volgens vele oosterse filosofieën is het doel
van het leven de bevrijding van de ziel. De oude oosterse literatuur
is een enorme voorraadschuur aan kennis, en de Anugîtâ is
daar een waardig voorbeeld van.
De grote verlossers van alle tijden hebben
de mens nooit gevraagd
om op een uiterlijk god te steunen, of om bang te zijn voor een of andere
duivel of om blindweg te geloven in een of ander boek of een kerk. Zij
hebben erop aangedrongen zichzelf, zijn ware natuur, te leren kennen
en om zelf verantwoordelijkheid te dragen. Onze ware natuur verandert
nooit, zij bestond al voor dit leven. Dit is voor ons westerlingen wellicht
moeilijk te begrijpen; te denken dat er zonder verandering geen vooruitgang
kan zijn. We zijn nooit wat we zien, weten, voelen, horen of ervaren.
Er is dat wat door spraak, beschrijving of begrip niet kan worden bevat
- het hoogste in het universum. Waar zoeken we daarnaar? In de hemelen,
de zeeën, geheime plekken op aarde, of is het dichterbij, binnenin
onszelf? Alles wat we over god kunnen weten is wat we in onszelf weten.
Tegelijk is God alomtegenwoordig, in alle dingen, van een zandkorrel
of een stofje, en ondersteunt het hele heelal. Het heelal is geen schepping
van God, maar een emanatie of 'tevoorschijnbrenging' van het Absolute.
Alles in het heelal is het Absolute dat gemanifesteerd is.
De oude wijsheid is er voor ieder die
ernaar verlangt, maar we
krijgen het niet cadeau. We moeten haar bestuderen, en leren om
zelfstandig te denken. We hebben een kennis nodig die grootser is dan
wat alle vormen van religie die de mens heeft uitgevonden, de kennis
van de aard van de mens. Door onze kennis uit te breiden vergaren we
wijsheid terwijl we leren de oude grondregels in praktijk te brengen.
Wat hebben duizend voorschriften voor zin voor iemand die ze niet toepast?
(2) Dit leidt ons naar onze tweede vraag,
namelijk hoe leren we onszelf kennen? Hier zijn drie sleutels om mee
te beginnen:
(i) een diep en doordringend besef te verkrijgen van onze
onwetendheid en ervan overtuigd te raken dat we onszelf voortdurend
hebben misleid;
(ii) er diep van doordrongen te raken dat kennis en wijsheid zijn te
verkrijgen door inspanning;
(iii) er volkomen vastberaden op gericht te zijn die kennis te verkrijgen
en de consequenties ervan onder ogen te zien.
Om dit te doen zullen we dieper in onszelf
moeten delven. Niemand kan een ander (ware) kennis schenken, men kan
die slechts door ervaring en inzicht zelf verwerven. Er bestaat een
zuiver, geestelijk vermogen, dat de mens in staat doet zijn in alle
richtingen te zien. De meesters van wijsheid bezitten dit vermogen.
Het is in iedereen verborgen aanwezig. Het wordt verkregen wanneer het
denken niet langer zichzelf ziet als de kenner en hetgeen ervaringen
opdoet, maar wanneer het een wordt met de ziel (innerlijk). De meesters
van wijsheid zijn niet langer (willoos) onderhevig aan wederbelichaming:
zij kunnen zonder de beperking van een stoffelijk lichaam op aarde leven,
en hun ziel is op elk moment vrij.
Het heelal met alles daarin is er voor
de ervaring van de ziel. We zouden de beginselen van de kosmos en onszelf
goed moeten bestuderen, en een onderscheid moeten maken tussen wat permanent
en tijdelijk is, wat hoger en lager is, waardoor we in staat zullen
zijn het lagere naar het hogere te leiden. We bestaan uit een lichaam,
een ziel en een geest. Het lichaam bestaat uit zintuigen, en dit wordt
in de Anugîtâ uitgebreid besproken. Ons gehoor, ons tastzintuig,
ons voelen en zien kunnen ons misleiden en van onze ware identiteit
afleiden. Maar dat wat werkelijk ervaart en kent is de ziel en niet
het denken. Het denkvermogen is een inwendig orgaan, een denkend beginsel.
Het is veel verhevener en subtieler dan het stoffelijk lichaam, maar
toch is het slechts een
instrument, dat door de ziel wordt gebruikt om ervaringen op te doen,
net als een astronoom die een telescoop gebruikt om de hemel te bestuderen.
Het is een gereedschap door middel waarvan de ziel ervaringen en kennis
opdoet. Het kan zichzelf niet verlichten omdat het gekleurd en beïnvloed
is door ervaringen en objecten. Het denken is een heel belangrijke factor
voor het bereiken van concentratie. Zonder het denken kan concentratie
niet worden verkregen. Het heeft een plastisch karakter, want het kan
zich vormen naar elk denkobject dat eraan wordt gepresenteerd of waarop
het wordt gericht. Het denken is als water, dat zich aanpast aan de
vorm van het vat waarin het wordt gegoten. Het kan rond, vierkant, lang
of plat worden, het kan elke vorm aannemen. Deze plastische eigenschap
is wat men 'modificatie' noemt. Terwijl het denkvermogen deze modificatie
ondergaat, draagt het zijn informatie over aan de ziel.
De manier waarop het denkvermogen een
subject of object benadert, is via de zintuigen, gehoor, tast, gezicht,
smaak en reuk. De Anugîtâ voegt daar twee hogere aan toe:
het denkvermogen en het begrip of inzicht. Sensaties als hitte en koude
kunnen het denken direct modificeren, en als we over hitte of kou denken,
modificeren we het denken indirect. Als we naar muziek luisteren of
een boek lezen modificeren we ons denken. We worden tegenwoordig overspoeld
met informatie via televisie en reklame, enzovoort. De meeste informatie
die we ontvangen is bedoeld om onze zintuigen te prikkelen. Waar we
ook gaan, in winkels, restaurants of op straat, horen we muziek die
er speciaal voor is gemaakt om ons aangenaam en op ons gemak te doen
voelen. De verkopers beloven genot en bevrediging. Moderne reclameagentschappen
zijn experts op het gebied van zintuiglijke manipulatie. Maar er wordt
ook gezegd dat dit denkende beginsel dat aan voortdurende modificaties
onderhevig is onder controle kan worden gebracht en kan verstillen tot
aan een toestand van absolute kalmte. Dit wordt het belemmeren van de
modificatie van het denkvermogen genoemd.
De esoterische theosofie leert ons dat
het ware leven in een spiritueel bewustzijn bestaat en niet in de grove
materie. Het objectieve heelal is een voorbijgaande illusie, omdat het
een begin en een einde heeft. Leven en dood zijn ook een illusie. Leven
is niet het tegengestelde van dood, maar geboorte is het tegengestelde
van sterven. Het leven is een continuüm net zoals bewustzijn een
continuüm is. Als we sterven verlaten we de stroom van het (aardse)
leven om deze om te ruilen voor een toestand van (relatieve en tijdelijke)
zaligheid die we in het theosofische spraakgebruik aanduiden met de
Tibetaanse [maar deels van het Sanskriet afgeleide] term Devachan. We
moeten eerst ons eigen onsterfelijk beginsel erkennen, dan pas kunnen
we overwinnen, of "het koninkrijk der hemelen met geweld innemen."
Het werkelijke leven is het geestelijke bewustzijn van dat leven, in
een bewust bestaan in de geest en niet in het materiële.
In de Anugîtâ komen verwijzingen
tegen over het offeren van dieren. Als we dat esoterisch lezen, vertegenwoordigen
'dieren' onze zintuigen, die we dienen te offeren aan ons hogere zelf,
dat de ware kenner is. Maar men moet niet letterlijk 'echte' dieren
offeren voor een of ander ritueel. Leven na leven belichamen we ons
opnieuw onder de wet van oorzaak en gevolg, ofwel karma. Wederbelichaming
(of reïncarnatie) is door de eeuwen heen aan de mensheid onderwezen
en is een deel van de
cyclische wetten van de natuur. Het is een leer die zo oud is als de
wereld. Wat is het dat zich steeds weer belichaamd? Is het de valse
persoonlijkheid met haar verlangens, aspiraties, gehechtheden en
gevoelens van haat en afkeer tijdens deze ene incarnatie? Dat lijkt
niet erg waarschijnlijk. De occulte leer onderwijst dat Ego of Ziel
de wortel is van iedere nieuwe incarnatie en heeft (als het ware) een
koord
(sûtrâtman) waaraan (als kralen) de ene na de andere vergankelijke
persoonlijkheid en haar lichaam genaamd mens wordt geregen.
Al onze gedachten en handelingen hebben
een oorzaak en een gevolg. En totdat we de bevrijding van de ziel hebben
bereikt zullen we het ene na het andere leven op aarde leven om te oogsten
wat we hebben gezaaid. De theosofie leert zelfopoffering (ter wille
van het welzijn van anderen) als de basis voor verdere vooruitgang in
kennis. Boeddhistische en theosofische literatuur geven als hoogste
ethische waarheid dat men moet trachten te leven in harmonie met wat
daar de zeven paramita's of
volmaaktheden worden genoemd.
De paramita's, zoals die in De stem van
de stilte in de recensie van Blavatsky worden weergeven zijn de sleutels
tot ware yoga.
1. Barmhartigheid en onsterfelijke liefde; 2. Deugdzaamheid, of
harmonie in woord en daad; 3. Mild geduld, dat door niets kan worden
verstoord; 4. Onverschilligheid voor pijn en plezier,
5. Verdraagzaamheid, 6. Diepgaande spirituele - intellectuele
contemplatie en 7. Inzicht en wijsheid.
Er is een manier om de ziel te bevrijden,
maar dit kan niet in één leven worden bereikt; het is
een werk van vele levens. Omdat we mensen zijn met een (tot op zekere
hoogte) ontwaakt bewustzijn zal ons evolutionaire pad ons allemaal op
een dag tot de bevrijding van de ziel leiden. Het is onze evolutionaire
bestemming als mens om in de verre toekomst volledig geestelijk te ontwaken.
Voor sommigen die daar klaar voor zijn kan de reis nu al beginnen. Zij
is voor degenen die er open voor staan. Theosofie leert ons om devotie
te ontwikkelen; deze zal ons in de toekomst beschermen. Devotie maakt
ons zelfverzekerd, ontspannen en houdt ons op gang. Een constant leven
waarin met de juiste spraak, gedachten, gevoelens en de juiste handelingen
beoefent vormen het pad van de praktische theosofie.
(3) Wat doen we als we onszelf kennen?
Dan worden we geconfronteerd met een keuze, namelijk om de illusie van
de zuivere verlichting te
volgen, of de waarheid van mededogen. Deze keuze bereikt ons wanneer
we hebben geleerd zuivere spirituele kracht te zien en te gebruiken,
om in alle richtingen te zien en te kennen. Er is een pad dat ons het
zuiver licht van nirvana binnenleidt, het licht van de zuivere verlichting.
En er is een ander pad, dat van mededogen dat leidt tot het helpen en
leiden van de mensheid. Niemand kan die keuze voor ons maken dan wijzelf,
onze eigen vrije wil. In alle rijken van de natuur bestaat de kracht
van vrije wil. Vrije wil is een neutrale, kleurloze kracht en behoort
allen toe.
Als we het pad van jñãna
yoga volgen, brengt ons dat het inzicht van de verbondenheid van alles
wat bestaat. Er is niets in de natuur dat afgescheiden is en geïsoleerd
staat van de rest. We zijn allemaal verbonden door het bewustzijn. Het
is het denken dat ons misleidt en ons het waanbeeld voorschotelt dat
we van onze medemensen zijn afgescheiden. Dat we ons lichaam zijn, en
niet een levende ziel. De illusie dat we ons lichaam zijn is de grote
oorzaak van alle lijden. De mensheid is een groot weeskind en heeft
dringend hulp nodig dankzij haar leven in illusie, zich identificerend
met het lichaam en denkend dat zij losstaat van de natuur. Het universum
is collectief gezien een belichaamd bewustzijn; en
individueel gezien (de totaliteit van) de belichaamde bewustzijnen of
monaden (waaruit het bestaat).
Een korte samenvatting van wat tot nu
toe is gezegd:
1. Waarom moeten we onszelf leren kennen? Omdat door de hoeveelheid
verkeerde ideologieën uit het verleden, het tijd is de waarheid
over ons eigen wezen te ontdekken. De mens is een kopie van het heelal
en het pad om God te kennen is door onszelf te kennen. Een voorbeeld
hiervan komt uit de oude wijsheidsleer dat wij in het hart van ons hart
goddelijke wezens zijn en dat wij een pad van geestelijke evolutie gaan
door via perioden van activiteit en van rust, van geboorte en dood.
2. Hoe leren we onszelf kennen? Door ons te realiseren dat we onwetend
zijn en onszelf voortdurend hebben misleid. Kennis en wijsheid zijn
verkrijgbaar door volharding, vastberadenheid en de werkelijkheid onder
ogen te zien.
3. Nadat we die zelfkennis hebben verworven, wat doen we er dan mee?
Hier is onze vrije wil uiterst belangrijk. Hoeveel mededogen hebben
we ontwikkeld tijdens onze rondgang door geboorten, sterven en weer
nieuwe geboorten? Door ons te realiseren dat we door anderen te helpen
betere mensen te worden, we onszelf helpen betere mensen te worden.
Tot slot wil ik een korte passage citeren uit de Anugîtâ,
die staat aan het einde van hoofdstuk 8.
"Jullie zijn allen zowel de machtigste als niet de machtigste,
omdat jullie allemaal van elkaar afhankelijk zijn.
Jullie bezitten allemaal jullie bijzondere kenmerken.
Ieder van jullie is de beste op zijn eigen gebied
en ieder heeft zijn eigen unieke eigenschappen.
Er is er steeds één die niet beweegt en één
die beweegt.
Als gevolg van jullie specifieke kenmerken
Zijn er vijf levensstromen te onderscheiden
en allemaal zijn jullie mijn eigen Zelf,
maar gemanifesteerd in talrijke vormen.
Beschouw elkaar als vrienden
en ga terwijl je elkaar tot steun bent
blijmoedig ieder je eigen weg."
Bronmeldingen; De Anugîtâ.
                        De
yoga aforismen van Patanjali
                        Blavatsky’s
collected writings.
                        The
Friendly Philosopher.
                        Stem
van de Stilte.
terug