Diepste diepten
Klaas
van de Ketterij – 14-04-07
Ik
hoor niets. Helemaal niets. Ik weet dat in films meestal de muziek voor spanning
zorgt, maar geloof me, deze ijzingwekkende stilte streelt mijn gevoelssensoren
tot het uiterste. En daarbij, is het hier ook aardedonker. Ik tast wat in mijn
zak waar ik mijn mobiele telefoon weet. Vreemd! Hoe kom ik hier? Ben ik in een
openliggende rioolput gevallen? Nee, dan zou het wel wat minder plezierig
ruiken. Ben ik dan misschien afgeleden in een tot nog toe onbekende rotsholte
onder het wandelpad in het park waar ik elke donderdag avond ga wandelen met mijn
hondje Olly? Maar, waar is Olly
dan? En trouwens, het is helemaal geen donderdagavond! Of ben ik dan dood?
Klik.
Even knipper ik met mijn ogen. Zo fel is het licht van mijn mobiel normaal
gesproken niet, maar van aardedonker naar wat minder aardedonker is toch voor
mijn ogen te veel om in een keer te kunnen verwerken. Langzaam druppelen de
beelden mijn netvlies binnen. Wat angstig, maar meer nieuwsgierig kijk ik in het
rond. Ik zie nog niets bekends. Wat is deze plaats? Iets zegt me terug te gaan,
iets anders verbiedt het me.
Een
lange gang, met lange wanden een lang, maar vooral hoog plafond, licht op. Ik
speur naar het einde. Als het al bestaat, ligt het diep begraven in de
onwetendheid van duisternis en schaduw. Ik kijk opzij. De muren links en rechts
van mij, zijn behangen met objecten. Van alles en nog wat, groot en klein. Het
licht van mijn telefoon vaagt langzaam weg, maar het wordt niet donkerder. Ik kijk
naar boven. De bron van het licht is niet te achterhalen. Ik begin de
voorwerpen die aan de muren hangen, eens wat beter te bekijken.
Er
hangen lijstjes met foto’s, een aantal kleren en verderop zie ik nog wat vage
schaduwen. Verder kan ik niet kijken. Iemand is schijnbaar ooit een verzameling
begonnen van alles wat hem of haar maar interesseerde. Ik schuifel voorzichtig
wat verder. Ineens struikel ik ergens over en bijna beland ik op de plavuizen
vloer. Maar gelukkig kan ik net mijn evenwicht bewaren. Ik zoek naar waar ik
over gevallen ben. Een buggy? Huh, wie zet die nou
hier neer. Dat is wel een heel vreemd verzamelstuk en hij ziet er precies zou
uit als ik mij herinner van foto’s van vroeger. Van foto’s uit mijn eigen
fotoalbum. Mijn blik valt op een petje wat aan de muur hangt. Zo een had ik
vroeger ook. Ik blaas er wat stof af, er moet hier nodig schoongemaakt worden,
en zet het op. Hij past verassend goed. Waar komen deze spullen vandaan? De
meesten herken ik, anderen helemaal niet.
En
dan terwijl ik me omdraai, zie ik een deur. Niet zo’n deur die ze tegenwoordig
maken, zo’n kant en klaar fabrieksgeval, waarbij je echt je hand voor je mond
moet houden als je niest. Nee, het lijkt eerder een handgemaakte poort uit een
oud Engels kasteel. Een zwaar houten deur, met grote hangscharnieren. Zou hij
open kunnen? Daar is een deur tenslotte voor. Ik probeer de klink, die voelt verrassend
licht aan. Een kriebelige tintel glibbert van mijn hand, over mijn arm naar de
puntjes van mijn oren. Het openen van een deur, zonder de wetenschap van wat er
achter afspeelt, is pure sensatie.
Met
een zachte bons valt de deur achter me dicht. Ik kijk nieuwsgierig rond, maar er
is helemaal niets te zien. Ik doe een paar stappen en kijk wat rond, opzoek
naar iets. Gewoon iets. Maar de sensatie van weleer glipt langzaam weg tussen
de gleuven van teleurstelling. Nou ja, dan maar weer terug naar de gang,
misschien zijn er nog meer kamers met wel interessante dingen. Ik draai me
langzaam om, dan, sprakeloos en bewegingloos staar ik naar de plaats waar de
deur zit, euh, zat! Waar is de deur? Met een sprong
ben ik op de plaats waar vermoedelijk de doorgang naar buiten heeft gezeten. Ik
voel, ik kijk, ik zoek, maar geen enkel spoor verraad waar de deur is. Een
zachte windvlaag ronkt langs mijn enkels. Er wemelt iets in mijn binnenste. De
kamer veranderd in een donkere ruis. Een angstig gevoel bevliegt me.
Ik
raak in paniek. Ik wil weg hier. Ik wil naar buiten. De gang lijkt ineens een
stuk veiliger terrein. Ik wil niet opgesloten zitten. Ik ren rond als een dwaas
en voel alle wanden af naar een uitgang. En ineens voel ik weer die zachte
windvlaag strelen rond mijn benen. Van schrik sta ik meteen stil. Ben ik hier
niet alleen? Een ‘wie is daar?’ probeer ik voorzichtig. Geen antwoord. Het
alleen zijn bevangt me. Ik zak door mijn enkels heen op de ruwhouten vloer.
Mijn hoofd zakt tussen mijn knieën. Binnenin mijn hoofd malen striemen van
gedachtes rond. Gedachtes van nooit meer weg kunnen en alleen zijn. Een sliert,
wat lijkt op de zachte windvlaag rond mijn benen, van eenzaamheid ademt naar
binnen als een verstikkend gas. Ademhalen wordt steeds zwaarder. Een traan rolt
langs mijn wang. Oh, eenzaamheid!
Ik
ben blij dat deze deur weer dicht zit. Ik weet niet hoe lang het duurde, maar
plotseling verscheen de deur weer. Zo’n kans laat je niet schieten. Ik sta even
stil om uit te puffen en tot mezelf te komen. Er was wel iets in de kamer. Deze
kamer hield een van mijn diepste angsten vast. Ik volg ondertussen met mijn
ogen de gang, zoekend naar wat afleiding. Een vreemd gevoel van connectie
begint zich meester te maken van me. Ik loop langzaam weer wat stappen en
bekijk gefascineerd de zorgvuldig geordende museumstukken. Een hele collectie
cd’s en films, een paar onderdelen uit een pc en een deurpost. Wacht een
deurpost? Nog een deur! Even sta ik te
twijfelen. Nog een deur? Durf ik het aan? Zou ik het doen?
Uiteindelijk
wint de nieuwsgierigheid het van mijn angst en ik grijp naar de klink. Hij
voelt cool aan. Ik probeer heel voorzichtig te zijn en open de deur op een
kier. Er gebeurd niets. Vorige keer ook zo. Ik besluit het er op te wagen en
stap naar binnen, maar verzeker me ervan dat de deur open blijft. Ik schijn weer
rond met m’n mobieltje en dan valt mijn oog op een
lieftallige, donkerblauwe Opel Corsa. Precies zo een
als ik ooit eens heb gehad. Dat is raar. Waar komt die vandaan? Ik kijk rond
maar verder is er weinig interessants te vinden in deze kamer. Ik kijk weer
terug naar de glimmende bolide. Plotseling begint hij langzaam te veranderden. Neej, dit kan niet. Hij transformeert in een grote bonk
roest. Nee, dit mag niet. De banden lopen langzaam leeg. Hoe stop ik dit? Het
ding probeert te starten, maar blaast alleen maar zwarte roetwolken uit. Mijn
blik verstard. Alle autobezitters met een greintje gevoel voor hun stalenros
snappen dit gevoel. Niets bezorgd grotere angst dan het ontwaren van bruine
vlekken die vlijmscherp en nietsontziend de lak doorboren. Deze verschrompeling
van mijn ex-auto treft mij diep.
Met
een zware klap valt de deur achter me dicht. Nog lichtelijk verdoofd sta ik
weer terug in de gang. Ongelooflijk! Eerst een van mijn diepste angsten. Daarna
die auto. Is dit een illusie? A trick of the mind? He, verderop zie ik weer een deur. Mijn
nieuwsgierigheid is opgepept tot onverdraagzaam. En dus kan ik er niet van
afblijven. En zo loop ik de hele gang af. Deur na deur. Kamer na kamer. Er zijn
kamers vol plezier. Er zijn kamers vol herinneringen. Er zijn kamers vol angst.
Er zijn kamers vol liefde. Er zijn kamers vol gezelligheid. Er zijn kamers vol
gedachten. Er zijn kamers vol feest. Er zijn kamers vol ideeën. Er zijn kamers
vol verdriet. Er zijn ook kamers vol trots.
Dan,
ineens en onverwachts komt er een einde aan de gang. Wat verbouwereerd en
misschien zelfs iets teleurgesteld dat er klaarblijkelijk toch een einde zit
aan de gang, staar ik naar de laatste deur. Hij ziet er net zo uit als al zijn
voorgangers, op een verschil na; er hangt een sleutel naast de deur. Dat lijkt
mij gek, want wie doet er nou een deur op slot en laat de sleutel ernaast
hangen? Of zit er misschien iets opgesloten? Het zal mij niet tegenhouden en
dus pak ik de sleutel en draai de deur van slot.
Het
lijkt wel zo’n lachspiegelhuis. Je weet wel, zo eentje van de kermis die zomers
altijd een weekje in het dorp staat. Het verschil is misschien dat er (nog) niets
te lachen valt. Alle wanden van de kamer spiegelen. Zelfs het plafond en de
vloer weerspiegelen. Ik zie, mezelf honderden keren, van alle kanten. Handig. Even checken: hoe zit mijn haar? Hoe zie ik er
uit? Maar ik zie niet de goodlooking boy die ik
verwacht te zien. Sterker nog, ik zie helemaal geen lichaam. Ik kijk dwars door
vlees en bloed heen. En tot mijn grote verbazing zie ik de gang met de kamers.
Ik zie mezelf rondlopen in mezelf. Dat is raar. Verwarring maakt zich meester
van mijn toch al verbijsterde gemoed. Loop ik in mezelf rond? Hoe kan dat? Dat
betekend dat wat ik net allemaal heb meegemaakt en gezien heb, allemaal in mij
zit en leeft?
Het
grijpt me niet alleen aan, maar ook vast. Het tilt me op. De soort van
mechanische grijparm zet me trillend en puffend neer aan het einde van de gang,
waar, alsof magische machten de muur hebben verpulverd, een afgrond is
ontstaan. Een kloof zo diep dat ik de bodem onmogelijk kan zien. Ik zet voorzichtig
een stap achteruit.
Ik
snap het niet, ik was nog wel zo voorzichtig aan de rand, maar toch begin ik te
vallen, te glijden, te duikelen, oneindig ver. Mijn angst wordt groter. Waar
gaat dit naar toe? Het gaat steeds sneller, dit gaat niet goed aflopen! Ik hijg
zwaar om aan adem te komen. Dit loopt niet goed af. Ik val te snel, ik zal te
pletter slaan op de ondergrond. De ijle, voorbij zoevende, lucht wordt plotseling verstoord door een
natte lik. Wat is dit voor plaats. Een oneindige val in mijn eigen ik. Ik, ik
wil weg, maar iets houd me tegen. Weer een lik! Ik probeer met mijn hand over m’n gezicht te gaan.
Plotseling
veranderd alles. De diepe afgrond transformeert geleidelijk, als het versneld
afgespeelde ontpoppen van een rups naar een vlinder, naar het gat van mijn
slaapkamer deur. Ik knipper met mijn ogen. Weer een lik. Huh?
Ik knipper weer met mijn ogen, die daarna van schrik vergroten. Ik kijk recht
in de ogen van Olly die me op een paar centimeter
afstand kwispelend staat aan te staren. Langzaam word ik me bewust van mijn omgeving
en geef een stamp op de wekker wanneer ik ontdek dat deze staat te loeien. Ik
zak even terug in mijn kussen en kriebel Olly achter
zo’n oren. De meeste dromen zijn bedrog? Maar deze ook?
Ik
spring uit bed en stap onder de douche...een nieuwe dag, een schone lij!
Wat omgaat in een
mensenhart is als diep verborgen water, iemand met inzicht brengt het naar
boven. (spreuken 20:5)