|
De naam Bruinisse werd
omstreeks 1250 voor het eerst genoemd, dat was een schor oostelijk
van Duiveland, bewoond door schaapherders die zich beschermden
tegen hoge vloeden door een zogenaamde stelle te bouwen, een
verhoogde plaats, waar ook de schapen een drinkplaats hadden. |
Zover kwam het niet, de baljuw opende de deur op aanraden van een onbekend persoon en bezwoer de menigte dat hij onderworpen was aan de staten en de wet. De vissers brachten vier schepenen naar voren en werden daarna met moeite verspreid, nadat hen was beloofd dat de ordonnantie zou worden ingetrokken en op de volgende maaandag zou worden bekrachtigd. Op die maandag wilde de baljuw slechts vier mosselaars toelaten met als gevolg dat de menigte weer een dreigende houding aannam. |
|
Allemaal of niemand,
zei men en de baljuw zwichtte daarvoor, zodat iedereen naar binnen
kon om het besluit van de vergadering aan te horen. De Staten
van Zeeland waren minder gelukkig met de gang van zaken in Bruinisse
en er werden maartegelen genoem om herhaling te voorkomen, een
sergeant en een enige manschappen van het Zierikzeese garnizoen
zouden naar het dorp oprukken als er weer zoiets gebeurde. Het
vroedschap werd verweten veel te snel toegegeven te hebben en
er werden waarschuwingen aangeplakt. Maar de oude toestand was
weer hersteld, niemand trok zich nog iets aan van de ordonnantie,
men laadde en loste dat het een lust was. In de Franse tijd kwamen verschillende oevervallen voor in de dijken van het Zijpe, dat steeds breder werd en de daarbij horende stroming. In 1780 werden de Admiraliteitsgebouwen die op de dijk bij het Zijpeveer stonden, opgeslokt door het woeste water. |
|
Eind mei 1926 verdronken Adriaan van Gilst en zijn achttienjarige zoon Jan bij het vissen van mosselzaad op de Zuiderzee terwijl ze op weg waren om mosselzaad te vissen. Een derde opvarende, zoon Johannes werd na ruim vier uur in het water gelegen te hebben gered door een Enkhuizer visser. Hij had zijn bekomst van vissen en heeft zich nooit meer met het mosselkweken bemoeid.
|
|
|
De ereleden werden
de commissaris der koningin en het liberale kamerlid voor Zierikzee,
mr R. J. Patijn en dan nog een stel werkende leden als de burgemeester,
een onderwijzer en nog een paar hoogwaardigheidsbekleders, zonder
welke een steunfonds niet schijnt te kunnen bestaan. Uit het hele land kwamen bijdragen nadat de vaderlandse pers aandacht had besteed aan de ramp. Het dorp verloor slechts een inwoner, schipper Bouwens verdronk in het Volkerak na overboord van zijn schip geslagen te zijn. |
De mossel was al bekend voordat Bruinisse gesticht werd. Er werden allerlei eigenschappen aan toegeschreven, zoals dat het de nieren spoelde men door het eten van mosselen overtollig vocht kon kwijtraken. De Bruinissenaren begonnen hun geluk op het water te zoekem, omdat de slikken tussen Flakkee en Bruinisse ideaal waren voor het telen van mosselen. De mossels tierden welig op de wilde banken. De families Jumelet, Van den Berg en De Waal waren belangrijke mosselaars, zij waren afkomstig uit Frankrijk, waar ze vervolgd werden omdat ze protestant waren. Eerst vestigden zij zich in Zierikzee, later trokken ze naar Bruinisse.
Om de dertig jaar was er een verpachting, waarbij de kwekers tegen elkaar konden opbieden, dit kon alleen gewonnen worden door de rijkere mosselaars, een armere kweker moest afhaken en werd brodeloos, maar de rijkeren maalden daar niet om. De bestuursvoorzitter was een machtig man, de schippers moesten er voor zorgen in een goed blaadje te blijven staan met hem en de de opzichters. |