Terug naar INDEX
Vanaf 2014 is deze
informatie vervolgd op de pagina ‘Nieuws’ van deze site
Diversiteit in één verhalenbundel
Jan
J.B. Kuipers heeft als schrijver, dichter en historicus een zeer divers oeuvre,
van kinderboeken, historische werken over zeevaart en Zeeland, gedichten tot
verhalen, romans, reisverhalen en filosofische essays. De boekuitgaven van zijn werk schikten zich
naar de markt door zich te profileren als bijvoorbeeld thriller (In de
Schaduw van Michiel, 2007) of fantasy (Spel
om de Regendanser, 2007). Dan weet de lezer wat hij krijgt! Met Een
ramp van 5000 tekens (Liverse, 2013) gaat Kuipers tegen de wetten van
De Markt in en heeft hij de
diversiteit van zijn schrijverschap in één verhalenbundel tot uitdrukking
gebracht. Vertrekkend vanuit de confronterende werkelijkheid (De groene straal) wordt via meer of
minder fantastisch gekleurde verhalen en verslagen – waaronder het
titelverhaal, over 9/11, het net niet in het centrum van de geboekstaafde
geschiedenis aanwezig zijn –aan het einde het accent weer op de persoonlijke
herinnering geschoven (De accordeon, Dorpsgezicht met reigers, De russen), zij het als onderdeeltje van
een bredere, historische ontwikkelingen (De
presentatie). De verhalen bevinden zich dus op de grens van het
fantastische, zoals dat voor het hele oeuvre van Kuipers geldt, en Een
ramp van 5000 tekens maakt duidelijk waarom dat is: in de kern van zijn
schrijverschap, de kern van zijn persoonlijkheid, zit het besef dat de fantastische
realiteit van de mythe het meest realistische is wat we hebben; de mythes van
onze persoonlijke jeugd, de mythes die we als familieverhalen vertellen, de
mythes van de andere werelden waar we in de zomervakanties heen vliegen, de
mythes van de officiële geschiedschrijving. In dat licht is deze verhalenbundel
minder divers dan je voorafgaand aan het lezen zou denken.
Paul van
Leeuwenkamp in Fantastische Vertellingen
(2013)
De Staats-Spaanse Linies. Monumenten van conflict en cultuur
‘Zo eens in de
zoveel tijd voel je het: dit is een boek, dat doet er toe. Ik had dat afgelopen
jaar met de eerste twee delen van de nieuwe omvattende Geschiedenis van Zeeland. Bij het lezen
van De Staats-Spaanse Linies, een rijk uitgegeven boek dat afgelopen
zaterdag 6 april 2013 in IJzendijke werd gepresenteerd, kon ik wederom maar tot
één conclusie komen: wie de streekhistorie geen dode letter vindt, zal
deze hardcover met aandacht tot zich moeten nemen. En dat is bepaald geen
straf, neem dat maar van mij aan. Jan J.B. Kuipers heeft een pen die tot
doorlezen maant.’ Lees
hier het vervolg van de bespreking van De
Staats-Spaanse Linies. Monumenten van conflict en cultuur op het weblog
‘Zeeland geboekt’ van Jan van Damme, PZC (9 april 2013).
Voor een greep
uit de recensies, kijk hier.
***
Een ramp van 5000 tekens
‘Wat een
journalistieke titel, was mijn eerste gedachte. Laat dat nou kloppen. In het
titelverhaal van de gisteren (zondag 20 januari 2013) in Zierikzee
gepresenteerde bundel Een ramp van 5000 tekens van Jan J.B. Kuipers
(1953) duikt de Pers op – met hoofdletter. De journalist verkeert enkele dagen
na Nine Eleven in 2001 in de veronderstelling
dat de schrijver van het boek op het moment van de aanslag in één van de Twin Towers was. Hot news, de
Pers komt voor een interview. Dan wordt het de Pers duidelijk dat de schrijver
niet echt in het WTC was. ,,’Godverdomme, dan moet ik vóór 15.30 nog een ander
onderwerp van 5000 tekens verzinnen’, zegt de Pers.” Lees hier het vervolg van de
bespreking van Een ramp van 5000 tekens op
het weblog ‘Zeeland geboekt’ van Jan van Damme, PZC (21 januari 2013).
***
Valkenisse, aan de golven prijsgegeven
‘Opgraven, onderzoeken,
het echte veld- en handwerk, dat is één. Maar vervolgens de uitwerking, de
boekstaving, de resultaten toegankelijk maken, dat is een ander verhaal. Her en
der in de provincie hebben we indrukwekkende verzamelingen, die soms al eeuwen
op inventarisatie wachten. Daarom vind ik het boek over het verdronken dorp Valkenisse een topper. Tien jaar – van 1993 tot 2004 – werd
er gespit en onderzocht in het sinds 1682 aan de golven prijsgegeven dorp voor
de kust van Waarde op Zuid-Beveland. Wat dat oplevert lezen we in het
boek Valkenisse, dat vandaag (donderdag 27
september 2012) wordt gepresenteerd.’ Lees
hier het vervolg van de bespreking van Valkenisse.
Geschiedenis, archeologie en topografie van een verdronken dorp op
Zuid-Beveland op het weblog
‘Zeeland geboekt’ van Jan van Damme, PZC (27 september 2012).
***
Paul van Leeuwenkamp over ‘De Put’ in Holland SF 46(2012)nr. 2,
pag. 18
Kan een “literaire polderthriller” iets te
maken hebben met fantastische literaire genres als fantasy
en sciencefiction, anders dan dat het, zoals alle literatuur, bij elkaar
gefantaseerd is? In het geval van De Put kan deze
vraag op twee niveaus met ja worden beantwoord. De Put is het laatste boek van Jan J.B. Kuipers, de alom bekende auteur van
fantastische verhalen en romans (Hubake’s
Huis, 2011; Kleine Leviathan, 2009; Het Spel om de Regendanser, met Gert Kuipers, 2007; Bannenfluister,
hemelglas, 1995), gelauwerd bij de Paul Harland Prijs
en voorlopers, eregast op KatCon, de Nederlandse
SF-conventie van 2012. En dan beperk ik mij tot het kleinere deel van zijn
oeuvre dat direct gerelateerd is aan de fantastische genres, want Jan JB.
Kuipers is één van die multi-genreauteurs waarvan het
oeuvre de vraag oproept of de opsplitsing in genres niet kunstmatig is. Via de
auteur heeft De Put een relatie
met de fantastische literatuur en het kan een beter of dieper of breder zicht
geven op de fantastische verhalen die Kuipers schreef.
Maar ook inhoudelijk is er een relatie met
de fantastische literatuur. Natuurlijk kun je bij een thriller, zelfs wanneer
het een “polderthriller” is, niet veel over de inhoud vertellen zonder het
leesplezier van de lezer geweld aan te doen, maar de flaptekst citeren moet
kunnen: “Siebe Edens, ‘particuliere recherche & inlichtingen’, ontmoet in
het Groninger Museum een Zeeuwse uitgever die kort darop
wordt vermoord. Bij zijn naspeuringen in opdracht van de vader van het
slachtoffer belandt Siebe in de naweeën van een oorlog tussen occulte
damesclubjes, waarin een levensgevaarlijke therapeute én zijne oude vriendin
Sophie Duvelaer zijn pad kruisen.” Wel, ik geef niet
te veel weg, wanneer ik verklap dat deze dames in het boek geregeld “heksen”
worden genoemd.
Maar zelfs wanneer fantastische literatuur
en polderthriller tegengestelden zijn, in De Put worden ze overspannen door een en hetzelfde uitspansel, dat van de
menselijke existentie, of misschien is het de alomvattende blik van de
fantastische auteur. Om wederom met de woorden van de flaptekst te spreken: “De
Put is een literaire polderthriller volgens het recept van de neo noir: natglimmende
straten, nodeloos geweld, bizarre erotiek en een piekerende antiheld.” En al
doet de aanduiding polderthriller een roman die voor een groot deel in steden
als Groningen, Middelburg en Goes afspeelt in eerste instantie fronsen – in
tweede instantie grijnzen – het is inderdaad erg neo noir.
De deprimerende, nihilistische toon van de neo noir als kern van de
menselijke existentie, waarbij het niet uitmaakt of die mens bij Sirius, in het
Elfenrijk of in Zeeland is, zelfs niet wanneer die mens een woordenafbijtende
Groninger is. Behalve met wat humor compenseert Jan J.B. Kuipers deze toon
vooral door zijn verhaal bijna voortdurend in beweging te houden.
Vanuit deze complexe en ambitieuze
compositie weet Kuipers de kern van het verhaal, misschien wel de kern van zijn
schrijverschap, op de lezer af te vuren: de kracht van het woord. Deze kern
komt tot uiting in de werkwijze van de hoofdpersoon Siebe Edens, die voor de
zoveelste keer zijn zaak oplost door maar wat aan te rommelen en links en
rechts wat woorden rond te strooien – suggesties, vermoedens, ongefundeerde
beschuldigingen – waar men dan op reageert. Het woord is machtig, het woord is
magisch…
De Put
Jan J.B. Kuipers
Uitgever: Liverse, Dordrecht
Jaar van uitgave: 2012
Boekverzorging: Henk van Trooyen
247 blz., 15,00 Euro, ISBN 978-90-76982-82-3
***
BALLUSTRADA jaargang 26, mei 2012, nr. 1 / 2,
24-31, essay van Leen Moelker over
gedicht ‘Bathse Spuisluis’ van Jan J.B. Kuipers: ‘’Bathse spuisluis: een
landschap in symbolistisch perspectief’. ‘Door de aanwezigheid van de
afwezigheid te veronderstellen gebeurt hier iets met het beeld van de
werkelijkheid.’
Abonnement
€ 19,- voor ca. 200 pagina’s en een zomerverrassing; los nr. € 12,50; red. avdveeke@zeelandnet.nl
***
Interview in de
PZC van 5 maart 2012: ‘Jan
J.B. Kuipers heeft meer dan 50 boeken geschreven’ (Rolf
Bosboom)
***
Uit: ‘De dichters van de
kloof’
‘Van de Nederlandstalige
genreschrijvers heb ik mooie herinneringen aan de experimenten van Eddy C. Bertin uit de jaren tachtig:
het imposante vormgedicht van een baby in één van zijn membraanverhalen,
bijvoorbeeld. Maar de speculatieve dichters in eigen taalgebied die ik hier
speciaal wil noemen, zijn de schrijvers die wijdbeens de kloof tussen
literatuur en genre overbruggen: multigenre-auteur Jan J.B. Kuipers bijvoorbeeld,
stadsdichter van Middelburg in 2005-2006 die tevens vele sf-prijzen
voor zijn korte verhalen heeft behaald, of Paul
van Leeuwenkamp, onder meer bekroond met de poëzieprijs van Sint-Truiden en
eveneens een begenadigd schrijver van sf-verhalen.’
Roelof Goudriaan in Holland
SF 45(2011)4, pag.8
***
Interview over
de verhalenbundel Hubake’s Huis in De Faam en De Bevelander, 11 januari 2012; en een bespreking d.d. 16 januari
2012 in Zeeland Geboekt (Jan
van Damme/PZC).
***
GOLVEN:
Walcheren in woord en beeld:
‘raadselachtig
mooi’ (2011).
***
Marcel Orie
over de ‘muitende
personages’ in de genrefictie van Jan J.B. Kuipers
***
Indianen
hebben Jan Kuipers gefascineerd
Kinderboek over oorspronkelijke bewoners Amerika
Door Eugène de Kok, voor o.m. Middelburgse Bode / Internetbode, 8
sept. 2010 (bew.)
MIDDELBURG - Schrijver Jan J.B. Kuipers
uit Kattendijke is al van kinds af aan gefascineerd door indianen. Onlangs
verscheen van zijn hand ‘Het geheim van Stille Zalm’, een jeugdboek over de
oorspronkelijke bewoners van Amerika. Met het verhaal hoopt hij kinderen wat
bij te brengen over de indiaanse cultuur van voor 1800.
Al is dat niet zijn hoofddoel. “Het
belangrijkste is dat ze plezier hebben met het boek”, zegt Jan J.B. Kuipers.
“Als ze daarnaast nog iets opsteken over de Indiaanse cultuur, is dat mooi
meegenomen.” Zelf is hij altijd geboeid geweest door de indianen in Noord- en
Zuid-Amerika. “De mythologie is in die culturen overal en alom aanwezig. Veel
meer dan bij ons. Daar heb ik me voor dit verhaal dan ook uitbundig van
bediend, maar ze wel vermengd met eigen aanpassingen en aanvullingen. Zo ging
dat ook met de verhalen die van stam naar stam en van volk naar volk zwierven.
Iedereen voegde nieuwe elementen toe.”
Hoofdpersoon in het boek is het meisje
Neveloog dat een bijzonder verhaal krijgt te horen van haar grootvader, die op
sterven ligt. Hij vertelt haar over een ontmoeting in de bergen met zijn wel
zeer bijzondere bruid Stille Zalm. “Het meisje verwerkt de aanstaande dood van
haar grootvader op haar eigen manier. In haar omgeving lopen de werkelijkheid
en verbeelding, net als bij alle indianen, door elkaar heen. Hun gevoel van realiteit
was veel anders dan het onze.”
‘Het geheim van Stille Zalm’ is
verschenen bij de educatieve uitgeverij Maretak. Kuipers, voor wie geen genre
vreemd lijkt te zijn, maakte voor hen al twee keer eerder een kinderboek. De
Kattendijker geniet van het schrijven voor kinderen. “Je bent minder gebonden
aan allerlei opvattingen die er zijn. Je kunt je verbeelding daarom volop
gebruiken”, zegt hij, maar voegt daaraan toe dat het schrijven geen sinecure
meer is. “Er zijn allerlei leesniveaus waarvoor allerlei regeltjes gelden. Ik
maak normaal graag gebruik van lange zinnen, schrijf op wat er in me opkomt,
maar dat kan bij kinderboeken niet altijd. Tijdens het schrijven moet je
rekening houden met alle regeltjes. Bovendien gaat het verhaal na afloop nog
eens door een computerprogramma.”
Het boek wordt ook verspreid via
bibliotheken en op scholen. Achterin het boek staat uitleg over het verhaal en
een lijstje vragen. “Het leuke van Maretak is dat de kinderen ook kunnen
reageren op de verhalen. Op twee eerdere boeken die ik voor Maretak schreef,
krijg ik nog steeds reacties van kinderen. Die zijn meestal leuk om te lezen.”
‘Het geheim van Stille Zalm’ van Jan
J.B. Kuipers is verschenen bij uitgeverij Maretak.
ISBN: 978-90-437-0366-6
***
Peter de Jong gaf Middelburg gezicht
Boek ‘Ik ben een stenenbikker’
van Jan J.B. Kuipers
Bron: PZC 3 september 2010 | door Ali Pankow (bew.)
MIDDELBURG - De naam Peter de Jong (1920-1990) is nauw
verbonden met de wederopbouw van Middelburg na de Tweede Wereldoorlog. De man
die de hoofdstad zijn gezicht teruggaf, wordt vanaf zaterdag geëerd met een boek
over zijn levensloop en een expositie van zijn werk bij galerie ‘t Haentje te
Paart in Middelburg. De
ZNF-toneelvoorstelling Vlammenstad bracht dat bombardement de afgelopen week
weer nadrukkelijk onder de aandacht. Het besef van de verwoesting prikkelt bij
velen ongetwijfeld ook de nieuwsgierigheid naar het herstel.
De Jonge, die zijn loopbaan als
beeldhouwer in zijn geboorteplaats Den Haag begon, kwam naar Zeeland. Hij
werkte tot zijn dood aan de restauratie van het Middelburgse stadhuis en
verrijkte de stad met tientallen kunstwerken zoals de bekende Stadstimmerman.
Ook tekende hij voor de Middelburgse bijdrage aan het Vredespark in Nagasaki in
Japan in 1983. Het is een bronzen beeld van een moeder die haar kind beschermt.
Een ander bekend werk van zijn hand is De Dijkwerkers aan de Veersegatdam op Noord-
Beveland. Tevens leidde hij amateur- en
beroepskunstenaars op.
"Ik liep al lang rond met het idee
van een eerbetoon aan mijn vader, maar het heeft door allerlei omstandigheden
lang geduurd. Ik ben blij dat het er nu twintig jaar na zijn dood eindelijk van
komt", zegt Juul de Jong. Zij
had zelf veel herinneringen aan haar gedreven en kunstzinnige vader
opgeschreven. "Maar een opsomming van ‘en toen en toen’ maakt natuurlijk
nog geen boek. Via bekenden ben ik bij Jan Kuipers terechtgekomen. Hij was
meteen enthousiast", vertelt zij.
"Ik wilde het inderdaad graag
schrijven. Vooral omdat ik mij Peter de Jong goed herinnerde uit de tijd dat
hij zijn atelier op de Balans had en ik daar werkte bij het Depot voor
bodemvondsten. Het is geen kunstboek geworden. Dat was ook niet de opzet. Ik
heb gestreefd naar een zo volledig mogelijke beschrijving van zijn
levensloop", zegt Jan J.B. Kuipers.
Hij putte zijn informatie onder meer uit de herinneringen van dochter Juul en
uit de vele interviews die Peter de Jonge had gegeven.
De titel ‘Ik ben een stenenbikker’ zegt iets over hoe het publiek deze
beeldhouwer kent. "Maar naast die grote stenen beelden maakte hij toch ook
graag kleine stenen portretten en bronzen. De expositie biedt daar een mooi
overzicht van. De werken komen hoofdzakelijk uit familiebezit. Verder worden
zijn grotere, zware werken via foto’s belicht", aldus Juul de Jonge.
‘Ik
ben een stenenbikker’. Peter de Jong (1920-1990), beeldhouwer, Vlissingen: Den Boer | De Ruiter,
2010. ISBN 978-90-79875-23-8, € 13,50.
***
Een hoofdrol voor het water in
de Zeeuwse canon
Bron: Cultuurkroniek, Jaarmagazine 2009 van het
Prins Bernhard Cultuurfonds, 2010, 41-43
| door Liesbeth Maas (bew.)
Sinds vorig jaar heeft Zeeland zijn
eigen canon. Jan Kuipers is een van de auteurs die de onderwerpen van zijn
provinciale geschiedenis beschreef in de ‘Geschiedenis van Zeeland, de canon
van ons Zeeuws verleden’. “Dat verleden is onlosmakelijk verbonden met het
water.”
De Zeeuwse
canon is, net als de nationale canon, opgebouwd uit veertien hoofdthema´s en
vijftig daaraan verbonden onderwerpen, vensters geheten. En net als de
Nederlandse canon is de Zeeuwse canon een geschikt leermiddel voor scholieren
tussen de negen en veertien jaar, waarbij de Nederlandse en de Zeeuwse
geschiedenis in samenhang kunnen worden gezien. Jan Kuipers: “Zeeland maakt
deels dezelfde bewegingen als de rest van Nederland maar wijkt er ook van af.
Zo kwam de verstedelijking eerder op gang door de overzeese handel, maar met de
industrialisatie en de aanleg van kanalen en spoorwegen waren we laat.”
In vijftig
hoofdstukken komen alle historische blikvangers van Zeeland aan bod. Van de
Romeinen en de zendeling Willibrord naar Zeeuwse kapers en zeehelden,
meekraptelers en kanalengravers. De jongere geschiedenis werpt licht op onder
meer Mondriaan in Domburg, de Tweede Wereldoorlog en Zeeuwse Molukkers.
Kuipers: “De canoncommissie bestond uit vertegenwoordigers van culturele
erfgoedorganisaties uit de hele provincie. Leuk detail daarbij is dat de
Zeeuwse bevolking zich over tien vensters mocht uitspreken.” Er werd een keuze
uit twee mogelijke onderwerpen geboden, een onafhankelijke jury hakte
uiteindelijk de knopen door, gebaseerd op reacties vanuit de provincie. Zo
veranderde het door de commissie voorgestelde venster van de stormvloedkering
Oosterschelde in een venster over de Watersnood 1953. “Daarmee veranderde wel
het venster maar niet de inhoud van het onderwerp waar we door het venster naar
kijken. Natuurlijk komen de Deltawerken aan bod, alleen gaf de bevolking aan
deze te willen herinneren via de watersnoodramp”, legt Kuipers uit.
Jan Kuipers schreef
de canon samen met maritiem historicus Johan Francke. Kuipers richtte zich
vooral op de vroege periode van zijn provinciale geschiedenis die zesduizend
jaar geleden begint met de eerste bewoners: jagers, verzamelaars en vissers. In
Zeeland is hij een bekend figuur, zo was hij in 2005 en 2006 stadsdichter van
Middelburg; hij heeft boeken en artikelen over de Zeeuwse geschiedenis op zijn
naam staan en beheert voor Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland het
archeologische archief.
Kuipers vertelt
dat er in Zeeland sprake is van een fascinatie voor de eigen geschiedenis, wat
volgens hem vooral veroorzaakt wordt door de geografisch afgelegen ligging. “Er
zijn hier verschillende organisaties die zich met de provinciale geschiedenis
bezighouden en er verschijnen veel publicaties over ons eigen verleden. De
Zeeuwse canon sluit hierop naadloos aan.”
Scherven en doodshoofden
Dé rode draad
door de geschiedenis van Zeeland is het water. “Dat ons zowel goed als kwaad
heeft gebracht. De welvaart die het water ons gaf in de vorm van een bloeiende
zeehandel en tegelijkertijd de vele stormvloeden die alles kapot maakten en
complete dorpen lieten verdwijnen.” Het is een van Kuipers geliefde onderwerpen
in de canon: de verdronken dorpen van zijn provincie. Het gaat om kerkdorpen
die zijn ontstaan in de periode tussen 900 en 1500 en die zijn weggevaagd door
het wassende water. Zeeland telt de meeste weggespoelde dorpen van ons land,
120 maar liefst, en minstens zoveel buurtschappen. Voor Kuipers is het een
inspirerend uitje: wandelen in de gebieden waar vroeger volop leven was. “Zo
liep ik eens op het terrein waar ooit Valkenisse lag.
Ik zag de oude resten van de kerktoren nog staan, er lagen talloze scherven op
de grond, alsook doodshoofden en knekels; zij volgden het tij. Aan de horizon
zag je de containerschepen log voorbij varen – een mooier plaatje was niet
denkbaar.”
Vooral de
ondergang van Reimerswaal – de enige verdronken stad – boeit de Zeeuw. “Het was
ooit de derde stad van Zeeland, na Zierikzee en Middelburg, met bloeiende
handelshaven; nu is er niets meer van over. In 1631 verlieten de laatste
bewoners hun dorp, na een reeks van hevige stormvloeden te hebben doorstaan.
Zelfs het archief is uiteindelijk verloren gegaan in een brand, waardoor het
mysterie van de verdronken stad alleen maar groter is geworden.”
Godin in klederdracht
Een ander
canon-hoogtepunt voor Kuipers is Nehalennia, een
inheems-Romeinse godin die behalve bij Domburg en Colijnsplaat nergens ter
wereld werd vereerd. Nehalennia was de beschermster van
maritieme handelaars, zo rond de periode 150-250. “Restanten van haar tempel
bij Domburg kwamen in 1647 onder het duinzand vandaan”, vertelt Kuipers. “Voor
een behouden overtocht beloofden schippers en handelaren de godin een altaar,
in 2009 telden we ongeveer 300 opgeviste en opgedoken altaren.” Hoe zag Nehalennia eruit? Kuipers pakt zijn boek erbij en laat een
foto van haar beeltenis zien. “Ze zit vaak op een zetel in een lang gewaad met
een schoudermanteltje. Dat manteltje is uniek, sommigen zien het als het eerste
voorbeeld van Zeeuwse klederdracht.” Nehelennia wordt
altijd vergezeld door een hond, als teken van trouw en waakzaamheid, en een
mand met vruchten, duidend op vruchtbaarheid en voorspoed.
Grote afwezige
in de Zeeuwse canon is de in Kapelle geboren Annie M.G. Schmidt. Jan Kuipers
verklaart: “Zij wordt gezien als de belangrijkste kinderboekenschrijfster van
de vorige eeuw, maar haar werk behoort toch vooral tot de Nederlandse
letterkunde en niet de Zeeuwse.” Andere opvallende en soms verrassende
‘Zeeuwen’ die we wél in de canon tegenkomen: Reynaert
de Vos, Michiel de Ruyter, Jacob Cats, Johannes Hendrik van Dale (van de Dikke
van Dale) en Henriëtte Dorothea van der Meij, de eerste vrouwelijke journalist
en eindredacteur van Nederland. Behalve De Ruyter hebben ze niet zoveel met het
water van doen. Toch zijn het echte Zeeuwen, die, volgens Jan Kuipers, zich
onderscheiden door een eilandenmentaliteit: op zichzelf betrokken en sterk
chauvinistisch.
Jan J.B.
Kuipers en Johan Francke – Geschiedenis
van Zeeland, de canon van ons Zeeuws verleden. Walburg Pers.
***
‘Meijaards slachtoffer van roddel en
achterklap’
Nieuw boek over fouten
bijzondere rechtspleging na WO II
door Eugène de Kok
(bron: Vlissingse resp. Bevelandse Bode, 28 en 5 mei 2010 (bew.))
VLISSINGEN - Jarenlang was het not done om over
het ‘grijze’ verleden van Nederland kort na de Tweede Wereldoorlog te praten.
Pas de laatste tijd is er meer aandacht voor misstappen die Nederlanders
maakten in hun drang af te rekenen met collaborateurs en politieke delinquenten
uit de oorlogsdagen. Zaterdag werd een boek van Jan J.B. Kuipers en Gert P.
Kuipers gepresenteerd waarin ze, aan de hand van herinneringen van Hannelore
Meijaard, laten zien dat ook in Zeeland niet alles zwart en wit was.
Hannelore Meijaard, die al jaren een
galerie heeft in Vlissingen, woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog in het Zuid-Bevelandse dorp Oudelande. Haar moeder was een Duitse. Dat
maakte de welgestelde familie bijna op voorhand verdacht. In 1941 brandde hun
huis af. “De omstandigheden waaronder dat gebeurde, zijn nooit helemaal
opgehelderd, maar het riekte erg naar brandstichting. Alles was van
verschillende kanten in brand gevlogen; dat kan alleen als het is aangestoken”,
vertelt Jan J.B. Kuipers, die de tekst voor het boek Hannelore, kind van een Duitse moeder in oorlogstijd, 1940-1947
schreef en de interviews van zijn broer Gert P. Kuipers met Hannelore
ondersteunde via grondig archiefonderzoek.
Toen de familie Meijaard een paar weken na
de brand verhuisde naar Ellewoutsdijk (‘Mijn moeder is haar hele leven niet
meer in Oudelande terug geweest’, vertelt Hannelore in het boek) leek het
normale leven zich weer te herstellen, maar later bleek dat de vlammenzee
slechts een voorbode van veel meer ellende.
Vader Jan Meijaard was een commissionair
in groenten en fruit en voor de oorlog een gezien persoon in het dorp. Na de
bezetting leverde hij zijn koopwaar ook aan de Duitse bezetters. “Maar
honderdduizenden Nederlanders handelden uit economische motieven met de moffen.
Meijaard was slechts een van de velen”, weet Kuipers. “Hij was iemand die
apolitiek probeerde te opereren en iedereen te vriend dacht te kunnen houden.”
De bijzondere rechtsplegers - die na de
bevrijding moesten afrekenen met ‘foute’ Nederlanders - namen het Meijaard
kwalijk dat hij zonder zogenaamd Bezugschein (een document dat verplicht was als je aan de
Duitsers wilde leveren) aardappels aan de bezetters had verkocht. “Daar hebben
leden van de crisiscontroledienst, die nota bene zelf voor de Duitsers werkten,
zwaar tegen getuigd. Bij die dienst zaten veel mensen die hun eigen straatje
schoon wilden vegen.”
Meijaard kreeg te horen dat hij ernstige
collaboratie zou hebben gepleegd en bovendien lid zou zijn geweest van de NSB.
“Maar daar is nooit enig bewijs voor geleverd. De familie Meijaard is het
slachtoffer geworden van roddel en achterklap in het dorp en een lokale vete
die de politiek werd ingetrokken. Het was een nachtmerrieachtig scenario waarin
zij belandden.”
Spartaans
In het boek gaan de auteurs uitgebreid
in op een conflict dat Meijaard had met een belastingambtenaar uit Oudelande,
die direct na de oorlog eventjes burgemeester was. “Die man had dus echt een
persoonlijke vete tegen mijn vader … Die heeft een klacht ingediend, op losse
schroeven, zal ik maar zeggen”, tekenen ze op uit de mond van Hannelore. “Naar
aanleiding van die klacht is vader opgepakt en anderhalf jaar vastgezet zonder
enige vorm van proces in Ellewoutsdijk. Dat was dus het begin van alle volgende
ellende voor het gezin.”
Meijaard kwam terecht in Fort
Ellewoutsdijk; ‘een Spartaans kamp waar later zeer negatieve rapporten over
zijn verschenen.’ Kuipers zegt dat het voorheen welgestelde gezin tijdens de
detentie van de vader bijna aan de bedelstaf raakte en tot paria’s werd
verklaard. “Ik ben zelf geboren in Zaamslag. Daar kenden we ook een kind van
een NSB’er. Die hebben we vaak uitgescholden. Zo ging dat in die tijd. Bij de
familie Meijaard is dat niet anders gegaan. Het is erg traumatisch voor hen geweest,
blijkt uit de herinneringen van Hannelore.”
De hoofdpersoon zelf omschrijft het in
één van de laatste hoofdstukken als ‘boosheid en teleurstelling in de
mensheid.’ “Dat gaat maar door tot je ouders bijna overleden zijn. Niet dat ik
kluizenaar geworden ben, bepaald niet. Maar ik wil nergens bij horen.” Volgens
Kuipers zijn de Meijaards niet het enige gezin dat het na de Tweede
Wereldoorlog moeilijk had door vergeldingsdrang van sommige Nederlanders die
actief waren in de bijzondere rechtspleging. “Het zijn dingen die veel mensen
hebben meegemaakt, terecht of niet. Helaas waren het ook vaak de kleine vissen
die werden opgepakt, terwijl de echte schuldigen vrijuit gingen.” Over
schuldigen wil Hannelore zich in het boek niet uitlaten. “Schuld vind ik nogal
een groot ding. Het is lastig. Je mag sowieso niemand veroordelen. Er zijn
gewoon gewetenloze personen. Toch moeten we in een betere wereld blijven
geloven, hoe onrealistisch ook.”
Cowboyachtig
Kuipers juicht het toe dat er de laatste
jaren meer aandacht komt voor misstanden in de periode na de oorlog. “Tegenover
mensen zoals Hannelore en haar familie is dat niet meer dan terecht. Zij hebben
ook geleden, al moet je dat niet willen vergelijken met andere slachtoffers van
de oorlog. De bijzondere rechtspleging, een cowboyachtige bedoening, vervolgde
tienduizenden mensen. Dat kan natuurlijk niet allemaal goed zijn gegaan, ook
hier niet.”
Volgens de schrijver is er in Zeeland
eerder aandacht aan het stuk geschiedenis besteed, maar gaat Hannelore voor het
eerst uitgebreid in op het onderwerp. Kuipers zegt dat het lang duurde voordat
de Vlissingse besliste dat ze met haar verleden naar
buiten wilde treden. “Het contact is verlopen via Gert die met haar werkte.
Uiteindelijk heeft ze de knoop doorgehakt, maar het laat zien dat het nog
altijd een gevoelig onderwerp is.”
Hannelore,
kind van een Duitse moeder in oorlogstijd, 1940-1947. Jan J.B. Kuipers en Gert P. Kuipers.
Uitgeverij Den Boer/De Ruiter. ISBN 978-90-79875-13-9, € 12,50.
***
Nepdokter inspireert Jan J. B. Kuipers
door Ali Pankow
(bron:
PZC 23 september 2009 (bew.))
Meesteroplichter Abraham Maggaris
die in 1764 onder de schuilnaam Johan Cato Kamerling in Brouwershaven zijn opwachting
maakte, blijkt zowel theatermakers
als schrijvers te inspireren. ‘Geen wonder, snoodaards spreken nou eenmaal meer tot de
verbeelding dan brave burgers,’ zegt de Zeeuwse
schrijver/dichter Jan J. B. Kuipers.
Hij
presenteerde onlangs zijn roman Kleine Leviathan, waarin deze
18e-eeuwse nepdokter de hoofdrol speelt. ‘Ik had al twee verhalen over Abraham Maggaris geschreven. Ik stuitte op hem in de periode dat ik
voor de Encyclopedie van Zeeland werkte. De man was zo’n grote leugenaar
dat hij in zijn eigen verzinsels ging geloven,’ aldus Kuipers.
Onder de naam Kamerling gaf Maggaris zich in
Brouwershaven uit als doctor medicinae en deugdzaam
lid van de gereformeerde kerk. Toenmalig stadssecretaris Daniël Viergever
beschreef de hele geschiedenis onder de titel De schijndeugd op het tweede
schavot. Dit verslag van Viergever, hoewel gortdroog, vormde eerder de
basis voor twee toneelproducties in 1985 en 2004 op Schouwen-Duiveland.
Ook Kuipers putte informatie uit Viergevers verslag. ‘Andere gegevens die ik
over Maggaris heb verzameld, komen uit een
streekroman die een zekere De Graaf in de jaren vijftig over hem heeft
geschreven en uit een artikel destijds in het Zeeuws Tijdschrift. Daarna
was het voor mij zoeken naar de literaire constructie,’ vertelt de auteur.
Hij koos
uiteindelijk voor de historische literaire fictie. Dat genre biedt hem ruimte
er danig op los te fantaseren. In Kleine Leviathan heet de nepdokter dan
ook net even anders: Johannes Kamerink en
Brouwershaven wordt Breeuwershaven bij Kuipers.
Kamerinks veronderstelde buitenlandse betrekkingen,
verzonnen fortuin, gefingeerde correspondentie en een van Frederik II gekregen
klisteerspuit verschaffen hem toegang tot de plaatselijke elite. Tegen het eind
van de eeuw overpeinst Kamerink zijn uiteindelijke
falen. De gebeurtenissen die tot zijn berechting en opsluiting hebben geleid,
passeren de revue.
’Ik heb het historische verhaal met plezier vermengd met een grote dosis
fictie. De tijd waarin Maggaris leefde, de Rococo
leent zich daar ook voor. Het was bij uitstek een periode voor absurde
decadentie. Figuren als Maggaris en Casanova vonden
daarin voor hun praktijken een rijke voedingsboden,’ aldus Kuipers.
De titel Kleine
Leviathan verwijst naar de misgeboorte die de auteur de vrouw van de stadssecretaris
laat overkomen. Kamerink geldt als verwekker. Ook
hiermee speelt Kuipers in op de tijdsgeest. Volgens hem smulde het grote
publiek in de 18de eeuw van de publicaties en afbeeldingen van macabere
spelingen van de natuur.
Verder laat de schrijver Kamerink kennis maken met de
Zierikzeese kruidendokter en wetenschapper, de ‘oude
heer Balster’. Voor dit opmerkelijke personage heeft duidelijk de als zeer
respectabel bekende Job Baster model gestaan.
‘Wellicht was Baster inderdaad een brave man, maar in
mijn fantasie zou hij best ook over misgeboorten gepubliceerd kunnen hebben,
zegt Kuipers.
Kamerinks neergang wordt een drama van mythische
proporties. Zijn herinneringen krijgen een steeds hallucinanter karakter en
zijn gedrag wordt manisch. De auteur laat de gevangene bijvoorbeeld jarenlang
rondjes lopen in zijn cel. ‘Ik heb dat laatste gedeelte inderdaad nog extra
aangedikt om aan te geven hoe slecht het Maggaris is
vergaan. Uiteraard door eigen schuld, maar natuurlijk voel ik mededogen voor
deze snoodaard.’
***
Vensters als
handige kapstokken voor geschiedenisverhaal’
Boek ‘De Canon van ons Zeeuwse Verleden’ gepresenteerd
Door Eugène de Kok
(bron: o.m. Middelburgse
en Bevelande bode, 15 juli 2009;
bew.)
MIDDELBURG – Na een lange aanloop waarin
volop werd gediscussieerd wat wel en geen belangrijke punten waren in de
Zeeuwse geschiedenis, zijn de historische blikvangers van Zeeland nu eindelijk
vastgelegd. Schrijvers Jan J.B. Kuipers en Johan Francke hebben vorige week ‘De
Canon van ons Zeeuwse Verleden’ gepresenteerd.
In vijftig vensters schetsen zij een
beeld van de geschiedenis van de provincie. De schrijvers beginnen met het Land
van Saeftinghe in de preshistorie, gaan via Willem Beukelsz. van Biervliet, de hagenpreken bij Dishoek en Jacob Cats naar het (voorlopige) eindpunt: de
kerncentrale van Borssele. Sommige vensters komen overeen met de al even
veelbesproken nationale geschiedeniscanon (Michiel de Ruyter en de
Watersnoodramp in 1953), maar ‘de Zeeuwse geschiedenis meandert ook langs andere
wegen dan de nationale geschiedenis’, schrijven Jan J.B. Kuipers uit
Kattendijke en Johan Francke uit Zoutelande in de inleiding van het rijkelijk
geïllustreerde boek.
“In Zeeland is er altijd een sterke
Vlaamse invloed geweest, was er een vroege verstedelijking, maar weer een late
industrialisatie”, noemt Kuipers een paar punten waarop de Zeeuwse van de
nationale historie verschilt. “Ook de kaapvaart heeft hier een enorme
belangrijke rol gespeeld.” In het boek van Kuipers en Francke komen al die punten
aan bod. Het tweetal deelde de vijftig blikvangers door de helft naar gelang
hun kennis over het onderwerp.
In de praktijk kwam het erop neer dat
Kuipers vooral over de oude tijdvakken schreef en Francke zich richtte op het
recentere verleden. Hoewel beiden al veel historische publicaties op hun naam
hebben staan, was het schrijven geen routineklus. “Je probeert in de eerste
plaats alles up to date te houden. Bovendien weten we niet van elke periode
even veel, dus doe je veel onderzoek. Tijdens die research kom je soms weer
nieuwe dingen tegen die je erin verwerkt.”
Nehalennia
De auteurs houden zich niet aan het
strikt beschrijven van de gebeurtenissen of personen in de vensters, maar blikken
bij elk venster wel terug en vooruit of kijken zijwaarts. “In het hoofdstuk
over de Nehalenniatempel bij Colijnsplaat komt
bijvoorbeeld de hele Romeinse tijd in Zeeland voorbij. De vensters zijn slechts
kapstokken om de geschiedenis van de provincie te beschrijven. Het is een
handige manier om een overzicht te geven voor iedereen die is geïnteresseerd in
de regionale geschiedenis.”
Die kennis mag wat Kuipers betreft bij
een deel van de bevolking nog wel worden opgevijzeld. “Je hebt heel veel mensen
die goed op de hoogte zijn van een deel van de geschiedenis, maar wat algemene
kennis betreft valt het volgens mij tegen. Dat is kenmerkend voor het
informatietijdperk. Je neemt wat tot je en richt je daarna weer op iets
anders.”
De belangstelling voor het regionale
verleden lijkt echter alleen maar toe te nemen, getuige ook de rijen boeken die
elk jaar over Zeeland verschijnen. “Vroeger kwam er één boek per jaar uit, nu
is dat er minstens eentje per maand. Ik heb mensen gekend die alles verzamelden
over de Zeeuwse geschiedenis … daar hadden ze dan een aparte kast of een deel
van een boekenkast voor. Dat is nu niet meer te doen. Je zou het niet eens meer
redden als je ze zou opslaan in een grote landbouwschuur.”
Onderwijs
‘De Canon van
ons Zeeuwse Verleden’ werd vorige week gepresenteerd op een basisschool in
Goes, maar het is beslist geen leerboek dat de kinderen uit hun hoofd moeten
leren, zegt de schrijver uit Kattendijke. “De leraren op de scholen wordt wel
sterk aangeraden het boek te gaan gebruiken en ik denk ook dat dit een handig
middel is om jongeren en volwassenen kennis over de Zeeuwse geschiedenis bij te
brengen. Het zal zeker een paar jaar mee gaan.” ‘De Canon van ons Zeeuwse
Verleden’ is verschenen bij Walburg Pers. ISBN: 978 90 5730 595 5.
***
Het fantoomlicht van onze verbeelding
Marcel Orie spreekt met Jan
J.B. en Gert P. Kuipers
(bron: Holland SF, maart 2008 - jaargang
42 nr. 1 (#233), 18-24)
MO: De laatste tijd verschijnt er nogal
wat werk binnen de fantastische genres. Nieuwe verhalen in de twee Zwartboeken
en Wonderwaan, en dan nu natuurlijk ‘Het Spel om de Regendanser’ (Mechelen:
Verschijnsel, ISBN 978-90-78720-06-5).
Was het een bewuste beslissing om weer dit soort werk te gaan schrijven?
JK: De
Regendanser is voor zijn ontstaansgeschiedenis schatplichtig aan een centraal
mythologisch thema, namelijk dat van de Verrijzenis. De eerste versie is zo’n
twintig jaar geleden voltooid door mijn broer en mij. Het verhaal bleef jaren
een steen op de maag, die ooit weer opgeboerd zou moeten worden, dat stond
vast. Een moeizame operatie. Probleem was het intussen onleesbare formaat van
het antieke tekstprogramma. Mijn echtgenote Heleen heeft het typoscript –
goddank hadden we dat nog wel – gedigitaliseerd, op basis waarvan de huidige
versie ontstond. Zonder haar was het er nooit meer van gekomen; ook de stad
Mechelen en een daar residerende ex-Hagenees spelen een rol. Er was, kortom,
alleen een bewuste beslissing om De Regendanser te revitaliseren. De drang die
dáár weer voor zorgde heeft minder te maken met een fantasy-hausse
dan met een bevel uit het systeem der spijsvertering.
GK: De Heer van
Oth, verpakt in het vlies ‘Het Spel om de Regendanser
is’ een nakomertje, geboortig uit een bijna geaborteerde, langdurige
zwangerschap. Wel, het kind werd geboren iedereen moet het ermee moeten doen,
hopend op het beste.
MO: De collaboratie? Hoe moet ik me dat
voorstellen? Om de beurt een hoofdstuk? Ieder schept zijn eigen personage? Of
zo’n wonderlijke symbiotische werkrelatie, waarbij de één op kan staan van
achter zijn typemachine waarna de andere het verhaal voortzet (a la Henry Kuttner & C. L. Moore)?
JK: Doorgaans
ging het net als met de korte verhalen die we gezamenlijk hebben geschreven.
Mijn broer kwam met een voorzet, daar haakte ik weer op in en zo verder en
verder. Soms ook omgekeerd: Gert zette de bijl aan de voet van mijn bedenksels. Andere passages zijn
individueel werk. Allemaal schriftelijk gecommuniceerd want het was, jonge
lezertjes, nog het pre- en uiteindelijk proto-thuiscomputertijdperk.
Er met z’n tweeën voor gaan zitten, aan één bureau, hebben we ook wel gedaan.
Maar ja, dan kwam al snel een biertje op tafel en zaten we een uur later in het
café. Sommige personages kwamen uit de koker van Gert, andere uit die van mij.
Of ze werden geboren tijdens gesprekken die we hadden. Het is een onontwarbare
kluwen. Ik herinner me nog wel dat het karakter Joachim door mijn broer is
bedacht in het kader van een ander, uiteraard eveneens apocalyptisch verhaal;
maar zijn uiterlijk heeft dit personage weer deels aan mij te danken. Ik heb
deze Joachim ook in verhalen van mij alleen opgevoerd, soms in iets aangepaste
vorm, zoals in de Octantsage ‘Jagerslied’ in een van de oude Ganymedesbundels (ook opgenomen in Bannenfluister, hemelglas), waarin de onsympathieke
wijsgeer op de randwereld Knookhamer een vorm van autokannibalisme praktiseert.
Lieven Bedelbroot kroop weer uit mijn aktentasje, maar werd door mijn broer ijverig van een
zorgwekkend gedragspatroon voorzien.
GK: Dit verhaal
werd gedicteerd door de goden. Wat ik ervan begreep heb ik opgeschreven en
doorgegeven aan mijn broer, die er het zijne mee heeft vervlochten.
MO: Regendanser is jullie eerste lange werk
voor volwassenen binnen de fantasy. Was de lengte een
bewuste keuze, of iets dat al schrijvend tot wasdom kwam?
GK: Deze
geschiedenis duurde zo lang omdat er maar geen eind aan kwam, totdat Jan
opstond en de machten een halt toeriep met de magische woorden: ‘Zo is het
genoeg, want meer kunnen wij niet verdragen’, waarna het eindigde.
JK: We wilden
wel een verhaal van romanlengte schrijven, maar tegelijkertijd de personages en
verhaallijnen zich min of meer vrij laten ontwikkelen; wisten wij veel waar het
allemaal moest eindigen? Dat zou het verhaal zelf moeten openbaren. Zeker
bevroedden wij niet, dat de barensweeën een kwarteeuw gingen duren.
MO: Een kwarteeuw gerijpt, volgens mij
is dat terug te lezen in de vreemde ‘diepte’ die de wereld in de roman
suggereert. Je krijgt het gevoel dat de wereld al geëvolueerd en ontwikkeld is,
niet alleen gedurende de queeste waarvan we getuige zijn, maar ook talloze
cycli daarvoor. Het resultaat: een wereld die gebukt gaat onder zijn
voorgeschiedenis.
Het prikkelt ook de nieuwsgierigheid
naar hoe die intrigerende wereld opgebouwd werd.
De prachtige Passage-vignettes
uit ‘Bannenfluister, Hemelglas’ komen we weer tegen
in de roman, naadloos vast gesmolten in het ongrijpbare reisverslag over het
Onbetreden Land. Raakten deze vignetten tijdens het herschrijven van de roman
bij de verhaallijn betrokken, of zijn ze uit de eerste versie van de roman
gehaald om als voorproefje te publiceren in Bannenfluister,
Hemelglas?
JK: De
Passage-vignetten heb ik destijds uit het romanmanuscript getild en een tikje
bewerkt voor de bundel. Overigens was de structuur van de beschreven wereld al
helemaal klaar in de eerste versie, waarvan de productie zich ook over een paar
jaar had uitgestrekt; de latere redactie bewoog zich meer op het bekende
terrein van poetsen en boenen, alle hardwerkende scribenten welbekend.
MO: Op de achterflap van de roman vinden
we de noemer ‘luchtighartige fantasy’
(weliswaar met een vraagteken erachter). Het is een label dat ik niet zou
plakken op dit epos. Regelmatig zijn de verwikkelingen en interacties van de
personages komisch, maar luchtig vind ik de queeste met ontologische
implicaties geenszins.
In het artikel ‘Grondstof van het
Fantastisch Lichaam’ (HSF41-1) schreef jij, Jan, over het verhaal ‘Jagerslied’:“Niet
dat er uit dit verhaal iets geleerd moet worden wat er met opzet in is gestopt;
verhalen zijn immers niets dan leugens in dienst van de waarheid; als het goede
of tenminste goedbedoelde verhalen zijn die een tikje meer willen bieden dan
alleen verstrooiing.”
Hoe moeten we de Regendanser lezen, dan
wel ontcijferen?
GK: Het gaat om
een evangelie in beeldtaal zonder plaatjes. Een redelijke kennis van de
Nederlandse taal is een aanrader. Ontcijferen? Daarvoor behoeft men slechts
mens te zijn met enige belangstelling voor ‘verschijnselen’. Misschien ook voor
puzzelen? U zegt het.
JK: De leugen
van de ‘kunst’ bestaat uit het oproepen van illusie. Wagner schrijft ergens
ongeveer dat kunst illusie is, en dat illusie tot de waarheid voert. Iedereen
begrijpt waarom: het dagelijks leven is te vuil, te verward en te banaal om er
zingevend brood van te bakken. Pas als we onze ervaringen ordenen rijst het
begrip. Welk begrip? Dat hangt van af van jouw ervaringen. In elk geval gaat
het erom dat men zich alom feliciteert met de Aanschaf van De Regendanser. Ja,
moet je beseffen, ja! De Regendanser legde een glans over sommige van mijn
uren!
MO: Bij een allegorische vertelling
bestaat altijd het risico dat deze bezwijkt onder de druk van didactische
drang. Persoonlijk ben ik niet zo’n liefhebber van de allegorie, als het er te
dik op ligt dat de verteller iets heel anders bedoeld dan hij zegt, voel ik me
altijd een beetje bedrogen.
Ondanks zijn mogelijk allegorische
elementen omzeilt ‘Het Spel om de Regendanser’ die misstap. De wereld waarin de
Regendanser zoekgeraakt is, lijkt bezield met een soort krankzinnige interne
logica (vergelijkbaar met de ongeschreven maar voelbare wetten in het Kasteel Gormenghast.) De vreemdheid, de onmogelijkheid van zulke
gebeurtenissen wordt dik onderstreept. De onbestaanbare plaatsen die het trio
protagonisten aandoet op de queeste worden met trefzeker taalgebruik plastisch
en geloofwaardig gemaakt.
JK: Volgens mij
is eerder sprake van archetypische of desnoods symbolische, dan van allegorische
inhouden. De allegorie is inderdaad didactisch, bloedeloos. Archetype – niet
dogmatisch opgevat – en symbool hebben meer een verwijzende waarde, ze duiden
zaken en betekenissen aan die als schaduwen in onze psyche rondwaren, net
buiten het bereik van de rationele verklaring. Naar een uiteraard krankzinnige
interne logica hebben we zeker gestreefd, hoewel we veel tegenwerking van onze
personages ondervonden. Tegenwoordig werk ik anders, ik zoek het nu meer in het
rijk van de associatie en door de taal opgelegde verbanden. Wel probeer ik nog
alles met alles in verband te brengen. In veel van mijn verhalen wordt naar
personages en zaken uit andere verhalen verwezen. In enkele avonturen van mijn
privédetective Siebe Edens kom ik zelf ook als personage voor. Ons zelfbeeld is
grotendeels fictioneel, dus die aanpak is zeer verantwoord. Treffend dat je Gormenghast noemt: dat onpeilbare slot en zijn bedenker Peake leerde ik kennen na een artikel van literair kompaan
Paul van Leeuwenkamp. Was zeer onder de indruk van die twee delen; ook de
latere BBC-televisieserie vond ik heel geslaagd. Eindelijk weg van de terreur
van een ‘plot’. Mede dit type essayistische input van Paul van Leeuwenkamp
heeft me weer terug op het pad van de fantastiek gebracht.
GK: De werkelijkheid
is ongenaak- en ongrijpbaar, de logica een ongeschikt
instrument om haar te lijf te gaan. Woorden kunnen haar niet ‘bezitten’ of
zelfs afdoende beschrijven. De Regendanser is, zo bekeken, niet alleen een
verhaal ter vermaak, maar een werk met bijbelpretentie Een boek waarin het over
iets onzegbaars gaat. En – geschreven
door Apostelen natuurlijk. Een gewichtig boek is het, bijna 600 gram.
Dostojewski's Boze geesten (784 pag.)
komt niet verder dan een armzalige 380 gram. Regendanser is tevens een boek met
een huid als een wapenrusting; volgens mijn digitale schuifmaat 3,45 mm
ondoordringbaar pantserstaal rondom. En flexibel in de rug.
MO: Het gevoel van vervreemding dat
vooral de laatste helft van de roman oproept, rust herhaaldelijk op vergroting
en herhaling, twee kenmerken van de pop art-stroming, soms heel letterlijk
(denkend aan bijvoorbeeld de Wouden van Kwaadzin).
JK: Klopt. Het
spelen met herhaling en variatie is ook verwant aan het domein van de poëzie. En
verwijst ook naar de oude orale traditie van - vaak zeer fantastische -
volksvertellingen. Het knapperende haardvuur en zo. De herhaling diende als
geheugensteuntje voor de verteller en voor het verhaalskelet, maar gaf je
vertelling tegelijk een magisch, bezwerend cachet.
GK:
Vervreemding? Ja, de overgang van de ene naar de andere toestand kan wel eens
als zorgwekkend, vreemd en beangstigend ervaren worden. Niet onnatuurlijk in
een proces waarin alles tot verandering wordt gedwongen. Ik denk aan geboorte
en dood. Maar gaandeweg wordt de ene herinnering verdrongen door een andere en
al snel weten we niet beter.
MO: De omvang van de roman is enorm.
Inderdaad een epos, dat zich veel verder uitstrekt dan 240 pagina’s, maar
cyclus na cyclus impliceert, uitstrekkend van verleden tot toekomst. De
ontknoping van het boek is zeer indrukwekkend.
Jan: Dank, o
dank. Maar na het slot was het uit! Althans voor auteurs en lezers.
GK: Maar ook
zeer onbevredigend. Was het allemaal voor niets? Ze zijn ook zo uitgeblust,
deze Oth en zijn goden. Er ligt nog een ander
manuscript, met andere antwoorden op de manke Mysteriën die ons omringen. Over
een zekere Tigonius, die kennis krijgt aan iemand van
de naam Joachim.
MO: Alle plaatsen en gebeurtenissen
maken deel uit van “een kolk van leugens en illusie”(p. 219). Voor enig houvast
in deze duizelingwekkende dwaaltocht moeten we ons wenden tot de drie
hoofdpersonen van de roman.
GK: Ook dat
trio is gevangen in de maalstroom. Ze hebben noodgedwongen genoeg aan zichzelf
en weinig op met anderen.
JK: Kunnen
platte karakters ronde karakters worden, behalve door op middelbare leeftijd te
veel te vreten? Jazeker, maar daarover hebben we het nog wel eens.
MO: Ronde karakters inderdaad. We moeten
ons beeld van de hoofdpersoon, de oude ridder Gruwaald
van Oth herhaaldelijk herzien. Aanvankelijk lijkt hij
een onwaarschijnlijke kandidaat voor de queeste waarmee hij opgescheept wordt,
maar al snel openbaart hij zich als een effectieve vechtmachine en vervolgens
als een pragmatisch en plichtsgetrouw man. “Altijd had hij zich laten leiden
door bondige gedachtenreeksen, die meestal om
enigerlei concrete uitvoering vroegen.” (p.192) Regelmatig is Gruwaald niet meer dan een dogmatische botterik. Ik denk
dan bijvoorbeeld aan de treffende passage waarin hij de kennis van Bedelbroot over mist hoont. “Wat had je aan al die
nutteloze reflectie?”
Naar mijn mening is Gruwaald
van Oth het meest geslaagde personage uit de roman.
Wanneer zijn pragmatisme doorslijt en zijn agressie geen doel kan vinden, borrelt
zijn melancholie op. Dit is een nazaat van Don Quixote,
niet van Conan.
JK: De Heer van Oth is
de enige figuur van wie we een echte mentale ontwikkeling meemaken. Van een om
zich heen hakkend pulppersonage wordt hij een totaal gedesillusioneerde, maar
vrije mens.
GK: Hij is
zeker geen filosoof. En beslist geen diplomaat, omzichtigheid is hem vreemd.
Gewetenloos? Jazeker, maar binnen zekere grenzen - die weer makkelijk verlegd
worden.
Dikhuidig? Absoluut. Een gelovige? Zeker. En een overlever, dankzij aangeboren
boerenslimheid. Bovenal een Heer.
MO: De stuntelende tovenaarsleerling
Lieve Bedelbroot is een laffe, gemakszuchtige
en egocentrische jongeman, wiens acties zo nu en dan amoreel te noemen zijn.
Toch kleeft er steeds iets hoopvols aan het optreden van deze jeugdige kerel.
JK: We kennen
allemaal deze Lievens uit klaslokaal, café of bedrijf. Als ze eenmaal boven de
twintig zijn, vervagen ze snel en lossen op. Ik heb tenminste nog nooit een
oude Lieven gezien. En toch is-ie ouder dan Harry Potter.
GK: Lieven is
jong, en dronken daarvan. En behept met stuurloze ideeën en energie, zoals alle
jongelingen.
MO: Joachim, de lichtgeraakte filosoof
en sinistere aartsintrigant, is het meest ongrijpbare karakter binnen de roman.
Dienaar van de tijdworm en vertegenwoordiger van de vergankelijkheid. In een
interview met Paul van Leeuwenkamp (HSF 38-6) noemde jij, Jan, hem de Hocus Pas
van de gebroeders Kuipers. Ik krijg het gevoel dat de schrijvers ongelooflijk
veel plezier beleven aan hun ‘onsympathieke’ creatie.
JK: Hij dringt
zich overal binnen, en steevast ongevraagd. Over een archetype gesproken.
GK: Joachim de
Wijze is een opportunist met een opgeruimd karakter. Een filosoof met een
taakstraf. Ondanks dat ook hij vastgekleefd zit in het web van goden. Maar hij
lijkt onsterfelijk, hoewel die kwaliteit afhankelijk is van de jurisdictie van
het ‘gebied’ waar hij toevallig verblijft. Maar er zijn talloze goden en
dimensies. Joachim is bekwaam. Misschien daarom dat hij overal opduikt.
MO: Natuurlijk speelt deze roman met de
tropen van de fantastiek. De Dolende Ridder, de Zot, de Magiër. Heilige Gralen en Visserkoningen. Het Spel van de Goden. De
schrijvers grijpen de archetypen op en gaan er dan mee aan de haal. Ze kiezen
daarbij hun eigen koers. Om de tekst, op de achterflap anders te verwoorden,
boven alles is “De Regendanser” vooral eigenzinnig.
Natuurlijk, een fantasyliefhebber
kan in ridder Oth met zijn erfstuk Dijsluimer een
parodie op de eerder genoemde onoverwinnelijke Conan
of de gedoemde albino Elric en zijn verdoemde zwaard
lezen. Net zoals Lieven Bedelbroot natuurlijk zijn
tong uit kan steken naar een Cugel, Rincewind of zelfs Harry Potter. Ik heb echter het gevoel
dat ‘Het Spel om de Regendanser’ niet geschreven werd als een parodie op het
genre.
GK: De
Regendanser is een coproductie van twee broers die beiden, turend vanuit hun
eigen venster op de wereld en de werkelijkheid, de handen ineensloegen en tot
schrijven overgingen, om wat zij gewaar werden enigszins verteerbaar te maken.
Een genre? Wist het niet. Proost!
JK: Zelf had ik
bij het schrijven steeds ook de oude ridderroman voor ogen. Als Oths voorzaat zoals je zegt Quixote
is, de Ridder van de Droevige Figuur die een parodie op het ridderideaal
belichaamt, is Oth de pastiche van een pastiche, een
satirieke gestalte nogmaals door de lachspiegel vervormd. Dat betekent tragiek
en duistere ondertonen. Geen wonder dat hem zoveel onheil beschoren is.
MO: “In den vreemde worden de
protagonisten belaagd door vertegenwoordigers van onaangename volkjes.” Er
schuilt niet veel goeds in de mensen die de protagonisten op hun pad treffen.
Vreemdelingen zijn natuurlijk sowieso barbaren. Of het nu de snuffelende
woestijnbewoners zijn of de Leenheren van het door de onophoudelijke regen
geteisterde Rijk, iedereen is uit op zijn eigen gerief. Idealen zijn weinig
waard. Gemakszucht, corruptie, vraatzucht, en
geilheid vieren hoogtij, nu en dan verhuld door hypocrisie of onverdund
bedrieglijkheid. Kunnen we op basis hiervan conclusies trekken omtrent het
mensbeeld van de auteurs?
JK: Kort
geleden stond ik ’s avonds laat op het perron in Middelburg. Een onguur
uitziende jongen van zestien, zeventien jaar werd belaagd door een trio nog
onheilspellender knapen, met capuchons en wijdbeense gang. Ze treiterden en
dreigden hem. De eenling raakte in paniek toen één van de drie hem een stomp
gaf. Hij verdween van het perron naar het duistere parkeerterrein daarachter,
jankend. Het trio zette joelend en op een sukkeldrafje de achtervolging in. De weinige
andere aanwezigen op het perron staarden peinzend in de regen en maakten geen
aanstalten om het groepje achterna te gaan. Ik ook niet. Mijn blik viel op het
hypermoderne elektronische mededelingenbord, waarop een nieuwe mededeling was
verschenen: ‘Welkom op station Middelburg’. Hoezo mensbeeld?
GK: Mag alles
en iedereen graag. Ben soms wat verbaasd wanneer ik verneem dat ouders hun
kinderen uitmoorden, en een beetje misselijk wanneer ik zie hoe ook het
gedierte wanneer het gevoederd wordt liefst elkaar de strot afbijt. Maar tevens
verheugd en dankbaar dat ik dit alles mag beleven en ervaren, en zelfs mee mag
veroorzaken en aanrichten.
MO: De daad van het schrijven is in de
roman herhaaldelijk een gewijde, rituele of in ieder geval uitermate belangwekkende
handeling. In een indrukwekkende scène biedt het zelfs immuniteit tegen een
monsterlijk bloedvergieten.
GK: Ben tegen
bloedvergieten, maar wel liefhebber van bakbloedworst. Paradox. Wat weegt
zwaarder?
JK: Is me nooit
opgevallen! Nu je het zegt… Ken je die oeroude kreet ‘navigare
necesse est’, ofwel ‘varen
is noodzaak’? Het geldt des te meer voor de act van het schrijven. Wij mensen
torsen volgens sommigen een uit zijn krachten gegroeide hersenstructuur, gevolg
van de opeenstapeling van toevalligheden in een ongestuurde, zigzaggende
evolutie.
‘Stuurloze
Kracht’ heet zulks in De Regendanser. Vanuit dit perspectief is schrijven een
vanzelfsprekend, zelfs onontkoombaar vervolg op de faculteit van het lopen.
***
Wonen in Schoondamme?
Zeeland heeft er een
gloednieuw dorp bij
(bron: interview Marcel van der Voort in
De Faam en De Bevelander mei 2007; bew.)
SCHOONDAMME – Op zaterdagochtend loopt
een meisje door de straten van Schoondamme. Ze
passeert enkele huizen en gaat dan de fietsenwinkel binnen. Even later wandelt
ze langs het plaatselijk café en gaat richting de kerk. Opeens gaat ze omhoog
en vliegt over het dorp.
Dat is allemaal
mogelijk in de virtuele wereld van Schoondamme. Een
lieflijk dorpje op Secondlife. Deelnemers mogen na
het inloggen op de website zelf een karakter creëren en die zijn meestal mooi,
mooier het mooist. Een wereld die grote vormen aanneemt op het internet.
Schrijver Jan Kuipers uit
Kattendijke voorziet het dorpje van een heuse geschiedenis. Allemaal verzonnen,
of toch niet? Zijn woonplaats is een klein dorpje met een café, weliswaar
inmiddels gesloten, en een kerk. “Dit is echt toeval. Toen ik de geschiedenis
van Schoondamme schreef, was het dorpje er al. Ik heb
naar aanleiding van een promotiefilmpje het verhaal gemaakt. En het
openingsgedicht. Allemaal terug te vinden in Schoondamme.
Bij het schrijven putte ik niet uit plaatselijke dingen, maar wel uit
landelijke en Zeeuwse zaken op basis van de echte historie.”. De naam Schoondamme lijkt te zijn ontstaan uit de Zeeuwse plaatsjes
Kwadendamme en Schoondijke.
Ondertussen
bezoekt het meisje een graf. Daar ligt Jochem Vliegertouw begraven. In 1713
vangen inwoners van Schoondamme een enorme steur in
de Broekse Ee. Het dier mat twintig Rijnlandse
voeten, dat is bijna zes meter. Bij het binnenhalen sloeg de toen
veertienjarige Jochem Vliegertouw overboord en verdronk onder de ogen van zijn
vader en broers. “Sommige dingen zijn realistisch, andere niet. Soms moet je
dramatiek inbrengen om de realiteit na te bootsen. Natuurlijk ga ik niet voor
het plezier allerlei leed opkrikken”, zegt Kuipers. Af en toe bezoekt hij Schoondamme. Kuipers: “Het kan bij velen in een soort
verslaving verzanden en tot contactverlies leiden. Toch verwacht ik dat het een
nog grotere vlucht gaat nemen. Daarom zal er wellicht een vervolg komen”. Hij
verwijst naar het in 1421 door het water verzwolgen oude Schoondamme.
Nu is het al mogelijk om over het dorp te vliegen en onder water te lopen. Een
bezoek aan het verdronken land lijkt dichtbij.
Nieuwe boeken
Eind april
verschijnt van Jan Kuipers de thriller In
de schaduw van Michiel. Een avontuur van privé-detective
Siebe Edens. In september volgt Het spel
met de Regendanser. Deze humoristische fantasy
maakte Jan J.B. Kuipers samen met zijn broer Gert.
***
Jan Kuipers schrijft thriller
Een
luchtige component in het De Ruyterjaar
Eugène de Kok in De Vlissingse
Bode, 25 april 2007 (bew.)
Het Michiel de Ruyterjaar kon wel wat
humor gebruiken, vond schrijver Jan Kuipers. Hij schreef de thriller In de schaduw van Michiel. Daarin komt
de Groningse speurder en antiheld Siebe Edens naar Zeeland om een voorwerp te
pakken te krijgen dat een belangrijke rol speelde in het leven van de zeeheld.
Met de bon bij dit artikel konden duizend lezers de thriller voor een euro
kopen bij boekhandel ’t Spui in Vlissingen.
Voor de
schrijver uit Kattendijke was het niet meer dan logisch dat hij dit jaar een
boek over Michiel de Ruyter zou schrijven. Jan Kuipers heeft door zijn vele
werkzaamheden al meerdere malen gepubliceerd over de beroemde Vlissinger. “Ik kom Michiel de Ruyter in allerlei
hoedanigheden regelmatig tegen”. Dit jaar recenseerde hij bijvoorbeeld vrijwel
alle herdenkingsboeken, onder meer voor het Zeeuws
Tijdschrift. “Ik heb thuis stapels boeken over hem liggen: fictie,
non-fictie, jeugdboeken en boeken die specifiek zijn gericht op Middelburg en
Vlissingen. Er komen veel goede dingen uit, elk boek is met overtuiging gemaakt
en ze voegen allemaal wel iets toe, maar het is veel om te verteren. Het jaar is
nog niet halverwege, maar ik ben al redelijk voorzien. Een wat luchtiger
component in het Ruyterjaar leek me ook daarom wel nuttig”, zegt hij over zijn
eigen boek. ‘De herdenking is er dit jaar vooral één van verenigingen en
stichtingen. De laatste herdenking in 1957 leefde veel meer onder de bevolking.
Dat was een veel grotere gebeurtenis”.
In de schaduw van Michiel gaat onder meer over die herdenking,
maar ook over de zeeheld zelf en de evenementen van dit jaar. “Het is een
beetje larger than
life. Er vallen bijvoorbeeld al snel enige lijken”. Over het precieze
verhaal wil de schrijver niet al te veel kwijt. Hoofdpersoon is net als in Moord aan boord van de PSD Siebe Edens.
“Een Groningse speurder die al vaker avonturen heeft meegemaakt. Iemand die balanceert
op het randje van goed en net niet goed. Maar”, typeert hij hem verder, “hij is
van goede wil. Hij maakt lang niet altijd de goede keuzes, maar uiteindelijk
komt het toch altijd op zijn pootjes terecht.”
In het boek speelt
de beklimming van de Sint Jacobskerk door de nog jonge Michiel de Ruyter een
cruciale rol. “Verder nogal wat moorden, treurnis, zedelijk bederf, drank en
tabak, zinloos geweld, satire en jolijt”, liet Kuipers al eerder in de pers
optekenen. Kuipers koestert bewondering voor Michiel de Ruyter. “Het was zeer
zeker een bijzondere man, buitengewoon moedig ook. Natuurlijk had hij zijn
minpunten, maar het is iemand die zeker in ere moet worden gehouden. Al zijn er
natuurlijk nog veel meer Zeeuwse zeehelden.”
Terwijl zijn
thriller net verschijnt, is Kuipers al weer druk bezig met andere projecten. Zo
komt er in september een nieuwe fantasyroman van hem uit. Net als eerder
sciencefictionwerk schreef Kuipers Het
spel van de Regendanser samen met zijn broer Gert P. Kuipers. “Ik hou van
bovenrealistische romans. Het Nederlands realisme vind ik over het algemeen
vreselijk. Maar”, zegt hij, “Ik wil mezelf niet in een bepaald genre laten
duwen. Ik heb ook al veel non-fictieboeken geschreven, net als jeugdboeken, doe
daarnaast veel redactioneel werk en heb meegewerkt aan leermethodes voor
scholieren. Ik hou me bezig met allerlei genres en zorg ervoor dat ik altijd
wat te doen heb. Sommigen noemen me een veelschrijver, maar ach: het zij zo. Er
zijn toch al heel wat goede dingen van me verschenen. Ik heb niet voor niets
een aantal prijzen gehad”, wijst hij onder meer op de King Kong Award (1983 en
1987), Millennium Award (1997), Zeeuwse Boekenprijs (2005) en de Gorcumse Literatuurprijs 2004-2005.
Toch is er wel
één gemeenschappelijk kenmerk in een groot deel van zijn omvangrijke oeuvre te
herkennen: humor. “Dat is de enige manier om de werkelijkheid te verdragen”.
***
De toekomst: ieder zijn eigen subcultuur
Nederland
was nauwelijks hersteld van de Tweede Wereldoorlog toen een nieuwe crisis zich
aandiende: de ontsporende jeugd. De film ‘Rock around
the Clock’ werd verboden in
Apeldoorn en Enschede, waarop relletjes uitbraken. Een nieuwe muzieksoort had
zich aangediend, snel, opwindend en seksueel getint. Medio jaren ‘50
rebelleerden jongeren tegen de heersende opvattingen en verstikkende
zuilenmentaliteit, dansend op de klanken van deze muziek: rock ‘n roll. De bekende zuilen werden afgebroken, jongeren
beslisten voortaan zelf met wie ze omgingen. Rock ‘n roll
werd al snel een synoniem voor het ‘generatieconflict’. Het is deze week 50
jaar geleden dat de film Rock around the Clock in Nederland in de
bioscoop verscheen. Jan Kuipers,
stadsdichter van Middelburg, schreef het boek ‘Brommers, gitaren en spandoeken:
50 jaar jong in Zeeland’. Deze verkenning van het ontstaan van de Zeeuwse
jeugdcultuur werd genomineerd voor de Zeeuwse Boekenprijs 2006.
Door Stefan Keerssemeeckers (nov. 2006)
Jongerenculturen
ontstonden in de naoorlogse VS, snel gevolgd door Groot-Brittannië. Het duurde
een tijd voordat de verschijnselen, jongens met vetkuiven en leren jacks, ook
in Nederland zichtbaar werden. Logisch, volgens Kuipers. “Amerika werd vóór de
Tweede Wereldoorlog als een verderfelijk land gezien. Omdat het zo’n jonge
staat was, weinig verfijnd, amper historie en cultuur, kòn
er niets goeds vandaan komen. Nederland richtte zich vooral op de Europese
landen. Alles wat de Atlantische oceaan overstak werd met argwaan bekeken. Jazz
bijvoorbeeld, die zwarte muziekstroming werd aanvankelijk betiteld als
‘verderfelijke negermuziek’.” Pas na de Tweede Wereldoorlog, waarin de
Amerikanen een grote rol speelden bij de bevrijding van Europa, veranderde die
situatie. Amerika was niet langer ‘dat rare land aan de overkant van de
oceaan’, maar werd een belangrijk bondgenoot. “Als gevolg hiervan ging Europa
steeds meer openstaan voor de Angelsaksische cultuur. Rock ‘n roll hoorde daar ook bij en werd al snel door de jeugd
opgepikt.”
Jongeren waren
blij met de vrijheid die rockmuziek bracht. De zuilen werden snel afgebroken.
De jeugd bleek heel goed zonder de ouderwetse betutteling te kunnen. Ze maakten
zélf wel uit wat ze in hun vrije tijd deden, en met wie. Ouderen zagen met lede
ogen aan dat hun vertrouwde zuilen aan relevantie verloren. “Ons land was in de
jaren ‘50 nog helemaal niets gewend. Ik ben in Middelburg opgegroeid. Daar
woonde in de jaren zestig welgeteld één neger. Ronnie. Als je vroeg wie Ronnie
was, dan kon iedereen in de stad het je vertellen. Als er in de buurt een
zanggroep optrad met donkere artiesten werd het aangeduid met: ‘Heden
Kleurlingenorkest’. Dat soort termen kunnen tegenwoordig natuurlijk niet meer.
Indertijd was Zeeland, of eigenlijk heel Nederland, naïef. Er woonden ook bijna
geen buitenlanders.” Vermaak voor jongeren was in die tijd strak geregisseerd.
Socialistische jeugd kwam op vrijdagavond bij elkaar om strijdliederen te
zingen, gelovigen zongen samen psalmen. “Alleen de katholieken organiseerden
dansavonden met moderne muziek. Niet dat zij rock ‘n roll
toejuichten. Het was een soort slinkse manier om jongeren aan de kerk te
binden. De meeste weerstand kwam uit de protestantse, hervormde en
gereformeerde gemeenschap. Die moest niets hebben van die seksuele muziek. Het
zou de jongeren maar op verkeerde gedachten brengen.”
Cynisch
Handelaren
sprongen handig in op de vrijheidsdrang van de jeugd, die door de stijgende
welvaart een nieuwe doelgroep ging vormen. “Het wrange is dat de emancipatie
van jongeren alleen mogelijk is geweest doordat handelaren er geld in zagen. De
jeugd had steeds meer te besteden. Fabrikanten vroegen zich af: ‘Wat willen die
jongeren hebben? Brommers, rock ‘n roll, Beatlepruiken? Prima, dat maken we!’ Jeugdcultuur is
compleet ingelijfd door de commercie. Punk is begonnen als een subcultuur die zich
tegen iedereen afzette. Punkers liepen in versleten spijkerbroeken met
veiligheidsspelden erin. Tegenwoordig koop je dat soort kleren in een
burgerlijke winkel als de C&A. Of denk aan die T-shirts met Che Guevara
erop. Shirts met het hoofd van een marxistische revolutionair die je voor 30
euro koopt. Als je er over nadenkt is het eigenlijk bespottelijk. Er wordt
handig gebruik gemaakt van de ideologie die jongeren hebben. Juist omdat die in
jongeren zit wordt er heel veel geld aan ze verdiend door mensen die geen
ideologie hebben. Als je erover nadenkt is dat wel cynisch.”
Sinds de jaren
‘50 is er veel veranderd in de Nederlandse samenleving. Migratie, economische
welvaart, crises en technologische ontwikkelingen zoals het internet en mobiele
telefonie. Zijn jeugdculturen nog hetzelfde als vroeger? “Het is opvallend dat
jongerenculturen tegenwoordig vluchtiger lijken. Er hebben jarenlang nozems
door de Nederlandse straten gelopen. Het lijkt alsof de rages elkaar nu veel
sneller opvolgen. Er komen heel snel, heel veel stromingen bij. Ze komen en
gaan zó snel dat ik er momenteel een beetje het zicht erop kwijt ben. Het
internet is tegenwoordig heel belangrijk voor de subculturen. Voorheen was je
afhankelijk van de mensen om je heen. Als al je vrienden nozems waren, dan
kleedde je jezelf waarschijnlijk net als hen. Het internet brengt iedereen in
contact met muziek die vroeger niet verkrijgbaar was. Je vindt via het web ook
makkelijk mensen met dezelfde interesses en hobby’s. Ik vermoed dat de
jeugdculturen plaats aan het maken zijn voor een postmoderne ‘Ik-cultuur’.
Waarom zou je jezelf nog binden aan één groep als er zoveel te kiezen is?
Iedereen zal waarschijnlijk zijn ‘eigen stijl’ samenstellen, een combinatie van
alles wat hij/zij leuk vindt. Het lijkt erop dat de oorsprong van de
jeugdcultuur, de drang om je af te zetten tegen ouderen of generatiegenoten,
ook de ondergang zal zijn van het fenomeen. We worden zó individualistisch dat
er van jeugdstromingen geen sprake meer kan zijn.”
Eerste zet
De lijst van
jeugdculturen die de afgelopen 50 jaar bestaan hebben is enorm. Nozems,
dijkers, pleiners, hardrockers, gabbers, provo’s, punkers, skaters, zij vormen
nog maar het topje van de ijsberg. De leden van een subcultuur kleden zich
hetzelfde, luisteren dezelfde muziek en houden er over het algemeen
vergelijkbare ideeën op na. Hoewel de subculturen tegenwoordig zeer divers
zijn, zijn ze volgens Kuipers allemaal schatplichtig aan de rock ‘n roll. “Tegenwoordig kan iedereen zelf kiezen tot welke
groep hij wil behoren. Sommige subculturen hebben niets met rock ‘n roll te maken maar rockmuziek heeft wel de eerste zet
gegeven in de goede richting, door een alternatief te bieden voor de zuilen.”
Maar betekent
dat dat jongeren de ouderwetse zuilen inruilden om zich vervolgens bij een
nieuwe zuil aan te sluiten? “Jongerengroepen als de dijkers, nozems, kuiven en
provo’s droegen wel dezelfde soort kleren en hadden ook regels. Er was
natuurlijk ook groepsdruk om je te gedragen zoals het hoorde binnen de groep.
Het belangrijkste verschil met de oude zuilen is dat je kon kiézen tot welke
groep je behoorde. Je werd niet meer geboren als katholiek, of socialist. In
plaats daarvan koos je op een gegeven moment of je een nozem of hippie werd. In
de praktijk zag je wel vaak dat nozems een arbeidersachtergrond hadden. Iemand
uit zo’n gezin werd niet zo snel een ‘kakker’. Kroost van advocaten vond het
vaak ook niet nodig om zich te kleden als een punker. In theorie kon je zelf
een stroming uitkiezen maar je keuze hing vaak samen met je sociaal-economische
achtergrond. In de provincie hing de keuze ook af van wat er op dat moment
bekend was. Zeeland liep zeker in de jaren ‘50 en ‘60 achter bij de randstad.”
In de grote
steden was nieuwe muziek eerder verkrijgbaar dan in de rest van het land. Daar
kwam bij dat de mentaliteit van de Zeeuwen ook niet gunstig was voor de
pasgeboren jeugdculturen. “Zeeuwen waren over het algemeen gezagsgetrouw. Al
dat gedoe met rebelse jeugd vonden de meesten maar aanstellerij. Dit geldt
trouwens niet voor steden als Vlissingen en Terneuzen. Dat zijn van oudsher
havensteden dus daar was men ondertussen wel het één en ander gewend. Die waren
toen ook een stuk wereldser dan de rest van de provincie. Het begon in Zeeland
met de brommernozems, rond 1960. Naast modieus waren brommers namelijk erg
praktisch. Zeeland is een erg uitgestrekte provincie met veel kleine dorpen.
Als je naar een optreden wilde moest je vaak grote afstanden overbruggen. 30
Kilometer heen en weer fietsen gaat snel vervelen. Op zich was er in Zeeland
altijd wel iets te doen, maar meestal niet naast de deur. In die tijd kwamen er
behoorlijk grote acts zoals Fats Domino en Pink Floyd in de provincie.
Tegenwoordig moet je als Zeeuw meestal de provincie uit als je een grote act
wil zien.”
Hype
Terug naar de
film die de emancipatie van de jeugd in gang zette: Rock around
the Clock. De film werd
verboden in Enschede en Apeldoorn waarna relletjes uitbraken. Wat vindt Jan
Kuipers er zelf van? “Tja, als je het tegenwoordig ziet denk je: waar ging al
die ophef eigenlijk over? Wat stellen dansende jongeren voor in vergelijking
met wat je nu op TV ziet? Jongeren waren de zuilen al langer beu, deze film
kwam gewoon op precies het goede moment uit. De muziek was rebels, de jongeren
wachtten alleen op iets om mee te rebelleren. Tegenwoordig wordt het woord vaak
gebruikt, maar Rock around the
Clock was één van de eerste hypes. Bijna niemand
had hem gezien, maar iedereen had het erover. De film is tot in de jaren ‘60
niet eens in Zeeland vertoond, toch had hij enorme invloed op de jeugd.”
***
alle
ideeën verdwijnen in bureaucratie
Pzc-interview
24 oktober 2006 door Nadia Berkelder (ingekort)
Ze hebben dan wel een stadsdichter in
Middelburg, maar volgens scheidend stadsdichter Jan J.B. Kuipers doet de
gemeente daar veel te weinig mee. ‘Alle plannen verzanden in een bureaucratisch
moeras.’ Kuipers is de afgelopen twee jaar stadsdichter geweest.
Binnenkort neemt hij afscheid. ‘Ik heb meer gedichten gemaakt dan me was
gevraagd. Het was ook de bedoeling dat die gedichten in de openbare ruimte te
zien zouden zijn, maar daar is tot heden niets van terecht gekomen. Alle
plannen verzanden in een bureaucratisch moeras.’
De klacht klinkt bekend. Ook Kuipers’ voorganger Chawwa
Wijnberg nam teleurgesteld afscheid. Wijnberg had een gedicht gemaakt dat op
een plaquette was gezet. Die moest worden opgehangen in de Nieuwepoortstraat.
Dat lukte pas nadat het gedicht op last van de gemeente al een keer van de muur
was geschroefd. Er was geen bouwvergunning voor aangevraagd.
Ook tijdens
Kuipers’ stadsdichterschap verliep het overleg met de gemeente moeizaam,
vertelt hij. ‘Ze hebben wel een stadsdichter, maar ze weten niet zo goed wat ze
er verder mee moeten. Elk plan verdwijnt in de bureaucratische molen. En dan
bedoel ik letterlijk verdwijnen. Ik wens mijn opvolger veel plezier. Het enige
gedicht dat van mij in de stad te zien is, is dat bij het Hofje onder de Toren.
En dat was niet eens een initiatief van de gemeente.’
Volgens T. van Gent van de gemeente moet de stadsdichter ‘zijn eigen toko
runnen’. ‘We hebben geconstateerd dat de stadsdichters andere verwachtingen van
de gemeente hadden. Daar moeten we het met de volgende stadsdichter eens goed
over hebben.’ De gemeente wil zich juist niet te veel met het dichterschap
bemoeien, zegt Van Gent, ook omdat de onafhankelijke positie van de dichter
niet ter discussie mag komen te staan. Er is nog een andere, meer prozaïsche
reden dat de gemeente weinig heeft gedaan met de initiatieven: er is niet
genoeg geld.
Ter gelegenheid van zijn afscheid verschijnt de poëziebundel ‘De slager van de
Vleeshal’ met werk van zestien dichters die met Middelburg verbonden zijn. Alle
gedichten gaan over Middelburg. Vooraf was één beperking gesteld: Over de
bouwput mocht niet worden gedicht. ‘Die affaire is nu al zo vaak behandeld,’
zegt Kuipers. ‘Zelf heb ik er ook over geschreven. De kans was wel erg groot
geweest dat iedereen met de bouwput aan de haal ging.’
Binnenkort verschijnt ook een bundel met twaalf van Kuipers’ stadsdichten. Die
bundel is vormgegeven door kunstenaar Ramon de Nennie. Hij maakte bij elk
gedicht een tekening
***
PZC-interview door Rolf Bosboom, 13 maart 2006, in verband met de 71e
Boekenweek, thema ‘Boem Paukeslag’: schrijvers en muziek (licht bewerkt).
In zijn recente
boek Brommers, gitaren en spandoeken, over vijftig jaar
jongerencultuur in Zeeland, speelt de popmuziek een voorname rol. Ook is Jan Kuipers
(opnieuw) als muzikant actief, want de band The Beamholes is weer bij elkaar en
brengt binnenkort een demo uit.
Toch heerst
tijdens het schrijven in huize Kuipers doorgaans rust. “Alleen bij het
corrigeren heb ik wel eens muziek opstaan. Verder leidt het me te veel af.” Het
zijn, zegt hij, te verschillende grootheden, die hij het liefst ook gescheiden
houdt. “Muziek is muziek, tekst is tekst en never the
twain shall meet.”
In zijn
muziekvoorkeur is een duidelijke golfbeweging merkbaar. “Ik heb een tijdje een
klassieke periode gehad, maar tegenwoordig ben ik weer helemaal terug bij de
oude popmuziek, de rock-‘n-roll. Ik ben kennelijk op een leeftijd gekomen dat
je terugkeert naar voorkeuren van vroeger, alleen beluister je die nu met de
historische dimensie. Het gaat in mijn geval vooral om undergroundmuziek uit de
jaren zestig.”
De hedendaagse
popmuziek volgt hij nauwelijks. Het laatste deel van Brommers, gitaren en
spandoeken, waarin de recente jaren aan bod komen, heeft hij om die reden
ook overgelaten aan Peter Urbanus. “Ik ben al in de vijftig en hou het niet
allemaal meer bij. Ik beperk me voor het merendeel tot het oude spul.”
In zijn
verhalen en gedichten blijft de muziek vaak op afstand. Af en toe zijn er
sporen van terug te vinden, zoals in Loskade 1963, zijn eerste gedicht
als stadsdichter, waarin wordt verwezen naar Johnny& The Blue Jeans.
“Zo’n
herinnering komt dan ineens naar boven, maar ik stuur daar niet op aan.
Ik stop er niet
met opzet muziek in. In de vorm zitten wel muzikale elementen, zoals in de
klank en het ritme. Poëzie is tenslotte een dochter van de muziek, al is zij er
inmiddels wel ver van afgeweken.”
Hij
hoopt nooit voor de keuze te worden gesteld: muziek óf literatuur. “Muziek kan
ik niet missen, maar lezen, drukwerk, kan ik nog minder missen. Het is voor mij
hetzelfde als kiezen tussen doof of blind zijn. Dan toch maar liever doof.”
***
PZC-interview van 28 december 2005 door Elian van ’t Westeinde (ingekort)
Middelburgers kunnen in 2006 opnieuw gedichten verwachten van
stadsdichter Jan J.B. Kuipers. De gemeente Middelburg heeft hem herbenoemd voor
komend jaar.
Kuipers is al
hard aan het nadenken over onderwerpen voor de gedichten die hij gaat schrijven
in 2006. „Ik moet nog ideeën krijgen. Het is nog even wachten op een goede
aanleiding zoals in het afgelopen jaar die toestand met het theater. Dat gaf
stof genoeg tot schrijven.“
De stadsdichter
is tevreden over de samenwerking met de gemeente het afgelopen jaar. Een
belangrijke reden om zijn herbenoeming te accepteren. „Je bent vrij om een
onderwerp te kiezen. Uiteraard hebben veel gedichten betrekking op de
actualiteit.“ De enige vastliggende afspraak die Kuipers met de gemeente heeft,
is dat hij minimaal vier gedichten over de stad Middelburg uitbrengt. Niet
alleen actualiteiten doen de dichter naar de pen grijpen, ook straten en
cultuurhistorische onderwerpen verwerkt Kuipers in zijn werk.
„Middelburg is toch wel een beetje mijn stad“, zegt de dichter, hoewel hij in
Kattendijke woont. „Ik groeide er op en ik heb er een hoop relaties.“
Binnen enkele maanden kunnen Middelburgers weer een gedicht van de stadsdichter
verwachten. Voor die tijd is Kuipers druk bezig met de coördinatie van de
buitententoonstelling VERSchutting/Gedichten op de
muur die de gedichtendag 2006 opent. De dichters Johanna Kruit, Theo Raats,
Thom Schrijer, André van der Veeke en Jan J.B. Kuipers en beeldend kunstenaar
Ko de Jonge presenteren vanaf 26 januari ’museale gedichten’ op de schutting
voor het Zeeuws Museum op het Abdijplein.
(foto Coen d’Huy,
maart 2006)
***
A.J. Snel in de Provinciale Zeeuwse
Courant - vrijdag 30 september 2005 (ingekort)
Het jaar 1954; men zou verwachten dat in Zeeland de atmosfeer
bepaald zou zijn door de ramp. Wie terugbladert in de Provinciale Zeeuwse
Courant, komt tot de ontdekking dat het nieuws niet werd beheerst door verdriet
en rouw. Het beeld dat oprijst is dat van een nog altijd veilige, besloten
samenleving waar hard gewerkt werd om er bovenop te komen.
Vanaf vandaag
ligt in de boekhandel een boekbrochure die is samengesteld met materiaal uit
het archief van de PZC. Historicus Jan J.B. Kuipers (Zaamslag, 1953) verzorgde
de tekst en koos de foto’s. Hij heeft wel een verklaring voor het feit dat de
watersnoodramp in het openbare leven maar spaarzaam aandacht kreeg. „Er moest
gewerkt worden. Onderdak en eten, dat waren de dingen waar het in dat jaar en
ook in de periode daarna vooral om ging. Als dat in orde is en de mensen hebben
weer luxe en vrije tijd, dan komen ze eraan toe hun leven te gaan vergallen met
de dingen van vroeger. In 1954 waren er natuurlijk de herdenkingen en er werd
geschreven over herbegrafenissen van de rampslachtoffers, maar daar bleef het
bij. Vijftig jaar na de ramp, in 2003, is heel wat meer inkt verspild aan de
ramp.“
Er was in 1954, zo heeft Kuipers geconstateerd, sprake van een grote bedrijvigheid
in Zeeland. „Men maakte zich voor een deel druk om dezelfde dingen als nu: bij
voorbeeld om de aantallen woningen die men wilde bouwen. Maar er waren ook
nieuwe ideeën over de Deltatawerken. En er was al in
dat jaar in Yerseke een actiecomité dat te hoop liep tegen de afsluiting van de
Oosterschelde. Ik was er verbaasd over toen ik dat tegenkwam. Je zou inderdaad
denken dat niemand op dat moment in verzet zou komen tegen werken die de
veiligheid moesten vergroten. Aan de andere kant, het ging de vissers
natuurlijk om hun broodwinning en dat organiseren van tegenkrachten past
natuurlijk bij hun mentaliteit: frank en vrij.“
De samensteller van het boek heeft veelal gezocht naar berichten waarbij ook
beeldmateriaal beschikbaar was en daarmee maakte hij het zich niet makkelijk.
Veel negatieven bleken te zijn verdwenen en in een aantal gevallen moest
Kuipers zich behelpen met beeldmateriaal dat hij uit de krantenleggers haalde.
„Beeldmateriaal is heel belangrijk om een aantrekkelijk geheel te maken. Als ik
vier leuke berichten bij elkaar had en daar was helemaal geen foto bij, dan
sneuvelden er toch drie. Wat in die tijd opvalt is de heel andere stijl waarin
een krant werd geschreven. De afsluiting van het dijkgat
bij Ouwerkerk, het is geschreven op een manier zoals Den Doolaard dat deed. Nu
is alles veel beknopter geworden en gelijkvormiger. De krant kende destijds
veel meer verschillende stijlen.“
Wie de brochure uit het archief van deze krant bekijkt, herkent gebeurtenissen.
En soms wordt verwondering gewekt. Zo werd het straatbeeld in veel delen van
Zeeland ruim vijftig jaar geleden nog in belangrijke mate bepaald door
klederdracht. De boekbrochure bevat een foto uit juli waarop te zien is hoe de
Christelijke Jonge Vrouwen Federatie bijeenkomt in de Grote Kerk in Goes. De
verslaggever noteert dat het zicht op het bij die gelegenheid opgevoerde
lekenspel ’Ik zal herrijzen’ ernstig wordt belemmerd door de talrijke en
omvangrijke boerenmutsen.
Kuipers: „Nostalgie is, denk ik, iets van alle tijden waarbij je een
verschuiving per generatie kunt waarnemen. Er was een hang om terug te kijken
naar de jaren dertig. Nu zijn dat de jaren vijftig geworden. Je kijkt terug en
ziet aan de ene kant die plannen voor de Delta, maar toch ook gezapigheid. Er
zijn niet zo veel schokkende nieuwsfeiten. Zo wordt dan ook wel heel veel
aandacht besteed aan een evenement als de opening van Miniatuur Walcheren. Wat
verder opvalt: er wordt haast gemaakt met de uitvoering van werken, zoals de
aanleg van de Delingsdijk dwars over Schouwen, zonder dat andere belangen zoals
die van milieu, cultuurhistorie en archeologie veel aandacht kregen. Intussen
komt er wel iets van ongerustheid over de nieuwe tijden. Een Goese dominee die bezorgd is over de hang van de jeugd naar
het existentialisme.“
***
Interview
door Paul van Leeuwenkamp in Holland SF 38(2004)nr.6, 3-6 (ingekort)
In 1978
debuteerde Jan J.B. Kuipers, samen met zijn broer Gert, als SF-auteur. Jan J.B. om persoonsverwisseling te voorkomen met de vele
auteurs die Kuipers, Kuiper of Kuijpers heten. In de jaren daarna bleef Jan
J.B. nadrukkelijk aanwezig, ook toen zijn broer andere bezigheden vond. De
kwaliteit van zijn verhalen betaalde zich uit in publicaties in alle
tijdschriften en verzamelbundels. In 1983 en 1987 won hij de King Kong
Award en in de jaren dat hij niet won, eindigden zijn verhalen rotsvast in
de top.
In 1995
werden een aantal verhalen gebundeld bij Babel Publications, in Bannenfluister,
hemelglas. Het bewees nog eens dat Jan een uitstekend schrijver is en een
grootse SF-carière leek onvermijdelijk, hetgeen hij
in 1997 nog eens onderstreepte door de Millennium Prijs te winnen. Maar
het tegenovergestelde gebeurde: er werd in SF-kringen niets meer van hem
vernomen. Voor de rest van Nederland lag dat anders. Kinderen lazen zijn
kinderboeken, Zeeuwen hoorden van hem omdat hij twee keer het geschenk van de
Zeeuwse Boekenweek schreef en werd genomineerd voor de Zeeuwse Boekenprijs (in
2003 met Maritieme geschiedenis van Zeeland), liefhebbers van thrillers
lazen zijn Moord aan boord van de
PSD, onderwijskrachten aan het basis- en voortgezet onderwijs gebruikten
geschiedenismethoden waar hij co-auteur van was,
geschiedkundig geïnteresseerden lazen zijn boeken over de aan Zeeland
gerelateerde historische en archeologische onderwerpen en de poëzieliefhebber
las zijn gedichten in vooraanstaande literaire tijdschriften.
Daarnaast
liet hij ook nog van zich horen via Ballustrada, het Zeeuwse literaire tijdschrift waarvan
hij redacteur is.
En nu is hij
plotseling ook weer opgedoken in de SF-wereld, als jurylid van de Paul Harland
Prijs. Voor de SF- en fantasylezer dus tijd voor een
hernieuwde kennismaking met deze duizendpoot. De vragen die ik hem stelde, laat
ik achterwegen, want de antwoorden spreken voor zichzelf.
Ik was in de
jaren negentig wel bezig met het opbouwen van een paar nogal eigensoortige,
consistente universa waarin mijn gemankeerde
SF-helden hun rampen konden aanrichten. In één van die half-mythische heelals liet ik een paar verhalen spelen van mijn
zwartgallige speurder Valster Boltaan.
Hij is een in mythen en zonderlinge culten gespecialiseerd personage, dat zélf
in een mythisch heelal vertoeft – althans vanuit onze realiteit beschouwd.
Die Valster Boltaan, altijd met
frisse tegenzin op pad, had ik graag
vaker laten optreden dan die drie keer. Maar door het gebrek aan
publicatiemogelijkheden en debiet ligt Valster en al wat bij hem hoort te
sluimeren in de ijskast. Hetgeen betreurenswaardig is. Maar een andere
detective nam zijn plaats in: Siebe Edens, een dorstige Groninger die een paar
avonturen beleefde in Zeeland. Die beschreef ik o.a. in Moord aan boord van
de PSD (1998). [In dat jaar het Zeeuwse Boekenweekgeschenk, PvL] Ook hier weer wat fantastieke invloeden: het gaat om
de zwendel rond een vermeend amulet van een in Middelburg begraven Tempelier en
één van de personages is een moordlustige baron van de Militaire Orde van Malta
(de bekende Maltezers).
Mijn
bibliografie omvat inmiddels zo’n 450 nummers. Daar zitten 35 boeken bij, een
stapeltje jeugdnovellen in de serie Vlaamse Filmpjes en voor de rest
bijdragen aan bundels, jaarboeken (zoals de Ganymedesreeks),
allerlei tijdschriften, series en zelfs aan onderwijsmethoden voor geschiedenis
en taal. Bij die boeken zit slechts één SF-bundel: Bannenfluister,
hemelglas (Babel SF 10, 1995). Ik schat dat van die 450 nummers hooguit
tien procent uit SF & F bestaat…
In m’n
jeugdverhalen zit trouwens nog altijd veel fantastiek verwerkt. Ik koppel dat
meestal aan historische thema’s of
verwerk het in maritieme avonturenverhalen. Verder maak ik
sprookjesachtige verhalen voor kinderen. In 2002 en 2003 verschenen twee van
dergelijke boeken in de serie Villa Alfabet van uitgeverij Maretak: Waar ben
je, Rozel A? en Kieperten
en de toverwolk. Ook in mijn literaire korte verhalen gaat het meer om de
gekostumeerde bals van de psyche en de cultuur dan om ‘de werkelijkheid’.
Naast de
schrijverij ben ik al enkele decennia in deeltijd werkzaam in de archeologie; voordien
was ik jarenlang rubrieksauteur en redactiemedewerker van de Encyclopedie
van Zeeland, waarvan de drie delen verschenen in 1982 en 1984. Maar ook in
het dienstverband als archeologisch documentalist heb ik aan allerlei boeken en
andere publicaties meegewerkt. Nu maak ik als eindredacteur en hoofdauteur een
boek over het fenomeen van de ‘verdronken dorpen’ in Zeeland en omringende
gebieden. Het moet omtrent november 2004 verschijnen. De presentatie is beoogd
op 5 november: in 1530 viel toen Sint Felix quade saterdach, een verschrikkelijke vloed die de kaart van
Zeeland definitief wijzigde. We behandelen het onderwerp van de verdronken
dorpen historisch en archeologisch, maar ook literair: er zijn prachtige sagen
over – de meermin van Westenschouwen en zo - en wist je dat Achterberg eens een
mooi gedicht schreef over Reimerswaal?
In veel Zeeuwse
koppen vind je zure zult in plaats van vernuft; maar daarin verschilt dit
gewest niet van de rest van onze op aardappelconsumptie gegrondveste monarchie.
Het calvinistische domineesdom is vervangen door een veile welzijnsmaffia, die
een stroom van even gekmakende prietpraat produceert. Afgezien van de zult:
Zeeland is een schitterende provincie en dat komt door het water en de
zeearmen. Mijn as mogen ze in één van onze Scheldes
strooien, dan komt het allemaal wel goed.
Op de HBS (de Hogere Burger School, een schooltype dat in
de Vroege Middeleeuwen door de invoering van de Mammoetwet is verdwenen) ging
ik in de redactie van de schoolkrant
zitten en begon stukjes te schrijven. Later, omtrent 1969, werden dat opruiende
teksten vol gesnork omdat ik toen deel uitmaakte van de scholierenactiegroep
Rood Front.
We hadden veel plezier met het uitvechten van onze
ideologische meningsverschillen en het manipuleren van schoolverkiezingen –
want dáár ging het om in die tijd: lol maken. Ik heb nooit echt begrepen
waarom de overheden die jeugdrevolutie van toen serieus namen. De angst van het
spitsburgerdom vermoed ik, altijd maar iedereen gelijk willen geven en de weg van
de minste weerstand kiezen. Toch schopte ik het door vuige streken tot gekozen
klassevertegenwoordiger, een waardigheid waaruit ik door de onderdirecteur werd
ontzet omdat het klasseboek vol was geraakt met portretjes van Mao en Che
Guevara. Ambachtelijk seriewerk in zwart-wit: ik vervaardigde één portretje per
anderhalve minuut, geen dank!
Mijn eerste
‘officiële’ publicatie was een verslag van een optreden van de destijds tot de
Underground omgeturnde band The Pretty Things. Ze speelden in de veilinghal in Middelburg. In het
voorprogramma stond Shocking Blue, met de rijkelijk arrogante Robbie van
Leeuwen en zangeres Mariska Veres, een legende om
weer heel andere redenen. The Pretty Things waren in de periode 1964-1967 ongeveer de ruigste
band ter wereld. Ze waren afkomstig uit de Londense art school-scene, zoals
zoveel andere groepjes toen. Mijn artikel verscheen in ’69 in Things about Things, het blad van The Dutch Pretty
Things Fanclub, een onaanzienlijk stencilkrantje. Ik
heb ’t uiteraard nog steeds in m’n archief zitten.
Zelf heb ik tot
eind 2003 als bassist in allerlei rockbands gespeeld. Nooit een plaatje
gemaakt, wel een stapeltje demo’s. Eigenlijk ben ik opgelucht dat het er
voorlopig opzit. Vond die optredens nog wel leuk, maar het is fysiek behoorlijk
zwaar voor een ouwe zak van 50. En dan het noodzakelijke drankgebruik, hè, daar
word je de dag daarop ook niet vrolijk van. In al die zaaltjes sta je ook vaak
voor publiek dat (veel) jonger is dan je eigen kinderen. Je voelt je dan een
vertegenwoordiger uit het Carboon of een bezoeker van Alpha
Centauri. Maar soms, in de gekste zaaltjes en met het raarste publiek, maakt
dat als de stemming er goed in zit allemaal niks meer uit. Mooie momenten met
de duur van tropenjaren. Het aardigste vond ik op het laatst de optredens voor
mensen die voor oud repertoire kwamen, de jaren zestig en zeventig. Je
fungeert dan als een soort jukebox. En dan moet je toch uit gaan kijken.
Sinds 1990 ben
ik redacteur van het literair periodiek Ballustrada.
Het blad is opgericht in Terneuzen door de dichter André van der Veeke en
enkele medestanders. Eind jaren tachtig publiceerde ik er een thrillerachtig
verhaal in over een akelig jongetje dat op een bepaalde wijze wordt misbruikt
door een al even onprettige mevrouw. Toen bleek dat Van der Veeke een paar
nummers verder woonde dan een oud adres van mij in Terneuzen. Kan toch geen
toeval zijn?
Kortom, ik
werkte mee aan een Scheldenummer met een fantastisch verhaal over verdoolde
Russen van het Rode Leger in de Zeeuwse achtertuin van mijn jeugd (‘Kuipers
heeft nooit van Gorbatsjov gehoord,’ schreef Van der Veeke in zijn inleiding)
en nadien stelde ik op verzoek een SF-themanummer samen. Die samenwerking ging
zo goed dat men me bij de redactie vroeg. We zijn bezig aan de achttiende
jaargang, zolang heeft sinds 1900 of daaromtrent nog nooit een literair
tijdschrift bestaan in het mooie, maar niet echt van geletterdheid doordrenkte
Zeeland. Toch mooi dat de bibliografie van de Nederlandse literaire
tijdschriften van de KB ons schaart onder de ‘belangrijkste literaire
tijdschriften in Nederland en Vlaanderen’. Omdat we klein zijn, in een
geografisch randgebied opereren én niet verbonden zijn aan een uitgeverij
hebben we een heel eigen karakter ontwikkeld en dit ook kunnen behouden. Wat
het precies inhoudt weet niemand, maar wél kun je met feilloze zekerheid zeggen
‘dit is typisch Ballustrada’ of ‘dat is niks
voor Ballustrada’.
Ik kwam bij de
SF door m’n broer Gert. Die woonde op z’n eentje aan de Vlasmarkt in het
Middelburgse stadscentrum en hij las daar science
fiction, zeer intrigerend. De witte serie van Meulenhoff en zo. SF werd
destijds omarmd door de underground- en tegencultuur waarbij ik betrokken was;
bovendien had ik als kind al grote belangstelling voor het fantastische. Behalve
fantastische jeugdboeken had ik ongeveer alle sagen- en legendenvolumes
doorgenomen die onze bibliotheek te bieden had.
Eind 1970
woonde ik plots op nog geen honderd meter afstand van mijn broer, aan de
Penninghoek. Dat was makkelijk, want nu en dan moest de afstand tussen onze
weinig riante onderkomens bijkans kruipend worden afgelegd. Dat was meestal ’s
nachts trouwens, anders waren we nog vroegtijdig geëindigd als roadkill.
Het eerste
SF-verhaal dat ik schreef was onfatsoenlijk zwaar geïnspireerd door De
avonturen van kapitein Roodstorm van Lafferty,
die hiervoor zelf het schuim van Homeros’ Odyssee had weggeschept. Ik
vind Roodstorm nog altijd een van de aanstekelijkste SF-boeken die ik
ooit gelezen heb. Er zit een soort jazz- of rockachtige groove
en levenslust in dat verhaal; het is geen kost voor geheelonthouders trouwens,
dunkt mij. Het geschetter en getetter van Raphael A. Lafferty,
voorwaar een engel van zeldzaam garnituur, heeft mij vele jaren veel goed
gedaan. Ik heb een tijdje volgens dezelfde opvatting als hij willen schrijven;
later week ik daarvan weer af, maar zelfs nu de SF min of meer achter mijn
horizon is weggezakt (tijdelijk?) hou ik die erudiete autodidact in ere.
Anderen: Lovecraft uiteraard. Dunsany, Geston – en aan de andere kant van het spectrum Kurt Vonnegut. Bijna wilde ik zeggen: Kilgore
Trout.
Uit latere
lichtingen dient Gene Wolfe te worden genoemd, hoewel
hij niet zoveel moet eten. De Nederlanders en Vlamingen? Al die schrijvers
natuurlijk, allemaal. Guido Eekhaut in het bijzonder, al zijn de
Babelboeken van zijn hand nogal slordig geredigeerd en dat is jammer. Ook in
het voor- en nawerk van mijn eigen bundel zitten een paar taalfouten waar mijn
haarwortels nog altijd van prikken. De redacteur sleep ik zodra de wonde
geheeld is (over twintig jaar) alsnog voor het gerecht.
Over de slimme
en goedaardig sluwe Goudriaan overigens niets dan lof. Door zijn initiatief
konden ook schrijvers met wat minder commercieel goudstof hun werk onder een
iets bredere aandacht brengen. Ik moet natuurlijk ook Teng en Harland noemen,
al vind ik dat hun gevorderde werk steeds meer op foefjes en vaste receptuur
ging leunen. Maar die opvatting heeft vermoedelijk ook te maken met mijn
verwijdering van het genre.
De samenwerking tussen m’n broer Gert en
mij ging meestal als volgt: mijn broer kwam met een idee in ruwe vorm, een min
of meer beknopte eerste versie, ik ging daarmee stilistisch en inkleurend aan
de slag; vaak gaf ik een heel andere draai aan het concept. Het kwam ook wel
eens voor dat ik een idee aanreikte, waarmee hij dan weer aan het werk ging.
Enkele verhalen onder ons beider naam zijn helemaal van mijn hand of
grotendeels van de zijne. Ik deed altijd de redactionele eindfase. Ik kan nu
(onze samenwerking op SF-gebied eindigde meer dan twintig jaar geleden)
eigenlijk niet meer zeggen wie wat precies deed. We hebben ongeveer hetzelfde gevoel voor zwarte humor
en absurditeit, dat is zeker. De laatste jaren hebben we nog samengewerkt aan
het absurdistische en satirische webproject van de Breezandsche Courant. Gewoon, voor de lol.
Maar sinds Breezand, de enige plaats in ons land waar men de Grote Spruit
vereerde, in een parallel universum is verdwenen mag ik er niks meer over
zeggen.
Ik heb geloof ik één keer geprobeerd een
SF-boek bij Meulenhoff gepubliceerd te krijgen. Enerzijds waren ze daar toen al
te commercieel en té middle of the road, anderzijds was ik
destijds afkerig van elke vorm van inmenging of kritiek. Nu, na enkele decennia
van werken in (te) veel genres en de freelance schrijverij ben ik aanmerkelijk
rekkelijker geworden. Er zijn nog altijd grenzen vind ik, en je eerste
verantwoordelijkheid is je eigen visie – anders kun je beter accountant
worden of fietsen gaan stelen. Maar ik besef inmiddels wel dat je ook je
voordeel met kritiek kunt doen. Pik eruit wat nuttig is om je eigen unieke
bijdrage aan het mondiale koor te versterken of beter verstaanbaar te maken.
Het eerste
SF-verhaal verscheen in Holland-SF (1978 nr. 5): ‘En hem die vraagt zal gegeven
worden’. Geschreven samen met m’n broer Gert. Het verhaal was eigenlijk niet
veel soeps geloof ik, maar toch een begin. Ja, van wat eigenlijk? Ik heb
sindsdien meer genres beoefend dan ik vingers aan m’n handen heb en de SF en
Fantasy zijn zoals ik al zei een beetje uit het zicht verdwenen. Samen met Gert
heb ik in de vroege jaren tachtig nog eens een hilarische fantasyroman
geschreven, met méér achtergrond dan die werkjes van Terry dinges ja! Door de
woelingen van het lot – i.c. onze laatste verhuizing – kwam het ding weer
bovendrijven en dit jaar ga ik ‘m definitief redigeren. Stukjes eruit heb ik al
eens gebruikt als kort verhaal en een belangrijk personage Ioachim,
de Hocus Pas van de gebroeders Kuipers, dook als ‘gast’ op in andere
gepubliceerde verhalen, zoals ‘Jagerslied’ in een van de Ganymedesbundels.
Interview
door Jacob Hoekman in Reformatorisch Dagblad, 25 november 2004 (bew./ingekort)
Over hetzelfde onderwerp verschenen o.m.: ‘Verdronken
dorpen spreken tot de verbeelding, ook 600 jaar na de eerste St. Elisabethsvloed’ (Haro Hielkema, Trouw 19 nov. 2004), ‘Onder het stinkend
slik’ (Cees Maas, BN/De Stem, 6 nov. 2004), ‘Ontpolderen is van alle
tijden’ (R. Antonisse, PZC 2 nov. 2004).
Een Zeeuws
exportartikel, zo zien Zeeuwse archeologen de thematiek rond de verdronken
dorpen graag. Valkenisse is stellig het bekendste
verdronken dorp, maar daarnaast zijn er nog tientallen anderen. En in de
toekomst, al is dat niet te hopen, misschien nog veel meer. Een recente
wetenschappelijke studie spreekt over de Noordzee die binnen enkele jaren
oprukt tot Apeldoorn. „Het thema is acueler dan
ooit”, stelt archeoloog Jan Kuipers.
Toegegeven, de
betreffende Amerikaanse studie van dit jaar heeft het over een ”worst case scenario”.
Alleen in het slechtste geval zal Apeldoorn een kustplaats worden. Hoe dan ook,
feit is dat de belangstelling voor het thema toeneemt, zowel bij de burger als
bij de politiek.
„Steeds meer
wordt het belang ingezien van een goede bescherming van deze waardevolle
locaties”, zegt archeoloog Jan Kuipers. Onder zijn redactie verscheen deze
maand een boek over verdronken dorpen en verdronken land in Zuidwest‑Nederland.
Het rijk geïllustreerde werk, dat de titel Sluimerend in slik meekreeg,
draagt een opvallend motto van de Groningse dichter Hendrik de Vries: ”Toen de
zondvloed begon, toen zeiden de menschen tegen
elkaar: Dat is wat we moeten hebben, dat wordt een uitstekend jaar.”
„Uit dat motto
spreekt het onvoorziene, het tijdelijke van alles dat we hier bouwen”, zegt Jan
Kuipers. „We gaan meer en meer inzien dat landaanwinning en landverlies altijd
al hebben samengehangen. De zee kan nu eenmaal niet eindeloos worden ingeperkt.
Land dat in vroegere eeuwen werd gewonnen, is door overstromingen op andere
plaatsen ook vaak genoeg weer prijsgegeven.”
Voor Kuipers
zijn de verdronken nederzettingen in de achterliggende tijd meer gaan leven.
„Als ik op het strandje bij Wemeldinge loop, raap ik vaak genoeg bewerkte
stukken steen op. Grote kans dat die afkomstig zijn van een verdronken dorp of
afgebroken gebouw, bijvoorbeeld van een stadhuis. Er zijn nog veel sporen terug
te vinden.”
De aanwezigheid van verdronken dorpen is typisch Zeeuws,
zegt hij. „Nergens anders in Nederland heb je zoveel verdronken gebieden. Dat
komt omdat het land hier tussen twee zeearmen ligt, de Ooster‑ en de
Westerschelde.” Wel heeft ook het noorden van Duitsland een streek – in de
deelstaat Sleeswijk‑Holstein – waar in het verleden diverse
nederzettingen zijn overspoeld.
Het verdronken
dorp van Valkenisse, in het oosten van Zuid‑Beveland,
spoelde in 1990 weer bloot nadat het dorp in 1682 verdronk. Dat leverde een
schat aan informatie op. De vindplaats werd op een wetenschappelijke manier
onder handen genomen. „Valkenisse is vaak het Zeeuwse
Pompeï genoemd”, zegt Kuipers. „Dat is overdreven, maar feit is wel dat we nu
veel meer weten over de dorpssamenleving in die tijd. Het unieke is dat je door
zo’n overstroming geen vervuiling meer hebt van latere tijden. Er gaat als het
ware een deksel op, dat pas eeuwen later weer wordt weggehaald.”
Ook andere
verdronken dorpen mogen op een zekere bekendheid bogen omdat hun namen nog
doorleven. Reimerswaal bijvoorbeeld, ooit een stad op Zuid‑Beveland, nu
nog de naam van een gemeente. Of Wissenkerke, Kortgene, Arnemuiden en
Krabbendijke, die later gewoon weer –vaak op een andere plaats– zijn opgebouwd.
Als Kuipers
langs de locaties banjert waar de sedert eeuwen verstorven dorpjes zich
bevinden, wordt hij vaak getroffen door de mysterieuze sfeer. „Het is anders
dan een project op het land. Door het tij is de plek vaak maar een paar uur per
dag beschikbaar. Als je dan bijvoorbeeld skeletresten tegenkomt, dat zet je wel
aan tot overpeinzing. Die dorpen vormen een levende symboliek van
vergankelijkheid.”
Sluimerend in Slik. Verdronken dorpen en
verdronken land in zuidwest Nederland,
door Jan J. B. Kuipers (eindred.); uitg. Den Boer/De
Ruiter, Vlissingen, 2004; ISBN 90 74576 50 8; 120 blz., € 19.50
***
’Enkel het
azuur als gezag’
04-2002 - Zeeuwse schrijvers
over hun wortels in de Delta
(door Willem de Weert en Jan Moekotte)
Vijftig jaar
geleden trof de ramp Zeeland. De dammen en bruggen die erop volgden veranderden
de Delta. Het landschap werd nooit meer wat het was. Dat gold ook de mensen.
Wantij bracht vier Zeeuwse schrijvers (tevens columnisten van Wantij) in Goes
bij elkaar en vroeg hun wortels in de Delta te belichten.
Alle vier de schrijvers zijn in Zeeland geboren. Jan J.B. Kuipers (1953)
in Zaamslag, Cees Maas (1954) in Domburg, Kees Slager (1938) in
Scherpenisse en Jan Zwemer (1960) in Oostkapelle. En alle vier wonen ze
nog steeds in Zeeland, zij het geen van allen meer in hun geboorteplaats. Ze
keerden Zeeland een tijd de rug toe: voor studie of werk. Ze verbleven in de
Randstad en op andere plaatsen in het land. Een periode die als heilzaam werd
ervaren “want Zeeland is toch één groot dorp waar iedereen elkaar kent, de
sociale controle benauwend is en cultureel weinig te beleven valt.”
Aan de andere
kant waren ze blij om thuis te komen want “in de groen-blauwe
oase kom je tot rust, laat je de boel bezinken.“ Slager bijvoorbeeld woonde
vanaf 1972 weer in Zeeland, maar bleef in de Randstad werken: “Ik verdiende
hier mijn brood niet, dus kon ik zeggen wat ik wilde.” Dat gevoel herkennen de
andere schrijvers. Wie in de provincie zijn brood moet verdienen, voelt zich
soms ongewild belemmerd in zijn vrijheid van spreken en handelen. Zo werkt dat
nu eenmaal.
Volksaard
Onze schrijvers
beschouwen zich, eerlijk gezegd, meer verwant met het landschap dan met de
Zeeuwen, laat staan de volksaard. “Voor zover de mensen over een kam te scheren
zijn, want dé Zeeuw bestaat niet. Als je ziet welk verschillen er al zijn
tussen Oostkapellenaren, waar ik vandaan kom, en die uit Domburg,” prikt
Zwemer. Maas springt daar gretig op in, maar dan van de Domburgse
kant gezien. De clichés vliegen over tafel. Kuipers houdt het erop dat “dé
Zeeuw niet bestaat; die valt uiteen in honderd typen, zoals voor heel de
mensheid geldt.” Daar kan de rest zich wel in vinden.
Feit blijft dat
de combinatie van deels binnen en deels buiten de provincie vertoeven een mooie
balans gevonden wordt. “Want heimwee naar Zeeland, niet naar de mensen, maar
naar de vertes, het uitzicht, het water, is er steeds,” brengt Maas zijn
binding onder woorden. “Verknocht zijn aan het land, aan de taal en, privé, de
terugkeer naar de gelukkige jeugd,” noemt Slager zijn remigratie in 1972.
Zeeland vol
Maar de
provincie van de gelukkige jeugd bestaat niet meer. De eilanden zijn door
dammen verbonden. Fabrieken, toeristen en migranten kwamen, de landbouw is niet
langer de dragende kracht, dorpen verliezen hun voorzieningen. Hoe kijken de
schrijvers tegen deze omwenteling aan? Zwemer ergert zich aan de macht van het
geld. “Het kapitalisme is de wortel van alle kwaad,” staat in de bijbel. Er
wordt in Zeeland enkel nog gebouwd voor de rijken. Die leggen buitensporig veel
beslag op de ruimte. Jongelui kunnen niet mee in eigen dorp terecht voor een
woning. Een gewoon huurhuis is niet te krijgen.” Maas beschrijft zijn
ontmoeting met iemand die in Zeeland een huis had gekocht, van zeven ton, aan
het water. Bleek het in een bungalowdorp te staan, zo’n pijplijnproject, met
een hoge aarden wal erom heen.
Maar dat kon
hem niks schelen, want als de prijzen stegen verkocht hij het weer. Hij had
geen enkele binding met de provincie." Zwemer: “Lossteken die
bungalowdorpen en naar zee laten drijven!”. Wat Slager betreft mag er iets
verzonnen worden waardoor alleen mensen die van het landschap houden welkom
zijn. “Die spotjes dat er migranten naar Zeeland moeten komen, liefst zwangere
vrouwen, ‘welkom in Zeeland’, vreselijk!”
Met enige
aarzeling durft men de stelling “Zeeland is vol” te onderschrijven. “Maar dan
vooral door de wegen, hoogspanningsmasten en bedrijventerreinen,” vindt Maas.
“Schei toch uit met die politieke correctheid,” reageert Kuipers. “Niet alleen
het landschap is vol, ook voor mensen is Zeeland gewoon vol.”
Ramp
Hoe kijken de vier schrijvers tegen de ramp aan die in een aantal van hun werken
voorkomt? De twee historici in het gezelschap, Zwemer en Kuipers, relativeren
1953. “Vanuit historisch perspectief was de ramp er een van de vele in een
lange rij. Voor het landschap bijvoorbeeld was de inundatie (1944) van
Walcheren, de Tuin van Zeeland, veel rampzaliger.” Men erkent dat de
Deltawerken die erop volgden voor die tijd, de brave jaren vijftig, een
begrijpelijke reactie waren.
Slager denkt
daar anders over. Hij vond en vindt nog steeds dat Rijkswaterstaat een staat
binnen de staat is, een bolwerk van technocraten. Hij denkt dat veel mensen
diep in hun hart de dammen en het stilstaande water betreuren. “Zeker de
laatste jaren, nu je steeds meer over algenbloei en afkalvende schorren hoort.”
Maas spreekt van een dubbel gevoel: “De Deltawerken hebben Zeeland behoed, maar
ook verminkt.” Kuipers berust: “We kunnen anno 2002 niet meer in een
eilandenrijk wonen.”
Nattigheid
“De overstroming van 1953 is toch ook wel een les geweest, zou ik zeggen.
Andere volken zouden er vandoor gegaan zijn, de hoogte in, waar de zee niet kan
komen! Maar de Hollanders niet! Waar zouden ze trouwens naar toe moeten?
Meneer! Ik zeg u, als een heel volk zich eeuwenlang specialiseert in het wonen
op een stuk grond dat eigenlijk aan de vissen toebehoort, een terrein dat
feitelijk niet voor de mensen geschapen is, dan moet zo’n volk er op den duur
een speciale filosofie op na gaan houden die niets menselijks meer heeft! Een
filosofie die uitsluitend op zelfbehoud is gebaseerd. Een wereldbeschouwing die
er alleen maar op gericht is het voelen van nattigheid te voorkomen! Hoe kan
een dergelijke filosofie algemene geldigheid bezitten? Waar blijven de grote
problemen op die manier?”
Uit: ‘Nooit meer slapen’. W.F. Hermans.
Overtreden
We maken een sprong naar de toekomst en stellen de vraag: Hoe hopen jullie dat
Zeeland er straks uitziet? Over één ding is men het roerend eens. “Het getij
moet terug!” Want als er een rode draad door de Zeeuwse historie loopt dan is
het die het water, het getij en de daarbijbehorende
rampjaren, de schorren en slikken, de inpolderingen. Slager, die een rol
speelde in de acties voor het openhouden van de Oosterschelde, móet af en toe
op de schorren staan. Daar overtreedt hij graag de wet voor. “Een vergunning
aanvragen om lamsoren te snijden? Nee, ik zou met plezier een proces-verbaal
krijgen.”
Ook Maas heeft
de sterke aandrang om vrij door de Delta zwerven. “Mijn tentje opzetten, goed
verborgen, en dan ’s ochtends met de kano door de geulen peddelen.” Hij zegt
met Slauerhoff “enkel het azuur als gezag te erkennen”. Zwemer ziet zich ook
geen kaartje kopen voor de Mantelinge: “De duinen
zijn van ons. Ik heb daar als kind vrij kunnen spelen.”
Nieuwe natuur
Hoewel ze
allemaal van de natuur houden, denken ze verschillend over de zogenaamde ‘nieuwe’
natuur. Maas is enthousiast over Plan Tureluur. Voor hem is het Zeeuwse
landschap op zijn mooist in de oervorm: “Over het water kijken zonder eerst een
dijk over te hoeven.” De anderen hebben wat bedenkingen. Slager stoort zich aan
het afsluiten van gebieden zoals polders op Tholen. “Op de eerste plaats herken
ik het landschap niet meer, omdat het in mijn jeugd een landbouwgebied was. Op
de tweede plaats mag ik er niet meer in omdat het nu natuur is.”
De historici
onder de schrijvers hebben ook moeite met sommige nieuwe natuur. Kuipers: “Op
Schouwen hebben ze na de ramp, zonder historisch besef, het land heringericht,
wegen verlegd, buurtschappen en vliedbergen opgeruimd, gewoon met bulldozers
weggeschoven. En nu, vijftig jaar later, worden bij Ellewoutsdijk inheemse
Romeinse nederzettingen opgeruimd om natuur aan te leggen bij de ingang van de
tunnel.“
‘Kies voor de blauw-groene oase!’
“In Nederland
is een enorme strijd om de ruimte aan de gang. Projectontwikkelaars, boeren en natuurbeschermers
bevechten elkaar. Laat de uitkomst zijn dat Zeeland wijds blijft, zo natuurlijk
mogelijk, met respect voor de historie, ook voor het cultuurlandschap. Laat ze
vooral ophouden telkens alles te veranderen. Kies voor de groen- blauwe oase.”
Vier Zeeuwse schrijvers, Goes november 2002.
© Willem de
Weert en Jan Moekotte, Wantijredacteuren.
Wantij is het orgaan van de Zeeuwse
Milieufederatie
***
‘Het menselijk lot is de vergetelheid’
Fundamenten onder de bouwvoor
(door Lou Vleugelhof)
Professioneel bezig met de geschiedenis en archeologie van
Zeeland vindt Jan Kuipers poëzie en kunst wezenlijker voor het oproepen
van de ziel van Zeeland dan de wetenschappelijke jacht op nieuwe feitjes, hoe
nuttig ook. Jan Kuipers (1953), geboren en getogen Zeeuw, woont in Goes.
Publiceerde gedichten in onder andere Ballustrada, De
Tweede Ronde, en essays in Hollands Maandblad. Schreef onder andere
kinderboeken en historisch werk.
Verdwenen huis
van Sint-Jan
Onder de bouwvoor
nog de
fundamenten van hun daling,
toen de fonkel van hun zwaard
al van de
ploegschaar was
(en zij vier paarden hielden, zes
koeien en tien bedden voor de
zieke en de
vreemdeling),
de akker openrijtend tot baring
van een toekomst in zwart-wit:
het schichtig
inzicht van een
kraai op glansgekeerde klei, de
glimp van andermans herinnering.
Het verdwenen Huis van Sint-Jan heeft je kennelijk nogal
geïntrigeerd?
,,Ja, het huis was een laatmiddeleeuwse commanderij van de
Johannieters bij Wemeldinge. Deze was van weinig belang, in contrast met het
algemene, fiere imago dat de Johannieters hadden door hun grote vestigingen op
bijvoorbeeld Rhodos en Malta.
Over de Johannieters heb ik onder andere geschreven in de
satirische thriller Moord aan boord van de PSD (1998). De fascinatie
voor de Wemeldingse vestiging ligt voor mij in het
feit dat hij ligt in een uithoek als Wemeldinge. Het is een vaag
overblijfsel van de roem van de Johannieters.``
Je gebruikt in je gedicht enkele archeologische overblijfsels
om de sfeer en de situatie van het verleden op te roepen. Waarom selecteer je juist deze
resten? Ik mag aannemen dat er meer over was dan jij noemt.
,,De funderingen zijn kort voor de Tweede Wereldoorlog al grotendeels
weggehaald. Voor het gedicht is van belang dat de commanderij alleen nog
`mentaal` voortbestaat en door haar verdwijning als
het ware buiten de tijd is geplaatst. In het gedicht wordt deze
onaantastbaarheid weergegeven door drie dingen: de beschrijving van de
neergang, de verdwijning en de wedergeboorte. Je kunt het gedicht lezen als
object van herinnering.``
Je roept niet alleen resten op, maar je bevolkt ze ook. Je
probeert iets van het menselijk levenslot op te roepen. Moet ik de daling lezen
als de neergang van de commanderij?
,,Het menselijk lot is uiteindelijk de vergetelheid. Die kan
alleen door de herinnering tijdelijk worden bestreden. `Daling` duidt
letterlijk op het lot van de Wemeldingse commanderij:
een voortbestaan van fundamenten onder de bouwvoor. Tegelijk duidt `daling` op
de neergang van de Johannieters.``
Was de glans van hun bloeitijd over?
,,De fonkel van hun zwaard werd die van de ploegschaar. Dit
verwijst naar de bijbel. De Wemeldingse Commanderij
had een overwegend agrarische functie. Een nogal nederige en onbelangrijke
status. Dat weerspreekt het algemene beeld van de geestelijke orde van de
Johannieters als militante ridderorde.``
Hoe moet ik de tien bedden voor zieken en vreemdelingen
opvatten?
,,Die tien bedden voor de zieke en de vreemdeling komen uit
historische bronnen. Het geringe aantal duidt op de kleinschaligheid van de Wemeldingse vestiging.``
Ze waren dus boeren, die hun akkers ploegden en die als het
ware open legden tot baring van hun toekomst in zwart-wit. Lees ik het zo goed?
,,Ja, het kleurloze maar glanzende geploegde land verwijst
naar het `zwart-wit karakter` van elke historische notie, die per definitie
onvolledig en reconstructie is. Ook schemert er in `zwart-wit` een verwijzing
door naar de secundaire waarneming via oude foto`s, film of televisie.``
Hoe moet ik de kraai opvatten die een glimp opvangt van
andermans herinnering?
,,De kraai is mijn favoriete vogel. Een kraai is een
alledaagse verschijning op alledaagse akkers om daar ook het laatste grein
voedsel - in casu geestelijk voedsel - weg te halen.
Tegelijk is de kraai een symbool van de dood en van het ten grave dragen. In
dit gedicht heeft de kraai dus een puur concrete functie en ook een
signaalfunctie.``
Wat de vorm betreft kies je voor een drieregelig couplet (een
terzine). Hou je van vastomlijnde schema`s en strakke vormen?
,,Er staan diverse rijmvormen in het gedicht, als gebroken
eindrijm (`ing`), kreupel binnenrijm (schichtig
inzicht), direct en uitgesteld stafrijm (`fundamenten` met `fonkel`, `glansgekeerd` met `glimp`). Ik vind de muzikale kwaliteit
van onnadrukkelijk rijm waardevol. Meestal gebruik ik herkenbare, maar geen
strak opgebouwde structuren als terzinen en kwatrijnen en dergelijke. Ook het
totale aantal versregels vind ik van belang in verband met de oude
getallensymboliek.``
Klopt het dat je voorkeur uitgaat naar objectiverende ofwel
beschrijvende poëzie (descriptief) en minder naar directe uiting van emoties en persoonlijke
ervaring (ego-poëzie)?
,,Ego-poëzie is vreemd genoeg meestal oppervlakkiger, journalistieker dan objectiverende poëzie. Puur
descriptieve poëzie vind ik weer het andere uiterste. Het gaat mij meer om de
ordening van het toeval en om het beeld en de sfeer van een waarneming. Daarmee
bereik je vaak diepere lagen van de empirische werkelijkheid en de
subjectiviteit dan met de weergave van persoonlijke emotie die toch kunstmatig
is. Ook weergave van emotie is reconstructie.``
Waar gaat je voorliefde naar uit in Zeeland in verband met je
poëzie?
,,In Zeeland ben ik geboren en getogen; en professioneel ben
ik steeds bezig met de geschiedenis en de archeologie van de provincie. Poëzie,
beeldende kunst en subjectieve reflectie zijn voor mij essentiëler voor het
oproepen van de ziel van een streek of landschap dan de wetenschappelijke jacht
op feitjes, hoe nuttig ook.
In Zeeland gaat mijn voorkeur uit naar de waterkant, het water en de polders en
alles wat daarbij hoort. En in de stadjes en dorpen naar de onwillekeurige
samenhang van verschillende historische perioden en stijlperioden.``
(Bron: Provinciale
Zeeuwse Courant, 26 september 2001)
***
‘Op de hoek van de straat zit een paddoshop’
Heimwee naar de twintigste eeuw
De millenniumwisseling moet nog komen maar Jan Kuipers
heeft nu al heimwee naar de twintigste eeuw. Hij schreef een boek over Zeeland
in de afgelopen honderd jaar en bij het verlaten van de eeuw voelt hij zich wat
mistroostig. Al die ontwikkelingen als amerikanisering van de samenleving en anglisering van de taal, het `misnoegt` hem. ,,Het is zo
eerloos en zielig. Het getuigt van een gebrek aan eigenwaarde.``
Kuipers constateert dat geschiedenis aan het eind van de
twintigste eeuw `geen enkel belang` meer heeft. ,,Dat is een vreemd idee. De
mensen zijn blind voor het verleden door de snelheid van veranderingen``, zegt
hij in het Provinciaal Archeologisch Centrum Zeeland in Middelburg. Hij is daar
in deeltijd archeologisch documentalist. Op de bruine vloer met rode, gele en
blauwe lijnen - de oude gymzaal van de brandweer - staan tientallen oude
potten, sommige hangen met witte plakband aan elkaar. Kuipers wuift enkele
fruitvliegjes van een plak cake. ,,Die hoef je dus ook niet meer te eten. We
krijgen ze maar niet weg.``
In tientallen hoofdstukjes met `hoogte- en dieptepunten`
schetst hij de Zeeuwse geschiedenis van de afgelopen honderd jaar. Van de
opening van het havenkanaal van Philippine tot de bouw van de
Westerscheldetunnel in 1998, met tientallen soms niet eerder gepubliceerde
foto`s. Een eeuw Zeeuwse geschiedenis tot zestig onderwerpen teruggebracht.
,,Honderd jaar, dat zijn miljoenen evenementen natuurlijk.`` Kuipers en de
leden van de redactiecommissie hebben apart van elkaar een lijst gemaakt van
wat erin moest. ,,De lijsten vertoonden een sterke overlap. Dus kon ik
objectief wel ongeveer vaststellen wat in deze eeuw belangrijk was.``
Kuipers wil z`n boek geen wetenschappelijke studie noemen.
,,Het zit vol met analyses maar het heeft geen omvattende probleemstelling. Het
geeft geen antwoord op fundamentele vragen zoals `Wat zijn Zeeuwen?`. Het is
ook geen prentbriefkaartenboek met nakauwen wat al ergens stond. Het is een
terugkijkboek met linken tussen de verschillende onderwerpen. De gebeurtenissen
zitten gevangen in een web van oorzaak en gevolg, soms heel beschrijvend, soms
anekdotisch.``
Een ontluikend Zeeuws-nationaal gevoel ziet Kuipers als een
rode draad in de afgelopen eeuw. ,,Voor de pogingen in 1919 van BelgiÙ om Zeeuws-Vlaanderen te annexeren bestond Zeeland
uit verschillende regio`s die zich apart ontwikkelden. Toen bestond Zeeland
alleen voor de culturele en bestuurlijke bovenlaag.`` Hij stelt dat op het
moment dat een Tholenaar en Walchenaar
zich Zeeuw gaan voelen het Zeeuwse sentiment al weer wordt gemarginaliseerd tot
een `folkloristisch fijn gevoel op feesten en partijen`.
Met de Deltawerken zijn er nieuwe verbindingen met de rest
van Nederland gekomen, zegt Kuipers. ,,Door de komst van de grote fabrieken is
er import gekomen, de jeugd trekt weg en Zeeuwen gaan ook op vakantie in Europa
en elders. Het Zeeuwse gevoel is nog voornamelijk terug te vinden in de
heemkundige kringen en de Zeeuwse Vereniging.`` De komst van een
streektaalfunctionaris is daar een bewijs van, zegt hij. ,,Een teken dat het
Zeeuws onder druk staat. Hoe meer aandacht er is voor Zeeuwse identiteit, hoe
minder vanzelfsprekend het is geworden.``
Een eeuw van verandering, maar ook van constanten, zegt
Kuipers. ,,Wat opviel was dat oude patronen steeds terugkeren. Bij het begin
van de bouw van de Westerscheldetunnel vielen de protestanten over de
katholieke inzegening. Dat is heel erg typerend.`` Zeeland anno 1999. ,,Het
reformatorisch volksdeel praat over godslastering. En op de hoek van de straat
zit een paddoshop.``
Boek: Zeeland 1900-2000 (Den Boer / De Ruiter, 1999)
(Bron: Provinciale
Zeeuwse Courant, 17 december 1999)
***
Het genre van de verbeelding
De Goese science-fictionschrijver
Jan Kuipers trekt zich weinig aan van de regels die volgens sommigen binnen het
genre zouden gelden. "Wanneer mijn personages geen vervoer hebben, laat ik
ze gerust lopen naar een andere
wereld", zegt de auteur, van wie in september de bundel Bannenfluister, hemelglas uitkomt. "Science fiction is het genre van de verbeelding. Dat moet
je dan ook waarmaken."
Het boek bevat een selectie van verhalen die Kuipers sinds
1983 publiceerde in jaarboeken en tijdschriften op het gebied van science fiction (sf). Voor twee
daarvan ontving hij de King Kong Award, een Vlaams-Nederlandse prijs voor dit
genre. (…) Sf staat in Nederland niet hoog
aangeschreven, maar daarvan trekt Kuipers zich niks aan. “Men vindt het genre
vulgair. En dat is het gedeeltelijk ook wel. Maar een groot deel van de
Nederlandse literatuur zegt mij net zo goed niets."
Kuipers kwam in aanraking met het genre toen zijn broer hem
zo'n 25 jaar geleden een boek van R. A. Lafferty gaf.
"Hij is een van de beste sf-auteurs. Die trekt
zich nergens wat van aan." Omdat de Goese
schrijver dezelfde houding heeft ten opzichte van het genre, wordt hij nogal
eens met Lafferty vergeleken. "Geloofwaardigheid
is voor mij niet van belang. Aan de andere kant zit je toch wel enigszins vast
aan de eisen die het genre stelt. Sf is
surrealistisch, mythologisch en het speeIt zich vaak afin parallelle of toekomstige werelden."
In het titelverhaal 'Bannenfluister,
hemelglas' roert Kuipers zelfs een 'klassiek' sf-thema
aan: de inmiddels achterhaalde of mislukte wetenschap. Het verhaal gaat over de
alchemie, een vorm van scheikunde gebaseerd op het idee dat de materie niet
dood is, maar een ziel heeft. Het personage uit 'Bannenfiuister,
hemelglas' valt door een fout van een alchemist uiteen in miljoenen nieuwe
karakters. "Alles in dit verhaal loopt mis, loopt anders dan men zich had
voorgesteld", zegt Kuipers. In de verhalen van de Goese
auteur bestaan weinig zekerheden.
Kuipers houdt er niet van om een boodschap in zijn werk te
stoppen, maar als er dan toch een ding is dat hij zijn lezers wil meegeven, is
het dat ze hun eigen plan moeten trekken en zich niets moeten laten wijsmaken.
"Blijf maar met je beide benen op de grond. Idealen verhullen vaak
eigenbelang en mislukken alleen maar."
(Bron: Provinciale
Zeeuwse Courant, 25 augustus 1995 (bew.))