De Hengst was een typisch vissersschip van de havens van de Westerschelde. Zij hadden Clinge, Grauw, Philippine en Belgische plaatsen als thuishaven, van daar uit beoefenden zij de mossel- en garnaalvisserij. Ook noordelijker, vanuit bijv. Yerseke werd soms met de hengst gevist.De grotere hengsten voeren veelal naar de Waddenzee voor mosselzaad. Ook als veerschip en voor het vrachtvervoer werden ze gebruikt.  Hengsten waren wat kleiner dan de hoogaars, de stevens stonden steiler, hadden minder zeeg en het boeisel viel niet zover naar binnen.

Merkwaardig was het berghout, dat van voren onderaan het boeisel zat tot vlak voor de zwaardklamp, dan een boord naar beneden zakte en daar verder ging. Bij de Lemmerhengst was het berghout weer wel uit een stuk, en liep dan net als bij de hoogaars onderlangs het boeisel.

De beplanking was gedeeltelijk overnaads, de indeling ongeveer gelijk aan die van de hoogaars. De voorplecht reikte tot aan de mast, onder de plecht was het vooronder bereikbaar door een luik in het dek, daarachter kwam na het open gedeelte de roef (of beun) eveneens bereikbaar via een luik.

Het dak van de roef lag lager dan de bovenkant van het boeisel, het vormde een geheel met de achterplecht, waarin de stuurbak was aangebracht.

 

Heel vroeger had de hengst een bun, zoals bij de botter, een bak waarin door middel van gaten in de romp zeewater naar binnen spoelde om de vangst vers en in leven te houden. Later verviel dat bun en was de hengst een droog schip. De vroegere hengsten hadden een spriettuig, maar dat werd later vervangen door het bezaantuig dat veel handelbaarder was en het scheepje betere en veiliger zeileigenschappen gaf.

In Zeeland verschenen Lemsteraken met een rondere kont en de bouw van de hengst veranderde daardoor ook, het vlak werd vanachter omhoog gebogen zodat het achterschip ronder werd en de achterscheg meer zijdelingse weerstand in het water had.

Het berghout werd bij de Lemsterhengsten normaal over de hele lengte van het schip aangebracht en de overnaadse beplanking werd vervangen door een gladde huid. Deze scheepjes kwamen omstreeks 1900 in de vaart en werden ook wel Jachthengsten genoemd.

 
 
Een Lemster jacht-hengst. Het berghout loopt in een keer van voor naar achter door.
 
 
 Tekeningen van een gewone hengst, met verspringend berghout, en een Lemsterhengst met doorlopend berghout. Let op de rondere kont.

  De hengst was in de jaren twintig nog volop in gebruik. Hoe oud de hengst is is net als bij de hoogaars moeilijk te bepalen. De oudste vermelding waarin een hengst wordt genoemd is in het proces-verbaal dat opgemaakt was na het vergaan van een veerschuit, de oorzaak van het verdrinken van J. W. Friso in 1711. Het Antwerps Nationaal Museum te Antwerpen bezit een model van een hengst en het Ned. Historisch Scheepvaartmuseum te Amsterdam heeft een plan van een kleine hengst. Afbeeldingen van hengsten zijn zeldzamer dan die van hoogaarzen. De hengst was, hoewel men zegt dat de hoogaars en de hengst op elkaar lijken, een geheel ander schip. Beiden hadden een plat vlak, maar waar de hoogaars van steven tot kont met drie overnaadse boorden was beplankt, had de hengst een andere romp.

Ze was gladboordig tot het bovenste boord onder het boeisel, het berghout liep langs het boeisel tot aan het zwaard, zakte dan een boord en ging daar weer verder. De steven stond veel rechter dan bij de hoogaars, het boeisel viel ook veel minder naar binnen. Bij de steven bleef ook een gat over na het beplanken, het zogenaamde soldatengat. Met een brede spie werd dat gat gedicht. Dit was trouwens bij de hoogaars ook zo. Er kwamen zowel spriettuig- als gaffeltuig-hengsten voor, de spriethengsten waren meestal wat kleiner.

De Lemmerhengst was een kruising tussen een hengst en een Lemsteraak. De Zeeuwsvlaamse vissers begonnen tijdens het ophalen van mosselzaad in de Zuiderzee met hun hengsten de Lemsteraak te zien als concurrent. De schippers van de Oosterschelde kwamen daar ook mosselzaad ophalen en zij voeren dikwijls met Lemsteraken die geladen veel sneller voeren dan de hengst. De Lemsteraak was dan vroeger op de markt. De hengstbouwers probeerden de voordelen van de platte bodem die makkelijk kon droogvallen te combineren met de snelheid van de Lemsteraak hetgeen resulteerde in de Lemsterhengst, een schip met een ronde achtersteven. Het berghout werd nu uit een stuk aangebracht en lag hoger, de beplanking werd gladboordig en ook de spantvorm werd aangepast. Zo ontstond eigenlijk een nieuw type schip. De Lemsterhengst werd ook wel Jachthengst genoemd. De eerste Lemsterhengst liep bij de werf J. F. de Klerk te Kruispolder van stapel.

 
Het plan van een Lemmerhengst omstreeks 1900. Werf J. F. de Klerk te Kruispolder.

 Tekening door Maurice Seghers van een Lemmerhengst rond 1930.