Verhalen top
Gedicht | John Bovendeertohn |
Bekkerveld | John Bovendeert |
Weinig Seks, nauwelijks drugs, maar al flink wat Rock & Roll | John Bovendeert |
Stars & Strips | John Bovendeert |
Drollenvanger | John Bovendeert |
De waarheid van de gestolen Kelk | Jan Bardoul |
Misdienaars | Ad van Dijk |
Straaljager te Heerlen neergestort | |
Verhalen van Vroeger | Bobbie Steenaert |
Het tijdsbeeld in 1954 | Jacques van Mastrigt |
De nieuwe School | Jacques van Mastrigt |
De school en de Kerk | Jacques van Mastrigt |
De onderwijzers en onderwijzeressen | Jacques van Mastrigt |
De dagelijkse gang op school | Jacques van Mastrigt |
Het schoolverlaten | Jacques van Mastrigt |
De Lagere School in vogelvlucht | Ed Bardoul |
Gedicht
van John Bovendeert
jongens
van vroeger
elke nieuwe dag
gepootjebaaid in avontuur
jongens
van vroeger
dat spel, die spraak, die lach
ondeugendheid was partituur
jongens
van vroeger
zo vreesvrij onbevangen
ik raak weer vol, een carambole
hoo-de-lahie jeee !
kom
je weer naar buiten?
kom je mee naar school?
j.b.
Dit prachtig grote veld, omzoomd door meer dan honderd jaar oude kastanjebomen, in dubbele rij. Gelegen aan de oever van het onaanzienlijke, zelfs onzichtbare stroompje “gen Bek”. Dit veld is in mijn lagere schooltijd steeds een vast baken geweest.
Als ik mij verplaatste van thuis naar school, naar de repetitie van het kerkkoor, of plichtmatig naar de mis, het lof, of biechten ging, maar ook als ik naar vriendjes of weer terug wandelde naar de Caumerbeeklaan, stééds lag het Bekkerveld op mijn route.
Er liep diagonaal een breed klinkerpad over het veld; ongeveer vanaf de achterzijde van de Annakerk-sacristie richting het noorden tot bijna waar Eelco van Nispen tot Pannerden woonde. Die situatie is trouwens tot vandaag zo gebleven. Mooi!
Dat klinkerpad heb ik maar zelden betreden, daarover liepen oude en gebrekkige mensjes en voorzichtige meisjes plus de knaapjes die van hun ouders altijd hun kleren netjes moesten houden. Ook schreden er kantoorvaders en beamten overheen die vanuit het Heeserveld naar kantoren van het Algemeen Mijnwerkers Fonds of naar het Hoofdbureau der Staatsmijnen in de stad op weg waren.
Er fietsten huismoeders met preien en volle papieren zakken van Schunck en met het “snoepje van de week” van De Gruyter in hun boodschappentas. Ook zag je wel eens de kapelaans Haa. (Houben, Habets, Hennissen), of onze merkwaardig, hobbelend, als een gans lopende koster, in priestergewaad samen met twee misdienaars zich over dat pad haasten. Ze hadden dan net de sacristie verlaten en één van de knapen, in hun lange zwarte jurken met daarover een groot wit hemd in brede kanten mouwen, droeg een crucifix op een stok plechtig voor zich uit terwijl de ander steeds een belletje liet klinken, alsof ze, net als de brandweer met sirene, onbelemmerde doorgang wensten. (in klas vijf en zes kregen misdienaars regelmatig vrij van les om dodenmissen te voorzien van hun “ et cum spiritu tuúms” of zo´n kruis naar de algemene begraafplaats aan de Akerstraat te sjouwen). Oudere mensen die zij passeerden maakten dan gehaast, doch vroom, een kruisteken en sommigen heren knielden snel hun rechterknie tot op de grond en namen plechtig hun hoed van het hoofd, totdat deze miniprocessie twintig meter verder was geraakt.
Heel vrome vrouwen zag ik met beide knieën naar de grond zijgen en hun hoofd, nadat een snel kruisteken was gemaakt, diep omlaag buigen en hun ogen sluiten alsof zich alle hemelse legerscharen en de drieëenheid persoonlijk op het Bekkerveldpad aan hen openbaarde.
In
werkelijkheid was het de parochieële bezorg- en sneldienst, die dagelijks de
kerkelijke hostie bij zieken en ongelukkigen aan huis bracht. Dat werd alleen
gedaan bij hen die zelfs strompelend niet de kerk konden bereiken voor een mis
met hostie.
Wij jongens liepen altijd dwars door het groen van het Bekkerveld, of nog liever, schoppend tegen alles wat tussen het gras lag of onderzoekend naar wat er zoal onder de bomen, tussen de polletjes, takken, paddestoelen lag. In het najaar en winter lagen er natuurlijk ontelbare kastanjes in de stekelige dop, of naakt glimmend tussen het gras. De mooiste kastanjes gingen je broekzak in en een forse stekelschil werd uitverkoren om geslepen en gepolijst te worden langs muren of over stoeptegels, zodat de groene schil bruin verkleurde en steeds meer harige rafels ging vertonen en je uiteindelijk een zacht bruin harig holbolletje overhield.
Daar
kon je lekker aan voelen, maar ook werkte het goed als inklap. Meester Raemakers
kon zulke natuurlijke pennenreiniger wel waarderen, maar bij Pietje Crijns kon
je dat beter in
je zak houden of nog beter in de zak van je jas aan de kapstok achterlaten.
Een
heel avontuurlijke plek van het Bekkerveld was het bosje aan de zuidkant. Daar
stonden een viertal oeroude dennen met eromheen dicht struikgewas. Meer niet.
Als
je dat bosje binnenliep, werd het plots aanzienlijk donkerder en koeler dan op
het zonbeschenen veld. De onderste takken van de dennen waren helemaal kaal
getrapt, of half afgebroken door de schoenen van tientallen jongens die haast
dwangmatig deze bomen
beklommen om te kijken of je boven vanuit de top de Lange Jan kon zien. Ik klom
om te ervaren bij welke hoogte ik de eerste bange buikkriebels kreeg.
Week
na week moest het vorige klimrecord gebroken worden. Totdat ik ook de Lange Jan
kon zien. We
beschouwden dit bosje als exclusief terrein voor jongens; meisjes hadden hier
niks te zoeken. Het
is herhaaldelijk gebeurd dat Adje of Henk of Johan mij overstuur kwamen halen om
te
aanschouwen welk onheil er over ons bosje heen gekomen was. Met een mengsel van
verontwaardiging, maar ook ontzag over de afmeting ervan, ontwaarde ik dan naast
een afgescheurd paginastuk van het Limburgs Dagblad met bruine veeg, een grote
drol van een kolossale lengte en omvang, waarop groen metalig blinkende vliegen
landden en opstegen.
Dat vond ik, ondanks dat ik zelf wel eens bij hoge nood de linkerpijp van de korte broek omhoog sjorrend de boom van mijn levenswater voorzag, ongehoord. Zeker omdat zo´n keutel dagenlang bleef stinken. Maar wat nog erger was; welke”verekkeling” durfde ons bosje te betreden om een zo laag bij de grondse smerigheid uit te halen.
Op weg
naar school, voor ik het Bekkerveld overstak, liep ik meestal langs de groen
geverfde spijlen van de muur van de meisjeskweekschool Maria Immaculata.
Ik
liet dan, zonder mijn pas te vertragen, een hand langs die stangen glijden,
zodat een regelmatige roffel van klanken mijn tred begeleidde. Ik kon in
gedachte bij dit klokkenspel de verschillende toonhoogten der spijlen tot een
symfonie van Montovani orkestreren.
Dat
ging nog beter met een stok, waarvan er genoeg op het Bekkerveld te vinden
waren.Met
die knuppel kon ik zelfs de toonladders en intervallen die meester Döll ons via
de grote bruine omslagbladen met daarop cijfers in allerlei rechthoekige figuren
van de Ward zangmethode had aangeleerd, naspelen alsof het een xylofoon betrof.
Dat liet ik toch maar achterwege, nadat een Franciscanesser-van-Heythuisen-non van de Kweek, toen ik het voor de zoveelste keer weer deed, vanuit het raam toesnauwde, die herrie te stoppen.
Je
zag daarop de lachebek van een clown en paarden met pluimen op hun hoofd in
steigerende houding, waartussen zwarte letters melding maakten van de aanstaande
voorstellingen.
Op het veld waren al op dinsdag de eerste tekenen van opbouw te zien, want
gespierde kerels met loodzware mokers joegen ijzeren pinnen, waaraan later
touwen vast werden gesjord, met verbazingwekkende zwaaien de grond in. Bij de
meeste ijzeren, soms kindhoge haringpinnen was door het hevig meppen het
geroeste ijzer bovenaan gebarsten en omgekruld, zodat ze aan je knieën lelijke
verwondingen konden veroorzaken, als je niet uitkeek bij het erlangslopen.
Steeds
meer circuswagens arriveerden en vormden samen een steeds nauwsluitender karree
rond de plek waar straks de twee, of viermastertent zou worden opgehesen.
De soms exotische, bedrijvige buitenlandssprekende mannen imponeerden me. Ik weet nog dat een Duitse klanken uitstotende snormeneer mij opeens zijn mokerhamer aanreikte en mij uitnodigde om de ijzeren pin een mep te verkopen. Dat mokerding kreeg ik nauwelijks boven mijn heup getild en ik raakte de haring so wie so niet.
Het was riskant om te veel op te gaan in al die circusbedrijvigheid, want te laat komen op school leverde ontzettende moeilijkheden op bij meester Ramaekers. Die kon je ongenaakbaar veel strafregels laten schrijven.
Om vier uur renden we vaak met alle klasgenoten snel weer richting Bekkerveld om verbaasd te constateren hoe ver de werkzaamheden al waren gevorderd.
De waterleiding was met slangen en buizen al aangetapt en zwarte elektrische kabels lagen als spaggetti door het gras en het dieselaggregaat ter opwekking van stroom ronkte al volop.
Zelfs
de meeste dieren waren al gearriveerd en de kamelen zag je knipogend, geduldig
hooi tussen hun lange tanden achter de slaphangende lippen vermalen. Je
hoorde de donkere brul van een beest, waarvan de één beweerde dat het een
leeuw, en de ánder zeker wist dat het de koningstijger was.
De
geur rond de dierententen en kooien had het typische parfum-melange van pies,
stro en de lichaamsgeur van paarden en wilde dieren. Dat kon je al kon opsnuiven
vanachter de witgeverfde lattenhekken die opgetrokken waren tussen de woon- en
materiaalwagens van het circus.
Tussen
de spijlen door zag ik jongleurs met hun flesachtige glinsterknotsen oefenen,
hoorde ik poedeltjes keffen, en de boxerhonden bulken, waarvan ik wist dat zij
met hun voetbalbroekjes aan en rugnummers met ballonnen en minigoaltjes een
spectaculaire voetbalwedstrijd konden naspelen.
Vanaf
dat moment al was het zaak te onderzoeken waar eventueel zwakke plekken waren te
vinden in de circusomheining. Plekken waar je, als de voorstelling eenmaal
begonnen was, naar binnen zou kunnen “strietsen”. Onder een materiaalwagen
door kruipen leek een goede mogelijkheid. Toen
ik dat eens met kloppend hart in mijn keel probeerde en aan de andere zijde van
de circuswagen haast tegen twee gelaarsde benen botste, kroop ik snel weer
terug naar de veilige kant.
Gedeelten
waar geen houten lattenhek geplaatst was, hadden de circusmensen bespannen met
bruine jutestroken tussen de kastanjebomen van het Bekkerveld, zodat je het
leven binnen de omheining daar nauwelijks nog kon begluren.
Andere,
meestal oudere jongens, die vrijkaartjes hadden weten te verdienen met het
borstelen van paarden of het verstrooien van houtzaagsel en stro in de
tentstallen, waren al verzekerd van een kosteloze entree voor de
matineevoorstelling.
Weer
anderen wisten vrijkaartjes bekomen door circusbouwers ervan te overtuigen
dat zij hun knappe oudere zus beslist zouden mee nemen en aan hen zouden
voorstellen na afloop van de avondvoorstelling. Ik
had geen zus en durfde daar ook niet over te liegen.
Het circus was ternauwernood gereed voor de eerste voorstelling op vrijdagavond of er vormden zich al rijen mensen voor de kassawagen, waar zwaar opgemaakte kassadames de kaartjes van de rol scheurden en entreegelden inden. Ik kon ik mijn ogen niet afhouden van de geüniformeerde controleurs in fel blauwe en groene jassen met rijen dwarse goudgeborduurde tressen en dubbele koperen knopenrijen, goudgekwaste schouderepauletten en daarbij strenge petten op hun hoofd. Hun taak was, onder de lampjesboog, entreekaartjes af te scheuren.
Thuis
ging ik aan de slag met allerlei zelfgemaakte jongleurattributen, maar met het
laten draaien van koffieschoteltjes op onze bezemsteel, ben ik snel moeten
ophouden en heb de scherven van het eerste twee schoteltje stiekem achter in de
tuin had begraven. Het circusleven was kennelijk niet allemaal goud wat er
blonk: Ik mocht
van mijn ouders meestal een kaartje kopen voor mij en mijn broer voor de
matineevoorstelling van zondag.
Het trof mij, eerlijk gezegd, onaangenaam te moeten ontdekken dat de snorman die eergisteren nog de houten planken der tribunebank sjouwde, opeens in het uniform was gestoken van kaartjescontroleur. Ook stelde het mij teleur dat de juffrouw met het lange golvend haar, die mijn broer Paul en mij bij het binnenkomen in de van stemmen gonzende tent onze plaats aanwees, dezelfde dame bleek, die na de pauze in de piste met haar grote naakte dijen en bijna blote trilbillen gevat in pastillenetkousen, zich zo gracieus door twee samenwerkende mannen in een stoel bovenop een hoge paal liet slingeren.
Aan de oostkant van het middenwegje was minder plaats. Daar vonden af en toe andere manifestaties plaats. Ik herinner me dat op een dag enorm hoge witte palen opgetrokken werden, met bovenin een soort kraaiennest. Vlak eronder werden duimdikke kabels gespannen.
Op
die levensgevaarlijke hoogte bleken, als alles gereed was, mannen en vrouwen in
de open lucht
in fraaie witte pakken met lange balanceerstokken, die zwaar doorbogen, zelfs
geblinddoekt te gaan schuifellopen. Het lukte hen ook halverwege het koord
te gaan zitten of voorzichtige sprongetjes te maken. Het hoogtepunt was wanneer
de fietser met balanceerstok ook op die kabel heen en weer pedaleerde,
vervolgens plaats moest maken voor een knetterende motorfiets waaronder een
beugel gemonteerd was. Daaraan bengelde een blotebenendame die het vogelnestje
en nog moeilijker kunsten deed, terwijl de motorbestuurder dat ding over de
kabel heen en terug joeg. Bovendien klommen nog twee andere mannen tijdens die
toer boven op de rug van de geblinddoekte motorbestuurder. In
het open veld klonk het applaus minder klaterend dan onder het dak van een
circustent.
Verder herinner ik me, maar dat is een stuk vager, dat op een dag een Amerikaans lunaparkachtig bouwsel opgesteld was op dezelfde plek. Je zag er springmatrassen, beweegbare bruggen en allerlei draai en glijtoestellen. Ik ben daar toen niet binnen geweest maar er waren daar ballonnen gratis verkrijgbaar, zo veel als je maar wilde, en de typische geur van het rubber daarvan heeft weken lang in mijn broekzakken, in mijn bed onder het kussen en in mijn nachtkastje gehangen. Hoe langer ik die ballonnen bewaarde, hoe stugger en plakkeriger het rubber werd. Opblazen was na een tijdje haast onmogelijk geworden, maar het was totaal onbegonnen werk die plakdingen uit mijn broekzak te peuteren.
Er kwamen ook wel eens drie meisjes, waaronder de dochter van schoolinspecteur Joosten, aangelopen vanuit het verbindingspaadje Akerstraat – Bekkerweg. Zij staken het Bekkerveld over op weg naar hun meisjesschool Mater Deï.
Johan,
Adje, en ik hadden gemerkt dat, die drie grieten gillend wegrenden voor ons,
toen wij toevallig het spel van woeste Indianen speelden.
De
volgende dag probeerden wij die truc weer uit, met hetzelfde succes. Het was
voor mij een sensatie te constateren dat zelfs als ik `s morgens op weg naar
school het Bekkerveld op mijn eentje ging passeren, die drie grieten het al op
een lopen zetten.
Ik herinner me ook zulk een sportmanifestatie (of was he koninginnedag?) waarbij Adje Johan en ik uitgedost als N.T.S. televisie-reportageteam met een nagemaakte rijdende camera reportages en verslaggeving verzorgden voor het Tarcisiusnieuws.
Ook werden voetbalelftallen geformeerd per klas en een onderlinge competitie gespeeld op het Bekkerveld.
Onze klas had een sterk elftal met als sterren Rommert Delsing, de spelverdeler, Sjef Ramaekers als stopperspil aan de buitenkanten de snelle dribbelaar Winnie Haanen die met zijn kromme beentjes iedereen het nakijken gaf en ook was er de handige Toonje Teeken. We wonnen zelfs de beker (daar zijn twee leuke foto´s van).
Sommigen van die mannekes zaten al een tijd bij de voetbalclub Bekkerveld en aan hun spel en ervaring kon ik, ondanks dat ik mee mocht spelen in dit elftal, niet tippen.
Maar dat kwam natuurlijk ook omdat de voetbalschoenen van mijn vader maat 43 hadden.
John Bovendeert
Het Bekkerveldfestival heeft de eeuwwissel met gemak doorstaan dankzij de voetbalclub uit die parochie.
Nu is
de faam ervan in Heerlen en omstreken met driedaags topamusement en
allerlei bands, elk jaar eind augustus, haast ongeëvenaard.
In de
vroege jaren 50, toen Peutz´ Annakoepelkerk nog maar net afgebouwd
was, is de voorganger van dit moderne festival ontstaan met de vorming van
de Annakermis.
Het
was toen meer een flink uit de kluiten gewassen fancy-fair met als doel een of
ander parochieëel potje te vullen, of om de glas-in- betonramen, die door een
neef van John Hawinkels waren ontworpen, te gaan bekostigen.
Je
kon tijdens de Annakermis op hetzelfde Bekkerveldgras waar ook de circussen
Bever, Althoff en Sarassani regelmatig de tenten opsloegen, niet alleen het
bussengooien praktiseren
en het rad van avontuur zien draaien, maar er lag een heuse kegelbaan en er
stond een kinderdraaimolen plus kettingcarrousel.
Als kind werd ik op kermissen altijd gegrepen door een onbeschrijflijk opwindend
gevoel.
Ik was dan blij-verhit en meende dat ik de vele attracties net als een hoge berg
zou gaan beklimmen met boven op de top een uitzicht op onbeperkte intense
beleving van alles wat ik nog niet kende, maar vooral wat misschien verboden
was.
Ook de Annakermis bezorgde mij die spanning, maar daarbij voegde zich ook nog een gevoel van intimiteit en geborgenheid. Immers ik kende buiten de klasgenoten en jeugdigen uit mijn buurt, ook de meeste vaders en moeders die een vrijwillige bijdrage leverden aan het welslagen van dit evenement van gezicht en vaak zelfs van naam.
Zo
had je Dick, de legendarische broer van juf van der Does van onze school en bas
bij het Annakerkkoor, die met zijn welbespraaktheid en met een stijf
rechterbeen, onder de naam Mister Tompson het Rad Van Avontuur bediende. Welke
Tompson bedoeld werd; daar ben ik nooit achter gekomen.
Hij kondigde steeds luidkeels via de luidsprekers een nieuwe ronde aan van
lootjesverkoop met kans op het winnen van een cake met rozijnen of een gratis
knipbeurt bij kapper Franssen.
Uit de luidsprekers klonk dan steevast: “Komt dat zien !, komt dat zien !…. Mister Tompsons Teletijdmachien !” Het rad was namelijk in de loop der jaren ontwikkeld tot een indrukwekkend wiel met elektronische snufjes dat flikkerde en knipperde en ratelde als een onweer met blikseminslag.
Dan had je natuurlijk de kegelbaan, waar aan weerskanten van de houten rolbaan strobalen moesten voorkomen dat de knoerharde houten kegelballen de baan zouden verlaten om gevaar te stichten onder de omstanders.
De
vader van klasgenoot John Hawinkels had de technische voorzieningen van
deze, in mijn ogen, gigantisch lange baan grotendeels op zijn
electro-laswerkplaats aan de Eurenderweg al lang van te voren in elkaar
geconstrueerd en de vader van Hupie Kisters had tijdens de Annakermis de
alleenheerschappij over de kegelbaan.
Hij
vertegenwoordigde het gezag aldaar, handhaafde de spelregels, telde de punten en
verdeelde in onberispelijkheid de prijzen en joeg tenslotte ook nog opdringerige
kinderen van de
baan.
De zonen van Hawinkels en die van de conciërge van de aan dit veld gelegen M.T.S.
Kisters hadden het voorrecht om de kegels die vergooid waren in de terug-rol-rail te mogen plaatsen. Andere kinderen keken toe vanachter of boven op de strobalen.
Maar die muziek die de hele dag over terrein schalde !!
In Heerlen op de stadskermis was het al zo, dat ik totaal verward raakte door Swing Mill- muziek, waar het ongelooflijk rauwe, ruige, het haast sexuele, dus zondige geluid van Little Richards “Tutti-Frutti” en “ Lucille”, maar vooral “Ready Teady” mij later thuis deed komen dan ik mijn moeder beloofd had.
Van muziek van de Annakermis kon ik mij evengoed niet losrukken.
Ook daar werd mijn hoofd totaal opgevuld door de hits van toen, die via de toeterluidsprekers van Peters uit Ubachsberg boven uit de houten masten schetterend over mij uitgedoucht werden.
De
vroege nummers van The Platters, Doris Day, Perry Como en de jonge Elvis,
(trouwens weet je nog dat zesde klasgenoot Henny Lahye de heup- en been
dansbewegingen evenals de sensuele mimiek van Presley vlekkeloos wist te
imiteren) maar vooral Les Paul en Mary Ford met hun mooie galm in ” Mockin´Bird
Hill” en “Whispering” .
Eén
song van het duo van de legendarische gitaarbouwer Les Paul bezorgde mij op
deze familiale kermis steeds weer, en als er nu aan terugdenk, opnieuw,
kippenvel; de uit een Roemeens volksliedje gearrangeerde song, waarvan ik haast
zeker meende te voelen dat het te maken had met mijn vage idee over wat ooit een
liefdevol meisje over mij zou kunnen zeggen: “Johnny
is the boy For Me”
j.b
Ik had met Alouis afgesproken en belde aan. Alouis´ moeder opende de groene glimmende voordeur en nodigde me vriendelijk uit de woonkamer binnen te gaan. “Onze Wiet is boven, ik zal hem even roepen.”
Binnen op de eettafel onder het licht van de lampenkap zag ik van alles liggen. Verknipte Tuney Tunes, een Caran d´Ache kleurdoos, een potje Gluton, twee scharen, een Pelikaan vulpen, twee inktpotloden en drie opengeslagen schriften met van die stijve donkerblauw geaderde kaften met het gouden plakkertje “Gustave Alberts”.
Om de tafel heen gebogen herkende ik behalve Alouis´ oudere zus Diny, ook nog haar vriendinnen Ivonne ons buurmeisje en ook Roos de zus van Twan van de overkant. Ze giechelden en kletsten en letten niet erg op mij.
Ik begreep niet meteen waar ze mee bezig waren, maar ik herkende wel de keurig in de schriften ingeplakte filmsterplaatjes. Zulke plaatjes had ik namelijk wel eens gezien bij jongens op school. Die hadden pakjes met zulke filmsterafbeeldingen, bijeengehouden door een zwart of roestrood rubberen uit fietsenband geknipte ringen, in hun broekzak zitten.
Dat waren dezelfde elastieken die ik gebruikte voor mijn luciferdoosjes -wasknijperklepper of blauwe Wyber- doosjes-wasknijper-klepper aan mijn fiets.
Op de speelplaats lieten sommige jongens de hele rij filmstergezichten aan je zien, tot je weer bij het begin was uitgekomen en dan verdween, als de elastiek er weer omgewurmd was, alles weer in hun broek.
Het waren plaatjes met van die roze gekleurde Amerikaanse filmsterkoppen van Doris Day, Bing Crosby, Judy Garland, James Mason en die westernhelden onder hun grote witte cowboyhoeden met namen eronder als Roy Rogers, Gene Autry en John Wayne.
Alouis kwam binnen en begon mij meteen uit te leggen dat filmsterren verzamelen en inplakken en daarbij hartjes tekenen en liefdeswoordjes en liedjes neerschrijven om tenslotte elkaar's schriften onder het slaken van gilletjes door te bladeren, typisch iets voor meiden was. Ik had alleen maar broers en wist eigenlijk niet dat zussen dat deden.
De volgende dag begon ik met het uitknippen van de dagelijkse aflevering van het feuilleton van Suske en Wiskes uit het Limburgs Dagblad. Ik had al eerder gezien dat klasgenoten zelf volledige stripalbums samengesteld hadden met afleveringen uit hun krant. Alex Grooten kon je zelfs de complete Tamtamkloppers en De Knokkersburcht in zijn bolstaande schriften laten zien.
Dat het verhaal van De Circusbaron al tot halverwege gevorderd was deerde me niet.
Ik mocht een volgepent wiskundeschrift van mijn broer Joop gebruiken om de stripstroken van de vorige dag erin te plakken. Mijn moeder was ook behulpzaam, want ze kookte speciaal voor mij plaksel uit aardappelmeel ; plaksel waarvan veel nodig was, want na drie dagen lieten veel stripstroken weer los.
Een plakselkwastje, zoals we op school hadden, leek mij onontbeerlijk, maar mijn moeder vond zoiets niet nodig. Plaksel uitsmeren ging volgens haar het beste met een vinger. Bovendien kon je tussen duim en wijsvinger mooi de klonten fijnknijpen.
Ik merkte dat het onvermijdelijk was, dat er plakselkwakjes in het tafelkleed terecht kwamen, maar de volgende dag waren ze hard geworden en kon je ze als harige “koëten” uit onze tafelnamaakpers plukken.
Na twee weken ging ik over tot een ander systeem. Het leek mij handiger de strippagina´s van een hele week te bewaren en op zaterdagmiddag de klus ineens te klaren.
Ook het uitknippen van een strip moest ik vaak noodgedwongen vervangen door uitscheuren; bij ons was de schaar altijd zoek. Netjes uitscheuren kon behoorlijk tegenvallen, want krantenpapier kan heel eigenwijs scheuren.
Op de derde zaterdag was ik het knip- en inplakkarwei vergeten; we hadden die dag Hubertus'feest bij de welpen met kampvuur in het donker. Het hele systeem raakte in de verslonzing en ik nam me toen maar voor om tijdelijk even te stoppen, maar wel bij het volgende Suske en Wiske-verhaal van voor af aan te herstarten.
Ik moest dan wel even letten op het laatste plaatje waarop Wiske die dikke knipoog bij het woord “einde“ zou geven.
Het is mij nooit gelukt een zelf inplak beeldverhaal, ook zelfs maar half, te voltooien.
Dè grote held van mij en van bijna alle jongens in die tijd was Jeroentje. Sympathiek meteen al, toen we hem alleen nog maar hoorden grommen in het getralied hok met zware kettingen en hangslot. Geboren als “geheim wapen” in “De Dolle Musketiers”, gekleed in gerafelde lende doek, ontwapenend nuchter, begiftigd met een behoorlijke portie droge humor en sprekend in een begrijpelijke grappig oude telegramstijl.
Wie kon zichzelf optillen? Wie kon sneller lopen dan het geluid? Wie was zo slim om een praatballon op te blazen en daarmee na een vrije val uit de Gyronef een zachte landing te maken? Nee zelfs Tarzan lukte zoiets niet! Als we onder ons jongens weer begonnen met het opschepperige rollenspel van hoe sterk je wel was, riep er altijd een ànder als eerste: “Ik ben Jeroentje !”. Ik moest dan telkens genoegen nemen met een mindere held.
Natuurlijk kon je dan nog kiezen uit de staalgespierde Eric de Noorman, die met zijn wapperende blonde lange manen, als hij op het voorplecht van zijn drakkar met aan weerszijden die ronde schilden, naast de houten, woeste drakenkop stond, zijn ruige Vikingen over wilde zeeën joeg. Of Aram, die arm- en dijspierballend tussen mooi geborsten, doch fatale vrouwspersonen, vooral zijn onoverwinnelijk zwaard liet spreken. Of de avontuurlijke, rechtgeaarde Kapitein Rob, die dapperheid koppelde aan intelligentie en de misdaad meedogenloze klappen wist toe te brengen samen met zijn schrandere schippershondje Skipper. Of Smidje Verholen, maar die rekenden wij eerder tot de goedaardige types.
Laurel en Hardy in één persoon verenigd.
|
Over hondjes gesproken…. Bobbie !! De denkende hond van de gepofbroekte jonge journalist Kuifje! Ja, Kuifje, daar was ik totaal van ondersteboven. Hergé´s tekeningen fascineerden mij. Die ongelooflijk strakke beeldende plaatjes. Dagelijks maar vooral nachtelijks, zelfs tot middernacht soms, lag ik met de zaklamp onder de dekens uren te bladeren tussen de gestileerde, feilloos zuiver uitgetekende prenten om mee te kunnen reizen naar werelddelen van heel ver weg. Ik bleef zo sterk aan de plaatjes “kleven”, dat ik aan het lezen van de tekst nauwelijks nog toekwam. Trouwens tekeningen van stripverhalen hebben mij altijd meer geboeid dan de teksten. De Sigaren Van De Farao, of De Blauwe Lotus hoefde ik eigenlijk niet te lezen; kijken was meer dan voldoende. Ik ging gezichten, voorwerpen en landschappen overtrekken en natekenen. Boeiend vond ik hoe striptekenaars bepaalde effecten met hun tekenpen wisten te bereiken. Interessant was hoe een eenvoudige draaikolkkrul, dronkenschap of snelheid aangaf, of sterretjes en vuurpijlen de scheldtirades van kapitein Haddock versterkten. |
Bij tekeningen van Aram in “Het Zwaard Van Palermo” en Eric de Noorman en ook bij Superman was mij opgevallen dat de tekenaar de rondingen van gespierde torso´s en ledematen verkreeg, door het gebruik van geraffineerde arceringen. Ook de mooie welvingen van, vooral bedekte delen van dames, werden geaccentueerd met behulp van fijne streepjes.
|
Verdomd, daar heb je het! Natuurlijk! De hormonen meldden zich toen voor het eerst bij mij aan ! Dus,
kan ik niet om dè vertegenwoordiger heen, van alles wat toen verderfelijk
genoemd werd: Dick Bos !!!! Haags detective en jiu-jitsu-grootmeester ! Wat
was daar toch mee? Zodra die ter sprake kwam begonnen schoolknapen plots op
gedempte toon te spreken. |
Als Adje, Johan en ik vóór acht uur ´s avonds (daarna werden uitsluitend volwassen lezers bediend) boeken uitzochten om thuis te lezen, letten de genoemde dames nauwkeurig erop of niet toevallig boeken in onze handen terecht kwamen, waarvoor bisschop Lemmens uitsluitend volwassenen leestoestemming gaf. Als je toch in zo´n boek waagde te lezen, moest je dat onmiddellijk gaan biechten en de penitentie was, dat wisten we, niet mals.
Boeken met het ovalen bisschoppelijk stempel op de binnenkaft afgedrukt waren veilig; vormden kennelijk geen gevaar voor kuis- en zedelijkheid.
Ad van Dijk raadde mij steeds aan om Bob Evers´ “ Drie jongens op een onbewoond eiland “ te lezen, maar dat boek was voortdurend in leen en hetzelfde probleem was er met Johans´ favoriete, eigenlijk volwassen, boek, “Beekman en Beekman”.
|
Ik
was toen nog volledig in de ban van “Arendsoog”. J.Nowee wist mij niet
alleen te boeien met het flinke kerelgedrag van de cowboy, waarvan slechts de
bijnaam bestond, maar ook met Engelse termen als “all right !”, “mister”
, “sheriff”, “good-bye” en “W. ranch”, (vaak
werd ik verbeterd: je moest lezen:” koed baaj “en “ dabbel joe renchj “
en tegen zijn paard zei je: “ laait fièt “ ). |
Toevallig
viel mijn oog daarna op Pim Pandoers “De schrik van de Imbosch” en ik heb
daarna de hele Pim Pandoerserie verslonden.
|
|
|
Ik was echter daarna niet zo´n echt verslaafd lezer meer, en omdat een bibliotheekexemplaar van Piloot Storm thuis spoorloos verdwenen bleek, ben ik niet meer terug durven gaan naar de strenge bibliotheekmaagden.
Toen ik in de winter naderhand thuis van mijn ouders moest verhuizen naar onze vrijgekomen zolderkamer (mijn oudste broer ging varen bij de koopvaardij ), zag ik Piloot Storm onverwacht weer terug, bedekt met beddevlokken tussen de muur en plank van mijn opklapbed, en heb het boek toegevoegd aan de boekenrij van mijn nieuwe rek op zolder.
“Gène”, zeiden alle kinderen in de straat als ze met elkaar over bakker Van Loo spraken, maar als we bedelden om op de bok te mogen zitten spraken we hem aan met een smekend : “ Bakker Gène….”. Elke wijk in Heerlen Zuid had zijn eigen bakker-broodbezorger. Zo had je, meen ik, rond de buurt Kruisstraat bakker van Birgelen, waarvan de bakkerij en winkel zich in de Nobelstraat bevond. Bakker Buntinx had zijn bakkerij aan de Eurenderweg en zijn klandizie rond de zuidelijke Benzenraderweg. Richting Heesberg, Heerlerbaan was er nog bakker Meertens van de Nieuwhuisweg. Bakker Lenoirs district lag ron de de Noordbenzenraderweg en dan had je natuurlijk nog de O.D.B. bakkerskarren die het gebied vanaf de Parrallelweg verzorgden. |
Onze bakker had zijn bakkerij ook in de Nobelstraat, maar bezorgde het brood richting Akerstraat en Caumerbeeklaanbuurt.
Het was toen gebruikelijk dat de bezorging van het dagelijks brood huis aan huis gebeurde met kar en paard.
Ik deelde met bijna alle kinderen uit mijn straat de fascinatie voor die trekpaarden in het algemeen, en voor Blacky de hengst van Gène in het bijzonder. Zelfs de merrie van groenteboer Geerlings, die uitzag als schimmel en ook zo rook, genoot onze sympathie, maar dat kwam omdat we mededogen voelde als Geerlings het arme dier schopte en zweepte.
Bewonderend spraken we over de enorme kracht waarover zo´n beest moest beschikken om zo´n met honderden water- en melkbroden, pistolets en kadetjes en suikerkoeken en daarbij ook nog enkele personen geladen kar, te kunnen trekken.
Ook aanschouwden wij telkens weer vol bewondering de enorme kont. Uit het grote knipoog vlak onder de staart drolde Blacky steevast, ter hoogte van het huis van Houben, van die mooie, glimmende, goudgroenbruine, dampende vijgen die glijdend langs de bilspleet op het asfalt ploften. Mijn moeder kwam gedurende een korte periode vlak na zo´n evenement met blik en veger de dampende vijgen verzamelen om ze in ons moestuintje met de grond te vermengen.
Ook wachtten we vaak geduldig tot bij het huis van Haan,op het eind van de straat, om telkens weer vol respect getuige te kunnen zijn van de sissende kracht waarmee Blacky zijn straal zeik in de straatgoot kon spetteren. De pisgeur (die weeïge geur herkende ik als cafébezoeker jaren later ook op dronkemanstoiletten) snoven wij vol ontzag op. Wij snapten toen al; wat er bij beesten achter uitkomt moet er eerst van voren ingestopt worden.
Bij dit paard was dat ook zo.
Blacky dronk namelijk met gemak een hele emmer water leeg en vast voedsel vreten was voor dit dier wel uiterst confortabel: rond zijn lang getande bek met zachte grijze neusgaten en rozige lippen waarop verspreid lange soloharen stonden, hing aan riemen vastgesnoerd, een lederen zak in de vorm van een gedeukte emmer.
Daarin had Blacky voortdurend de beschikking over een voorraad haver. Een voorraad die wij van bakker Gène mochten aanvullen, wanneer wij vol overtuiging de bakker hadden gewaarschuwd voor de aanstaande hongerdood waaraan het beest volgens ons bloot stond.
Elke werkdag, inclusief de zaterdag, draaide Blacky, onze rustig snuivende vriend zijn paardenbakkerskar vanaf de kruising Akerstraat onze Caumerbeeklaan in.
Als Géne aan de overkant ter hoogte van het Soons en Hoessels huis zjwungelend de houten blokken tegen de ijzerband van het karrenwiel had geperst, mochten maximaal twee kinderen uit onze laan via de ijzeren opstapbeugel de bok beklimmen.
Wielke, ook “Monkey” genoemd als hij niet in de buurt was, en ik waren deze keer zonder concurrentie voor de twee eerste rangplaatsen op de bok van de groen glimmend geverfde bakkerskar.
Met een lange kraakpiep gevolgd door een doffe dreun, hoorden we achteraan het opengooien van de kardeur. Van Loo begon dan zijn ovaal gevlochten mand te vullen met heerlijk zwoel geurende “ weggen, gries- en zjwatbroeëd ”, terwijl wij vooraan op de bok verwikkeld waren in een strijd om wie de teugels mocht vasthouden. De verliezer was ditmaal ik, maar voor mij was er de troostprijs van het beheer over de remzjwungel, dus hield ik mijn hand erop.
Trots beschouwden wij onze posities vanaf de bok en snoven verheugd de bekende paardengeur diep op.
Maar wat was dat? Als verstard rustten onze uitpuilende ogen op de brede batsen van Blacky. Onze adem stokte en langzaam draaiden we onze hoofden naar elkaar toe. Verbazing, ontzetting en verontwaardiging tegelijk had zich van ons meester gemaakt. We hadden beiden tegelijk onze conclusie al getrokken:… een of andere grappenmaker, of natuurlijk dat dierenpestersjong van een Gerrie van de Caldebornweg had de haverzak van Blacky aan de áchterkant van het arme dier gehangen!
Het duurde een tijdje voor het bakker Gène lukte ons uit te leggen, dat een drollenvanger voor de straathygiëne beter en dat de gelijkenis met de haverzak puur toeval was !
John Bovendeert
In bewerking
Bobbie Steenaert
Herinneringen aan de
Tarcisiusschool
De Lange Jan en de KVP heersten over Heerlen. De Lange Lies(1953) kwam net kijken. In die tijd hield de bebouwing van Heerlen op bij de Benzenraderweg en de Burgemeester Waszinkstraat.
Op de plek waar nu de wijken Hezerveld en Aarveld
liggen waren weiden, klavervelden en graanakkers, vol met akkeronkruiden zoals
klaprozen en korenbloemenmaar ook zeldzame zoals de bolderik en het
spiegelklokje(vrouwenspiegel). De hamsters waren nog geen bedreigde diersoort.
De Welterlaan was er wel al, bestraat met kinderkopjes tot aan de Pijnsweg. De
autowegen waren er uiteraard nog niet. Het straatbeeld in de wijk Bekkerveld
werd bepaald door de bakker van Birgelen met zijn bakfiets, de groenteboer en de
roodharige melkboer Franssen van de Eurenderweg die met paard en kar aan huis
bezorgden. De kolenboer en de bezorgdiensten van de Mijnen leverden de kolen om
te stoken tijdens de winter, in zakken aan huis af. De bestelde
hoeveelheid kolen werd in mud uitgedrukt. Er was keuze uit diverse kwaliteiten
zoals antraciet, nootjes 4, eierkolen of briketten. De zakken werden op de
rug gedragen en door het kelderluik afgestort en zo kwam de brandstof in
de kolenkelder terecht. De lege zakken werden weer meegenomen. Zo hier en daar
vooral bij armere mensen en boeren werd schlamm afgeleverd, een blubber van
kolengruis waarmee goedkoop gestookt kon worden. Dit werd met paard en kar thuis
voor de deur op het trottoir gekiept. Als er tenminste al een trottoir
was. Veel boerderijen in Benzenrade en Vrusschemig waren nog niet aangesloten op
het riool. Het afvalwater liep zo langs de straat. Verder zag je de
schillenboer, de “scharensliep” en de “lommelenboer”. Ook Van Gend en
Loos en de brouwerijen bezorgden nog met kar en paard. Auto’s waren zeldzaam.
Als er al een geparkeerd stond er een meute jongens om heen met nieuwsgierige
blikken. De populariteit van de auto werd afgemeten naar het aantal kilometers
per uur dat op de kilometerteller was aangegeven. Bij het NS-station was de
stoomlocomotief met kolenwagons een normaal beeld. De laatste tram Heerlen
Kerkrade zijn laatste rit had gemaakt op 14 mei 1950. Maar op de Akerstraat
lagen de tramrails er nog steeds. Het plaatselijk openbaar vervoer was de bus
van de L.T.M. (Limburgse Tramweg Maatschappij). Daarnaast had je ook nog de
I.A.O. wat niet “Instappen Anders Ophoepelen” betekende maar Internationale
Autobusonderneming..
Het
buitenland was Duitsland, aan de grens moesten de passagiers de bus uit en
werden ze gefouilleerd op het smokkelen van boter of koffie. Daarna kreeg je een
stempel in je pas. Dan kwam je in Aken aan, de stad lag nog vol met puinhopen
uit de Tweede Wereld Oorlog.
Nu
terug naar de Aarweg in 1954. Daar reden 10 jaar daarvoor nog de Amerikanen ter
bevrijding met tanks Heerlen binnen, zo uit de velden en akkers van Hoeve de
Aar.
En op
die ruige plek kwam onze nieuwe school. De school had twee verdiepingen. Bij de
opening in 1955 werd er in de aula een omstreden beeld van St. Tarcisius
gemaakt door beeldhouwer Tummers geplaatst, dat spoedig de oneerbiedige bijnaam
“ de sprinkhaan” kreeg.
Ik
kwam op de eerste verdieping in een klas terecht, zat aan het raam. Door de
ruiten zag je het voetpad naar dessitaire voorzieningen van de nieuwbouw waren
stukken beter dan op de St. Aloysiusschool, daar was er een open urinoir buiten
op de speelplaats. En als het flink waaide leerde je proefondervindelijk het
Latijnse spreekwoord “Homo sapiens non urinat in ventum” ( een wijs man
plast niet tegen de wind in) kennen. Op de Tarcisius waren de toiletten gelukkig
binnen. De nieuwe school had ook de beschikking over een stencilapparaat,
waarmee in een paarse kleur “gedrukt” kon worden.
Ook
de lokale middenstand profiteerde van de komst van de school. En dan is
niet bedoeld de Coöperatieve winkel van ODB (Ons Dagelijks Brood) aan de
Lintjensstraat, de Spar van familie Rompen aan de Bekkerweg (Kopen bij de Spar
is, sparen bij de koop) of de Végé(Altijd 10%) op de hoek van de
Benzenraderweg en de Mgr. Savelberghstraat. Maar het aan de overkant van de Végé
gelegen het snoepwinkeltje van Spijkers, beter bekend als Spiek. Drommen
leerlingen -uiteraard gekleed in korte broek- stonden te wachten om nog voor
school een stuiver te besteden aan een kauwgum van Bubble Joe met
stripverhaaltje of twee Belga’s. Ook voor 1 cent was je welkom om een toverbal
te kopen. Verder was er een keuze uit likzout, stroopsoldaatjes, zoethout en
oranje en roze eetpapier.
Op
enige leerlingen na die van ver kwamen en met de fiets mochten komen, kwam
iedereen te voet naar school. Zelfs Maarten, de zoon van de geneesheer-directeur
Mastboom van de Vroedvrouwenschool kwam helemaal van Imstenrade te voet naar
school. Onderweg naar school in de winter waren er gigantische glijbanen op
straat en de speelplaats. Je stond in de rij om na een aanloop 20 meter te
glijden. Na school ging je sleeën boven vanaf de Bongaertslaan omlaag tot de
Fransiscusweg. Dit ging goed tot de notabelen van de Bongaertslaan zich er bij
de Gemeente over beklaagden en er met zoutstrooiers een eind aan gemaakt werd.
Gelukkig waren er nog andere mogelijkheden zoals naast de Welterlaan
tot onder aan de Geleenbeek of op de “Bende”. In de zomer nam je je
knikkerzak, met knikkers, “wiemelen” (kleine knikkers die telden voor
½) en stuiters mee naar school. Naast de school waren knikkerveldjes druk
bezet. Wanneer je in het bevoorrechte bezit van een zakmes was (hoezo wapens op
school?), mocht je meedoen met “mesje pikken”. En wie verloor moest
“pinneke snuuve”. Een in de grond gestoken lucifer met zijn tanden er uit
trekken.
De
lesuren waren op elke dag behalve de zondag. De eindtijd werd ’s morgens op
kwart over twaalf en ’s middags op kwart over vier vastgesteld. Vijf minuten
voordat de lessen eindigden vertrokken de leerlingen die het tot
verkeersbrigadier hadden geschopt naar het kruispunt Benzenraderweg-Aarweg.
Zij waren uitgedost met een regencape en een zuidwester. Daar zij ook voor
schoolbegin dienst deden.
De
school en de RK Kerk hadden innige banden, eigen aan het Rijke Roomse Leven. Het
Bestuur was een Parochiaal Schoolbestuur. Het trimester begon met een schoolmis,
de lesdag begon met het luiden van de schoolbel en een klassikaal gebed. Daarna
ging bovenmeester Crijns, of liever het Hoofd der School de klassen langs niet
alleen om de absenten op te nemen maar om ook te noteren wie er ’s morgens
voor school naar de H. Mis waren geweest. Op het rapport werd bovenaan vermeld:
Misbezoek met daarbij als cijfer het aantal keren gedurende het afgelopen
trimester, dat de Mis doordeweeks was bezocht. Omdat slechts weinig leerlingen
in de vakantiemaand ook echt op vakantie gingen, werd het kerkbezoek ook
in augustus gestimuleerd. Op school kregen we een knipkaart op naam voor de hele
maand. Tijdens de Mis had de manke koster Willy Heijmans of soms zelfs een
misdienaar de verantwoordelijke taak om gelijk een treinconducteur met een
speciale tang knipjes te zetten in de kaarten van de aanwezigen. Ging je toch
met vakantie of met de welpen of verkenners van de St. Hubertusgroep op kamp dan
mocht de plaatselijke pastoor of de aalmoezenier van de jeugdbeweging het
misbezoek ook af tekenen. Indien je uiteindelijk van voldoende
aanwezigheid had blijk gegeven (tenminste 25 van de 31 dagen), mocht je op het
eind van augustus naar het houten groene parochiehuis aan de Mgr.
Schrijnenstraat waar de pastoor Kellenaers een film draaide. Meestal was het
Charley Chaplin, Stan Laurel en Oliver Hardy of Rintintin. Het waren
“stomme” films (zonder geluid) en dan nog van slechte kwaliteit ook.
De
eerste vrijdag van de maand was een bijzondere dag. Alle leerlingen kwamen bij
elkaar in de hal en er werd o.l.v. van de heer Crijns tot het Allerheiligste
Hart van Jesus gebeden.
De
godsdienstlessen werden door de geestelijkheid van de St. Annaparochie gegeven.
De Pastoor en de Kapelaans Houben, Habets, Hennissen en Trienekens. Zij
kwamen in vol ornaat in zwart priestergewaad, de soutane genaamd en met bonnet
op het hoofd te voet naar de school. Het uit het hoofd leren van de kleine
Catechismus stond in de godsdienstlessen centraal. Dit was een boekje met vragen
en antwoorden over de Leer van de Rooms Katholieke Kerk ingedeeld voor de
diverse leerjaren. Voorin stond de toelating (nihil obstat) van de Aartsbisschop
en Kardinaal de Jongh van Utrecht. Ook werd in de lessen ingegaan op de
ingewikkelde theorie van erfzonde, dagelijkse zonde en doodzonde, de gevolgen
daarvan de vlekken op de menselijke ziel, en tenslotte de reinigende werking van
de biecht. Ik heb het nooit kunnen begrijpen, maar het waren mysteries die je
maar met kinderlijke eenvoud moest aanvaarden. Ook moesten de Oefeningen van
Berouw, van Hoop en van Liefde, de Tien geboden, en de Geboden van de Kerk van
buiten geleerd worden. De Oefening van Berouw was onmisbaar bij de Biecht.
In de
kerk zaten de jongens rechtsvoor aan de zijkant van het altaar en de meisjes
links. De laatste bank van het jongensblok was gereserveerd voor de dienstdoende
onderwijzer, die ook in de kerk de orde diende te bewaken. Dit kon ook gebeuren
door het uitdelen van een altijd onverwachte oorvijg. Een enkele keer kwam er
kritiek. Een kerkganger riep op zo’n moment met luide stem: “Sla je eigen
kinderen” Alleen als je ouders meegingen naar de Kerk mocht je ernaast
gaan zitten. Er zaten alleen katholieken op de school. Voor de protestanten had
je de Talmaschool aan de Laan van Ruys de Beerenbroek. Contact met kinderen van
andersdenkenden was uit den boze, laat staan dat je er mee mocht spelen.
De
leerlingen die misdienaar waren, waren bevoorrecht. Zij mochten altijd te laat
komen, want na het dienen van de Mis van half negen kon je onmogelijk op
tijd op school zijn. Bovendien kregen deze zonder meer en onbeperkt verlof om
doordeweeks om 11 uur begrafenis- of huwelijksmissen te dienen. Overigens kon je
pas misdienaar worden na een gedegen opleiding uitspraak van de toen nog
Latijnse misteksten door de zusterkosteres van het nonnenklooster aan het
Bekkerveld.
De
school bereidde verder voor op de Sacramenten in de St. Annakerk. Zoals de H.
Biecht, de H. Eerste Communie, maar ook het H. Vormsel door de bisschop van
Roermond Mgr. Lemmens of de coadjutor of wijbisschop Mgr. Hansen en Plechtige
Communie met vernieuwing van de Doopbelofte in de zesde klas. Voor de Feestdagen
zoals Pasen en Kerstmis gingen de klassen met hun onderwijzer of de
onderwijzeres gezamenlijk naar de St. Annakerk om beurtelings te biechten. En
daarna met je handen voor je gezicht de penitentie te bidden. Of doen als of en
tussen je vingers doorkijken wat voor interessants er verder gebeurde. Op Goede
Vrijdag om 2 uur ’s middags was een speciale dienst met Kruisweg voor de
schooljeugd. Dan zaten de kinderen in de banken voor de volwassenen. Klas voor
klas. De leerkracht de bank er achter. De jongensschool rechts, de meisjes van
de Mater Dei met veel zusters als leerkrachten links. Na afloop begon de
Paasvakantie.
De onderwijzers en onderwijzeressen
De 4-
en 5-jarigen zaten nog gescheiden op de kleuterschool bij de zusters aan het
Bekkerveld. Meester Döll en Juffrouw van der Does hadden eerste klassen.
Juffrouw van der Does verzorgde ook de zanglessen voor andere klassen waarvan de
meester minder talenten had op muzikaal gebied. Muziekles was meestal samenzang.
Er waren liederen bundels en met Kerstmis een speciale Kerstbundel. Na school
verzorgden zij ook nog zanglessen via de Schola Cantorum. De instroom werd niet
bepaald door de muzikale kwaliteiten van de leerling maar door de draagkracht
van de ouders. De beste zangers werden gerekruteerd voor het knapenkoor van de
St. Annakerk. De tweede klas was voor de legendarische Juffrouw Tempelman.
Ondanks de veertig leerlingen in de klas had zij orde en tucht. Als leerlingen
teveel hadden gepraat dan moesten de handen plat op de bank en sloeg zij er met
een Spaans rietje stevig op los. Desondanks bereikte zij haar 40-jarig
onderwijsjubileum en ging met een koninklijke onderscheiding met pensioen.
De
derde klas was voor meester Op ’t Veld uit Valkenburg. Deze meester gaf
bovendien aan leerlingen van de vijfde en zesde klassen Franse les. De
deelnamekosten waren 1 gulden per maand. Voordat zilveren guldens in omloop
kwamen, was het nog een bruin muntbiljet met koningin Juliana erop. Om te zorgen
dat alle leerlingen tijdig elke maand geld van huis meebrachten hield de meester
maandelijks een loterij. De prijs was een reep chocolade. Alleen de leerlingen
die op tijd betaald hadden mochten meedoen. Het opzeggen en opschrijven van het
“Notre Père” (Het Onze Vader) en het “Je vous salue Marie”
(Weesgegroet) waren vaste proefwerkstof aan het eind van het jaar. De Franse les
was ter voorbereiding op de HBS (Hogere Burgerschool) of het Gymnasium van St.
Bernardinus. Meester Disco had een combinatieklas 3-4.
De
vierde klas was het territorium van Meester Ramakers uit Welten. Hij was een
verdienstelijke hobbyimker en natuurliefhebber in hart en nieren. Het hoogtepunt
van het jaar was als de klas op bezoek mocht bij hem thuis aan de Pijnsweg. Hij
had dan een soort maanmannetjespak aan en legde met zijn pijp een rookgordijn
aan om de bijen op afstand te houden. Ook hield hij voor belangstellende
leerlingen op woensdagmiddag een excursie in de natuur. De leerlingen hingen aan
zijn lippen hingen, terwijl hij diverse wetenswaardigheden over planten en
dieren vertelde en hen liefde voor de natuur bijbracht. Zijn klaslokaal
kon ook concurreren met een bloemisterij. De belangrijkste leerling was degene
die de planten water mocht geven. De plant, die de meeste zorg kreeg was een
cactussoort “Koningin der Nacht”. Het verhaal ging dat deze maar eens in de
zeven jaar bloeide en dan nog alleen maar gedurende slecht één nacht. En dan
werden leerlingen enthousiast gemaakt om ’s avonds met hun ouders naar school
te komen om deze bloeiende schoonheid te bekijken. Hij ondervond daarbij geen
concurrentie van soaps of voetbalwedstrijden op de televisie, omdat er nog
nauwelijks televisies waren. Ook spoorde hij leerlingen aan gewonde dieren niet
aan hun lot over te laten, maar mee te nemen en te verzorgen. Kon je het niet
zelf, dan was hij altijd bereid om het dier in ontvangst te nemen.
De
vijfde klas was voor Meester Eyck, en een van de twee zesde klassen voor het
schoolhoofd Crijns. Zijn witte haren had hij te danken aan een verblijf in een
Jappenkamp in Nederlands Indië in de jaren 1940-45. De leerlingen voor de zesde
klas werden voor een van beide klassen geselecteerd op basis van de verwachte
vervolgopleiding.
De
vloeren in de nieuwe school waren kwetsbaar. Iedere leerling diende te
beschikken over een paar sloffen welke over de schoenen konden worden
aangetrokken. Bij de lessen op de school speelde het verbaliseren een grote rol.
Elke leerling moest bijvoorbeeld alle plaatsen van Nederlandse provincies
van buiten leren: Groningen, Delfzijl, Appingendam,Uithuizen, Bedum etc. Dat
gold ook voor alle tafeltjes.
De
tafeltjes van de leerlingen hadden elk een inktpotje, dat je open en dicht kon
schuiven. Geschreven werd met pennenhouder waarin een goudkleurige kroontjespen
werd gestoken. Het schrijfgerei werd van rijkswege verstrekt. De meester had een
voorraad leermiddelen.
Daarnaast
had ieder een potlood, een liniaal en een gum. Meester Disco had wel een
heel vreemde wijze om de oude en beschreven linialen van de leerlingen door
nieuwe te vervangen. Hij sloeg de oude linialen één voor één kapot tijdens
het handhaven van orde en tucht in de klas. Was er een kapot dan ruilde hij een
oude van een leerling, met een nieuwe uit zijn voorraad.
Was
de punt van een potlood eraf dan kon met een op de lessenaar van de meester
vastgeschroefd interessant uitziend apparaat de punt geslepen worden. Om zijn
pen na gebruik af te drogen was het bezit van een inktlap noodzakelijk. Meestal
een stukje huisvlijt. Rondgeknipte lapjes stof, centraal vastgenaaid met een
knoop bovenop.
Het
blad van de tafeltjes van de leerlingen kon, uiteraard zonder de inktpot, worden
opgeklapt om een en ander onder op te bergen.
Een
sportveld was er niet maar als het weer het toeliet gingen we in de
gymnastiekles naar het Bekkerveld, trefbal en handballen was favoriet.
In de
3e klas werd een wekelijks een voettocht gemaakt naar het Sportfondsenbad aan de
Valkenburgerweg waar door een badmeester zweminstructie werd gegeven. De meester
keek daarbij toe. Begon de zwemles gelijk om negen uur, dan mocht je met de
fiets meteen naar het zwembad komen.
Soms
was de lesstof ook zeer actueel bijvoorbeeld in verband met het Internationaal
Geofysisch jaar in 1958 ? Daar werden speciale lessen aan gewijd.
Als
er strafwerk gegeven werd was dit het schrijven van regels of tafeltjes, en als
het te bont had gemaakt in Romeinse cijfers. Verder waren straffen voor het bord
staan of op de gang.
Als
een leerling jarig was werd uitgedeeld meestal met toffees. In de vastentijd van
Carnaval tot Pasen werden die niet opgegeten maar mee naar huis genomen om thuis
te bewaren in het “Vastentrommeltje”. ’s Zondags of Paaszaterdag werd dan
de inhoud verorberd. De meester werd op een sigaar getracteerd. En niet eentje
uit eigen doos zoals de overheid tegenwoordig het onderwijs regelmatig er een
aanbiedt.
Ook
de spaarzin werd bevorderd. De eerste maandag van de maand werd er een loket,
bemand door leerlingen, ingericht waar je spaarzegeltjes met dierafbeeldingen
erop kon kopen. Had je je spaarkaart vol dan kon je de gespaarde zegeltjes op
het postkantoor op je postspaarbankboekje laten bij schrijven.
Niet
alleen met geld werd gespaard. Er werd ook gespaard voor de Missie en de arme
kindertjes in Afrika. Daarvoor nam je zilverpapier mee naar school. Een apart
werk was er voor de leerlingen die de opdracht kregen het papier van het
zilverpapier te verwijderen. Daarnaast werden gestempelde postzegels voor de
Missie gespaard.
Voor
niet gesubsidieerde zaken als de aankoop van een filmapparaat werd oud
papier ingezameld.
Ook
een deel van de gezondheidszorg vond ook op school plaats. Het dieptepunt was de
vaccinatie voor difteritis. Een arm bloot, een enorme oranje jodium vlek erop en
dan een joekel van een spuit erin. Omdat je in de rij moest staan kon je je door
te kijken en luisteren er al goed op voorbereiden.
Met
Koninginnedag werd de vlag gehesen. Er werd een ladder voor de ingang tegen het
plat dakje gezet, en een durfal mocht dan daar de vlag gaan hijsen. Op school
deelnemerskaarten uitgedeeld zodat je met je leeftijdsgenoten kon meten tijdens
de Oranjewedstrijden. De wedstrijden, zoals hardlopen balwerpen en zaklopen
werden door het Oranjecomité op het Bekkerveld georganiseerd. ’s Avonds
was vuurwerk op het Loon, dat je vanwege het ontbreken van bebouwing vanaf het
voetpad van de Burgemeester Waszinkstraat naar Welten goed kon gadeslaan.
De
St. Tarciusschool was inmiddels te klein geworden, voorbereidingen voor een
uitbreiding waren noodzakelijk. Achter de school werd een grote kuil gegraven,
wellicht voor een uitbreiding. De kuil vulde zich met water: De Tarcisiusvijver.
Deze heeft een minstens een klein jaar bestaan.
De
schoolcarrière eindigde niet met een CITO Toets maar met een psychologisch
onderzoek van Dr. Nuyens en een toelatingexamen van een dag op het St.
Bernardinuscollege. Voor leerlingen, die van lagere scholen kwamen van mindere
kwaliteit dan de St. Tarcisiusschool, bestond er de Voorbereidende Klas. Deze
klas voorbereidend op en behorend tot het St.-Bernardinuscollege werd geleid
door pater Frencken o.f.m. en meester Lijnen. Het gebeurde maar incidenteel dat
een leerling van de Tarcisius daar naar toeging.
Ander
vervolgscholen waren de St. Aloysius ULO, St. Henricus ULO, de Ambachtsschool en
de OVS (de Ondergrondse Vakschool).
En
het allerlaatste wat ik me van de school herinner was het schoolreisje voor klas
6 met de bus in juli 1959. We gingen naar het eeuwenoude kerkje van Asselt waar
een foto werd gemaakt, en ’s middags naar een grote speeltuin daar in de
buurt. Maar het educatieve doel was niet vergeten. ’s Morgens waren we al naar
Herkenbosch gegaan en ter plekke was uitleg gegeven over een honderden meters
diepe schacht, die gegraven werd voor de nieuwe Staatsmijn Beatrix. De schacht
kwam af, maar mijn is er nooit gekomen.
Zo
zie je dat alles betrekkelijk is, ook 50 jaar Tarcisiusschool.
Jacques van Mastrigt, schoolverlater 1959
De waarheid van de gestolen Kelk
Het was in de zomer van 1957, ik was sinds eind mei uit militaire dienst. Op een zondagmiddag, er was kennelijk niets te voetballen, ben ik met mijn ouders mee gegaan naar de ouderdag van het verkennerskamp van mijn jongste broer. Erg veel details herinner ik me niet, het kan goed in Susteren zijn geweest. Vlak voor dat wij huiswaarts zouden gaan, werd mij gevraagd of ik mee wilde werken aan een nachtelijk spel. Ik moest de kelk van de aalmoezenier uit zijn tent roven op een manier die voldoende aandacht trok bij de verkenners. Het kelkkoffertje was uiteraard leeg en daarmee moest ik aan de haal. Ondanks het feit dat ik redelijk hard kon lopen, werd ik uiteindelijk gepakt. De initiatiefnemers hadden kennelijk de heftige reactie van de verkenners niet juist ingeschat, want ik werd inderdaad met het heroverde koffertje op mijn hoofd geslagen, met als gevolg een bloedende hoofdwond.
Ik heb de nacht in een of andere tent doorgebracht, ik had nota bene niets bij me om de nacht over te blijven, dus ongeschoren en ongewassen ben ik de volgende ochtend naar het station gebracht. Ik werkte toen in Geleen. Het regende die dag nogal hard zodat de wond weer begon te bloeden onderweg. Op de een of andere manier heb ik het overleefd en de dag normaal uitgewerkt.
Enige tijd geleden kwam dit verhaal na jaren weer ter sprake, een van de leiders van jullie begon er over. Ik weet niet zeker wie het was, maar ik dacht Sjef Bormans.
Het is ook knap lang geleden, bijna 50 jaar!
Jan Bardoul
Ik
ben ook een tijd misdienaar ben geweest. En inderdaad, huwelijksmissen waren
leuk, je kreeg nog al eens bruidsuikers, maar uitvaarten dat was toch wel
het summum. Vooral de begrafenis van een militair herinner ik me goed, koud had
de pastoor gesproken of er werden, door een vijftal soldaten, een aantal
losse flodders afgeschoten, de hulzen vielen in de hoop zand van het vers
gedolven graf en wij, twee misdienaars, doken erop af om die hulzen op te rapen maar je verbrandde natuurlijk lelijk je vingers daaraan. Het moet voor de rouwenden geen gezicht zijn geweest, twee van die "bejurkte" knaapjes die met een luide kreet hun hulzen weer lieten vallen. Overigens, ook na een begrafenis heb ik als kind van 10 jaar, als bedankje, wel eens een sigaar gehad, ik weet dit omdat ik nadat die was aangestoken, op terugweg van de Groene Boord naar de kerk, gekleed in toog en met de bonnet van de pastoor op, ik mijn vader tegenkwam (die werkte bij het AMF) en die mij bestraffend toesprak omdat ik rookte. Het mooiste was echter als je na de begrafenis met de lijkwagen mocht meerijden, je zat dan achterin op een trolley die over twee rails liep, bedoeld om de kop van de kist op te zetten zodat deze naar binnen geschoven kon worden, je kon daar heerlijk op heen en weer rijden. |
Ad van Dijk
Straaljager te Heerlen neergestort
Brokstukken lagen overal verspreid - Piloot werd op slag gedood - Heerlen 5 juli (eigen red.)
Dinsdagmorgen om 11.08 is een engelse straaljager van het type Sabre afkomstig van de engelse vliegbasis Brücken in Duitsland, boven Heerlen in de lucht ontploft. Een gedeelte van het vliegtuig stortte vlak achter een langs de Schaesbergerweg gelegen woninggroep in een tuin en boorde zich 2 meter diep de grond in.Brokstukken van het vliegtuig werden over honderden meters afstand verspreid en in een achter de spoorlijn Heerlen-Schaesberg gelegen veld geslingerd. De piloot werd op slag gedood. hij was 25 jaar. hij was gehuwd en had geen kinderen.
Heerlen 5 juli (eigen red.) Heerlen werd dinsdagmorgen om 11.08 uur opgeschrikt door het geluid van een enorme explosie, waarvan de echo zich tot ver in de omtrek voortplantte.
Op dat moment spatte boven Heerlen een Sabr-straaljager, afkomstig van het engelse vliegveld Brücken in Duitsland, letterlijk in duizend stukken uit elkaar.
Het is waarschijnlijk aan de koelbloedigheid en tegenwoordigheid van geest van de piloot te danken dat het vliegtuig niet op een lang de Schaesbergerweg gelegen huizengroep terecht is gekomen. De gevolgen waren dan niet te overzien geweest.
Ooggetuigen zagen het vliegtuig op een betrekkelijk geringe hoogte in razende vaart naderen.
Het toestel draaide in een wijde bocht over de flats in de buurt van de Gringel en koerste van hieruit recht op de Kissel en de schuin daarachter gelegen woninggroep aan.
Vlak boven de woninggroep leek het alsof een kleine ontploffing aan boord van de straaljager zich voordeed. Er kwam een zwarte rookpluim uit het staartstuk en men hoorde tevens een knal.
Hoewel het toestel snel hoogte verloor, zagen ooggetuigen hoe het rokende gevaarte plotseling toch weer omhoog getrokken werd en zich boven de huizengroep verwijderde.
Enkele seconden later, terwijl het een halve wending maakte, volgde een enorme explosie, gevolgd door een serie kleiner ontploffingen. In de lucht ontstond een vlammenmassa omgeven door zwarte rookwolken.
De zware motor van het vliegtuig stortte neer, vlak achter een huis in een tuin en sloeg een metersdiepe krater. Brokstukken van de romp, vleugels en staart, alsmede de stoffelijke resten van de piloot lagen over honderden meters afstand verspreid langs de spoorlijn Heerlen- Kerkrade en achter het veld dat wordt begrensd door het mijnspoor van staatmijn Wilhelmina.
Het uitgestrekte terrein was verder bezaaid met scherpe mitrailleurpatronen, geblakerde en gesmeulde resten van onderdelen en een vernielde rubberboot. Ook vond men nog de ongeopende parachute met onderdelen van het totaal uit elkaar gereten lichaam van de ongelukkige piloot.
Onmiddellijk na de ramp die door velen van nabij werd waargenomen, snelden duizenden naar de plaats des onheils. Van een vliegtuig was totaal niets te bespeuren. Er lagen slechts uit elkaar gerukte en verbogen onderdelen, brokstukken en kogels en diep in de grond geboord een stukgelagen motor. Overal stegen vlammen op uit de smeulende resten.
De Heerlense politie met aan het hoofd commissaris Spaen en hoofdinspecteur Gielens alsmede de Heerlense brandweer welke voor het bluswerk zorgde, waren spoedig ter plaatse. In verband met het gevaar van explodrende projectielen werd een groot gedeelte van het terrein afgezet. Manschappen van de kon. Marechaussee met aan het hoofd majoor v.d. grijp waren eveneens aanwezig.
Grote rilling
Een der “kroongetuigen” van het ongeluk was ongetwijfeld de heer Lambers, chauffeur bij publieke werken te Heerlen. Hij bevond zich op het moment van het ongeluk bij de garage van de dienst aan de Voskuilenweg. Hij zag het vliegtuig rechtlijnig komen aanvliegen. Plotseling was het alsof er een grote rilling door het toestel voer waarna het onmiddellijk schuin naar beneden dook. Ook de heer Lambers hat de indruk dat de piloot geprobeerd heeft het vliegtuig nog zoveel mogelijk in de richting van het bos te kri9jgen om zodoende verdere mensenlevens te sparen. De grote ontploffing kwam op het moment dat het toestel de grond ging raken. Op het ogenblik dat het de eerste verdachte manoevre uitvoerde, vloog het nog op een hoogte van plusminus 300 meter, aldus de heer Lambers.
Onmiddellijk na de ramp waren zowel de burgemeester v. Grunsven van Heerlen, als burgemeester dassen van Schaesberg aanwezig om zich op omvang van de ramp op de hoogte te stellen. Nader blijkt nog dat in de huizen in de omgeving ruiten e.d. werden beschadigd. Een der brokstukken van het vliegtuig vloog door een ruit heen en veroorzaakte geen persoonlijke ongelukken.
Nog meer rampen in 1955
De Belgische bus die zonder remmen van de Cauberg afdenderde en tegen het grendelpoortje te Valkenburg knalde en 11 Belgische slachtoffers eiste.
De aardverschuiving op de Brunssumerheide, waar het zwembad en een paar fabrieksgebouwen onder het zand verdwenen met dat paard dat niet meer gered kon worden.En bij de races in het Franse le Mans kwamen 77 mensen om toen een raceauto het publiek in reed.
Andere begrippen uit dat jaar: Fernandel-de circusbaron-cinemascoop in de royal-mamoet wet lavo,mavo,havo-Faas Wilkes(Spanje)-de ijzeren schelvis-Mendes France-dulles-molotov-bigadier piet en de semiprof-tsjang kai sjek-daan de groot-wautje wagtmans-vliegende schotels
De lagere school in vogelvlucht
En dan kwam in 1951 de dag dat je naar de Grote School ging. Men zei ook wel
lagere school maar dat vond ik te min klinken. Het was de Aloysiusschool aan de Laan van
Hövel tot Westerflier in Heerlen.
's Morgens liep ik van de Benzenraderweg, door de Dr Jaegerstraat over de Bekkerweg,
langs het huis van Dr Gonsalves, de Ruys de Beerenbroecklaan in en zo naar de Laan van
Hövel tot Westerflier tegenover de Wilhelminaschool. Als je daar langs kwam zong je:
Protestantse apen liggen in bed te gapen luisteren niet naar God maar naar de pispot.
Hetzelfde gold wanneer je bij de Talmaschool op de Bekkerweg voorbij liep.
De Aloysiusschool lag achter de Pancratius Mulo en naast ons was de St Jozefschool, maar
die was van een andere parochie en dus in principe vijandig. De scheiding tussen beide
scholen was een ijzeren hek.
Voordat de les aanving, begon het opstellen in rijen per klas, je moest je mond houden en
een voor een naar binnen gaan. Dat kreng, juffrouw Tempelman, van de 2e klas bemoeide
zich zelfs met het feit of je rouwrandjes onder je nagels had of niet. Ze had beter moeten
weten want men droeg in die tijd nog zo een zwarte pastille op de jas als teken van rouw.
Op een groot schoolplein, waar ik mijn broers professioneel zag voetballen, heb ik mijn
eerste les in solidariteit geleerd. In mijn jeugdige overmoed en vanwege een aangekweekte
rivaliteit heb ik eens een steen gegooid naar de St Jozefschool. Ja hoor, tegen een jongen
zijn hoofd, bloed en een dikke buil. Natuurlijk werd dat getoond aan onze hoofdmeester en
deze jongen moest aanwijzen wie het gedaan had. Mijn broers en nog een paar grote
jongens van de 5e en 6e klas vormden een kring om me heen en zodoende weet men nog
steeds niet dat ik de dader was.
Een hoge muur, met daarachter het AMF, Algemeen mijnwerkersfonds.. Een gigantisch
stinkend openbaar toilet completeerde het speelplein. Op het schoolplein waren een paar
vakken uitgezet, waar we een of ander balspel opspeelden. Ook hadden we er een spelletje
geïntroduceerd. De spelregels ben ik vergeten, in ieder geval mocht je niet van de lijn
afstappen anders lag je eruit. Het was een jongensschool, want met meisjes dat ging niet
meer. De eerste klas misschien nog wel maar daarna hadden die pastoors en kapelaans ook
wel de geestelijkheid genoemd, in de gaten dat het wel eens uit de hand kon lopen.
De meisjes zaten op de Mater Deischool in het Bekkerveld. Daar was je te vinden als je
opeens vrij had vanwege ziekte van een van de onderwijzers. Het was spannend om op
verboden terrein te gaan. Net zo goed als een appel beter smaakt als je hem zelf van de
boom plukte zonder dat de eigenaar je te pakken kon nemen.
Het waren grote klassen, toch zeker een man of 40 in de 1e klas. De onderwijzer was in
ieder geval Meester Döll. Een blokfluit-fanaat en hij kon er nog tikken mee uitdelen ook.
Eigenlijk had die man een vreemde kop met een bril op en van die Wellaform krullen in zijn
haar. Hij had harde
handen en driftig was hij ook. Hij kon er niet tegen dat ik een luciferdoosje naar
hem gooide. Waarom ik dat deed weet ik niet, maar betreurd heb ik het wel. Nu was het meer van
als je thuis kwam: "Mam, de meester heeft me geslagen". Dat zul je dan wel verdiend
hebben was het geijkte antwoord. Eerlijkheid dwingt mij te zeggen dat op een enkele keer na
dat wel klopte.
Op zaterdagmorgen moest je ook naar school. Op zo een zaterdag had ik een klap in mijn
gezicht gekregen. Volgens mij volledig onterecht. Zoals ik al memoreerde zeiden je ouders
vaak dat het wel verdiend zou zijn, maar deze keer vond mijn vader dat hij er maar eens over
moest bellen. Op maandag liet Döll me voor de klas komen en vroeg hij aan al die kleine
mannen of hij mij geslagen had. In een koor was het natuurlijk "Nee Meester". Daar sta je
dan als klein manneke in je korte broekje en voelt je weer voor paal gezet.
De woensdagmiddag was vrij en als je dan genoeg kassabonnen van V&D had kreeg je een
penning en kon je naar de film in het magazijn in de Klompstraat. Schooltijd was van 9 tot 12
en van 2 tot 4, als je het nagaat was dat niet lang. Het leek wel lang, vooral als je ook af en
toe moest schoolblijven.
Wat een rotstraf, zeker in de winter, want voor donker thuis was het motto.
De letters van het alphabet hingen op een groot rek van a tot en met z in kleine- en
hoofdletters. Ook de plaat van Aap, Noot, Mies ontbrak niet in de klas.
Ik was al een klein beetje vooruit want de kinderen en de meester ook zeiden een RRRRR
terwijl ik al Er kon zeggen. Had ik van mijn oudere broers en zussen geleerd. Het leren schrijven was speciaal. Jan Bronzwaer, die voor mij zat
schreef links en kreeg een grote handdoek om zijn linkerhand gedraaid. Daar was ik niet van
gediend en heb toen de pen in mijn rechterhand genomen. Dat leren schrijven ging met een
penhouder, een kroontjespen en het inktpotje midden in de lessenaar.
Het staat buiten kijf dat hier mee geknoeid werd en die grote vlekken in je schrift kostte je
nog eens punten voor netheid ook of je nu een vloeiblad gebruikt had of niet. Toch zou ik het
niet hebben willen missen. Je had nog idealen voor ogen zoals een vulpen, waar je niet mee
mocht schrijven want daar zou je "Handschrift" mee verpest worden. Of was het misschien
gewoon te duur en lagen er nog grote voorraden aan kroontjespennen in de kast. Je stond er
toen niet bij stil maar er begon veel te veranderen in je leven. Je leerde schrijven en lezen.
Het ging allemaal wel langzaam maar het begon. Bu I Bu I A. - Bibia, dat was het merk van
de snelbinders op de bagagedrager van je fiets.
De 2e klas, 1952 -1953, met onderwijzeres Juffrouw Tempelman, Juffrouw Tempelaar wat
staan uw beentjes raar. Dat mens had haar voeten niet op 10 voor 2 staan maar op kwart
voor drie. Ze werd ook wel Tempelvot genoemd. Haar handelsmerk was een liniaal. Als ze dacht dat je wat
uitgespookt had moest je
naar voren komen, met de handen op de lessenaar en zij bewerkte je vingers door een paar
goede tikken erop te geven met haar liniaal. Had je de moed om ze weg te trekken voordat
ze je geraakt had dan moest Rommert Delsing komen en je handen vast houden.
Ze kon ook zo heerlijk tegen je blote benen meppen met die liniaal er bleven dan van die
rode vlekken over, maar niet lang genoeg om ze thuis te kunnen laten zien.
Een vuistregel van haar heb ik nooit begrepen: Van ruilen komt huilen. Als je dan iets geruild
had met een van je klasgenoten en zij kwam erachter moest je het allebei inleveren bij haar.
Of het ooit teruggeven werd staat mij niet meer bij.
In februari 1953, tijdens de grote Watersnoodramp in Zeeland zijn veel mensen
omgekomen. Het was Westerstorm, en springtij, het zeewater werd op de
kust gezwiept en in Heerlen lag de sneeuw hoog opgewaaid in de hoeken. De militairen
werden gemobiliseerd en Carnaval werd afgelast. Afgelopen jaar was het 50 jaar geleden en
zijn er veel herdenkingen geweest. Ad van Dijk haalt aan: "Wij, ons gezin, kwamen in juni
1953 wonen in Heerlen aan de Lintjensstraat 5, en met enige schroom, wij kwamen uit
Venray!!"
Deze plaats was een begrip in Limburg, en het gehele dorp leeft van de twee"gekkenhuizen"
die daar gevestigd waren, later is daar pas RankXerox gekomen. In ieder geval, kwam je uit
Venray dan werd er altijd enigszins vreemd naar je gekeken".
Na de grote vakantie ging ik naar de 3e klas in het jaar 1953-1954. Meester Op 't Veld was
de onderwijzer. Die man kwam uit Valkenburg. We waren tijdelijk verhuisd van de
Aloysiusschool naar een lokaal in het Pancratiushuis.
Hier stond vroeger melkfabriek de Mijnstreek voordat deze naar de Eurenderweg is verhuisd.
Dat jaar heb ik mijn eerste donkerbiertje gedronken in de klas. Later heb ik daar nog veel
meer biertjes gedronken voor de prijs van 75 cent op de instuif van Jeugd Radio Omroep
Zuid.
Meester Ramaekers, een natuurliefhebber uit de Weltertuinstraat, was speciaal. Hij had de
4e klas in 1954-1955. We zijn begonnen op de Aloysiuschool maar in de loop van het jaar
zijn we verhuisd naar de nieuwbouw. De Tarcisiusschool op de Aarweg. Het was een mooie
moderne school met veel licht in de klassen.
Je mocht niet op het talud fietsen of lopen. Natuurlijk liepen er een of meerdere onderwijzers
tijdens het speelkwartier surveillance te houden. Als het regende mocht je binnen blijven, dat
was wel aangenaam vooral in de winter.
Het Aarveld, vroeger ons speelterrein met de boomgaard en de koeien en paarden achter
ons huis, werd volgebouwd met flats, huizen en de nieuwe school.
In een lange stoet hebben we die verhuis gedaan, iedere jongen had een of ander ding bij
zich dat mee moest verhuizen. In dit jaar heb ik ook mijn eerste spijkerbroek gekregen, daar
was ik maar wat trots op, ik was een van de eersten op school.
Meester Ramaekers kende zijn pappenheimers. Hij wist precies wanneer ik iets had
uitgevreten. Hij vroeg het aan je en zei als je je koppie omlaag deed dan wist hij het. Hij kon
vol enthousiasme vertellen over zijn bijen, de honing en de Natuurwacht en probeerde je ook
lid te maken van deze club. Als lokkertje had hij dan een of andere medaille in de
aanbieding. Soms verlootte hij ook penningen om mee naar de film te gaan op
woensdagmiddag bij V&D in de Klompstraat. We zouden ooit nog eens op schoolreis gaan
naar het Julianakanaal, maar daar is het nooit van gekomen.
Meester Ramaekers gebruikte ook wel eens een woord dat je niet mocht kennen zoals
neuken. Daar wij dit alleen maar associeerden met het bedrijven der liefde en wij hem daar
verder niet over durfden vragen hebben wij dat aan Mr Eyck gevraagd. Hij heeft het
opgezocht en gezegd dat hij er op terug zou komen. Dat is tot heden toe nog niet het geval
geweest.
In 1955, voor de verhuizing naar de Tarcisiusschool, is eens een straaljager neergestort in
Heerlen op de Schaesbergerweg in de buurt van Leenhof. Het gebeurde in de ochtend, je
hoorde het ding laag overvliegen en dan opeens een klap en stilte. Meneer Crijns kwam
zeggen dat we een Onze Vader en een Weesgegroetje moesten bidden voor de piloot. Met
een aantal jongens zijn we na schooltijd ernaar toe gerend, maar iets gezien hebben we niet.
In mijn gedachten was Meester Ramaekers een aardige en goed onderwijzer. Of hij wel eens
een tik heeft uitgedeeld kan ik me niet herinneren. Hij was kennelijk de uitzondering op de
regel.
Dat was anders bij Meester Eyck in de 5e klas in 1955-1956. De vloeren in die nieuwe school
waren nogal mooi en om te voorkomen dat er krassen opkwamen moest je over je schoenen
sloffen dragen, gemaakt van een oude deken met een elastiek erin. Op een
zaterdagochtend, toen ik na moest blijven en hij niet in de klas was, zat ik rond te draaien op
die sloffen. Hij kwam binnen en ja hoor, dat was nog eens een pak rammel. Ik heb er thuis
maar niets van gezegd, want het antwoord was al bekend.
Handenarbeid was niet aan mij besteed. Linoleum snijden, in mijn vingers met die scherpe
mesjes. Van aardappelen stempels maken, voordat het begon kon ik alweer de klas uit om
de een of andere reden. Vals zingen kon ik goed en ik hield ervan om uit het raam te kijken
naar de vrachtauto's, de bulldozers en de draglines, de werklieden, de uitvoerders en de
aannemers en architecten.
Mr Eyck kon gigantisch goed voorlezen. Er waren van die groene
boekjes en het verhaal ging over Schiermonnikoog.
Nadat ik voorwaardelijk naar de 6e klas in 1956-1957 was overgegaan en Meester Crijns het
Kerstverhaal had voorgelezen ben ik terug gegaan naar de 5e. Ik miste dat mooie voorlezen
van Meester Eyck. Hij zag me ook rolschaatsen in die tijd. Gewoon op straat op een paar
samengesteld uit onderdelen van oudere schaatsen. Hij heeft oot gezegd dat
indien ik zou leren zoals ik kon rolschaatsen ik de beste van de klas zou zijn.
Een uitspraak van meester Eyck is me
bijgebleven. Hij zei dat zelfs bij ons in de klas personen zaten die, indien ze Heerlen zouden
verlaten, niet meer naar de kerk zouden gaan. Wij, ik in ieder geval, vonden dat moeilijk te
bevatten, maar de waarheid is dat hij het bij het rechte eind had.
Er werd veel gebouwd rondom de school. Flats, huizen en wegen werden aangelegd. Zo is
het Tarcisiusmeer ontstaan in een kuil naast de school. Het was regenwater en misschien
ook wel wat grondwater. In de winter was het geschikt voor een stukje ijspret voor en na
school en in de zomer hadden we er een vlot waarover regelmatig een oorlog werd
uitgevochten.
De augustus maand moet ik altijd aan denken als ik het liedje hoor: Oh baby mine – I get so
lonely when I dream about you. Misschien dat de hormoontjes al op gang kwamen toen en
dan werd het weer september. Met zijn allen naar de schoolmis ter aanvang van het nieuwe
schooljaar.
[top][t
De 6e klas in 1957-1958 was met Meester Crijns, die je als enige onderwijzer Meneer
noemde. Hij was een Francofiel en gaf daarom ook Franse les, na schooluren. Sochez et
Savez, sachez belle . Hij kon je op de meest irritante manier tegen je oor of voorhoofd tikken
en hij rookte een pijp. Hij was streng maar een goede onderwijzer en geschikt hoofd van de
school. Ik mocht verkeersbrigadiertje spelen van hem. Dat vond ik prettig, dan was je net
voor de bel de school uit op weg naar het zebrapad bij de Kapsalon van Miel en Erica
Fransen en hun zoontje Ernie die op het schoolplein tijdens het spelen ten val was gekomen
en enige dagen later is overleden.
In de Aula van de school werd gedeclameerd. Een van mijn opdrachten was het volgende
gedicht:
DE TUINMAN EN DE DOOD
Een Perzisch Edelman:
Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik,
Mijn woning in:
"Heer, Heer, één ogenblik
Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot
Toen keek ik achter mij.
Daar stond de Dood
Ik schrok, en haastte mij langs de andere kant
Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand
Meester, uw paard, en laat mij spoorslags gaan
Voor de avond nog bereik ik Ispahaan!"
Van middag (lang reeds was hij heengespoed)
Heb ik in 't cederpark de Dood ontmoet.
"Waarom," zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt,
"Hebt gij van morgen vroeg mijn knecht gedreigd?"
Glimlachend antwoordt hij:
"Geen dreiging was 't,
Waarvoor uw tuinman vlood.
Ik was verrast,
Toen 'k 's morgens hier nog stil aan 't werk zag staan,
Die 'k 's avonds halen moest in Ispahaan."
Door P.N. van Eyck
De school breidde uit en er was een 2e vijfde klas met Piet Masthof als meester. Piet moest
ooit eens waarnemen in de 6e, via de tussendeur. Ik was weer bezig geweest en moest voor
straf de tafeltjes van 1 tot 25 maken in Latijnse Cijfers. Hier heb ik dus wel enige kennis aan
overgehouden. Die knuppel keek er niet eens naar toen ik ze inleverde en gooide ze
gewoon in de prullenbak.
Uiteindelijk heb ik toelatingsexamen gedaan en mocht op de Middelbare Handels Dagschool,
onderdeel van het Bernardinuscollege, beginnen aan het voortzetten van mijn schoolcarrière.
Toen zong Pat Boone Oh Bernadine en de Sunny Boys speelde dat lied tijdens de jaarlijkse
uitreiking van de rapporten in het Royal Theater, waar tevens de film You can't take it with
you met James Stewart werd gedraaid.
[top]
Het leven draaide wel allemaal rond de St. Annaparochie, de katholieke gemeenschap om
en nabij de buurt "Het Bekkerveld".
Op het Bekkerveld zelf stond een bosje Sparrenbomen een stuk of 8 denk ik. Langs het veld
stonden veel kastanjebomen, geen tamme; wilde bruine kastanjes. Je kon ze niet eten, wel
poppetjes van maken met lucifers en misschien uithollen en er een zeilbootje van maken,
maar dan moest je wel eerst die groene schil met zachte stekels eraf halen. Als ze in bloei
stonden waren de net kerstbomen met kaarsjes.
Aan de Bekkerweg kant stonden van die
ligusterhegjes.
De scholen gebruikten het grasveld voor lichamelijke -en sportbeoefening, zoals voetbal,
honkbal en zoals ik altijd dacht, de protestanten, speelden er korfbal.
Daar was ook de kweekschool. De leerlingen van deze school waren Kwekelingen. Op de
lagere school kwamen deze kwekelingen om te oefenen, stage lopen, in het lesgeven.
Regelmatig stond er een groot circus en dat was altijd leuk, meehelpen met de opbouw in de
hoop vrijkaartjes te krijgen, meestal waren het reductie bonnen. Zelfs toen ik een boodschap
voor Meneer Toni Boltini zelf gedaan had. Ik heb wel zijn woonwagen van binnen gezien. Ik
ben die middag in het circus gestrietst, gewoon met de hele massa meegelopen en hopen
dat ze je niet om een kaartje vroegen.
Af en toe kwam de brandweer spuitoefeningen houden, altijd interessant om te zien hoe ze
een blokje uit een muur konden spuiten. Het uitrollen van de brandweerslangen vond ik wel
heel knap.
De eerste koepelkerk van Nederland werd er gebouwd, uit beton vervaardigd, nog steeds
lelijk en die kerktoren die ze erbij gingen bouwen als er weer meer geld was, staat er ook
nog niet. Pastoor Kellenaers was de bouwpastoor en omdat men bij Peutz 14 kinderen had
stond er niemand verbaasd dat de Heer Ir. Peutz die kerk mocht ontwerpen en tekenen. In
principe was de kerk getekend om geplaatst te worden op het Raadhuisplein, op de plek
waar nu de bibliotheek staat, maar vanwege de 2e wereld oorlog zijn de plannen in de kast
gestopt en jaren later heeft Dhr. Peutz ze aangepast en er deze monumentale kerk van
gemaakt.
De pastoor kwam ook bij ons met enige regelmaat op huisbezoek. Kapelaan Marcus had het in deze wereld allemaal wel gezien en is missionaris geworden in
het verre Afrika. Zijn opvolger was Kapelaan Houben, die een brommer had en plotsklaps
weg was. Zogenaamd om te gaan studeren, vrouwen anatomie zal dat wel zijn geweest.
Overigens is hij ons nog eieren schuldig die mijn broers als misdienaars gingen collecteren
bij de parochianen.
Nadien kwam Kapelaan Hennissen, die altijd met zijn fiets over de stoep reed en vond dat hij
dat wel mocht. Hij gaf je het gevoel dat het ambt van kapelaan minder strak in het keurslijf
zat en misschien, onbewust weliswaar, dat er veranderingen op komst waren. Hij had ook
geen pastille op zijn achterhoofd. Maar brevieren deed hij nog wel al lopend rond het
Bekkerveld.
Het Doopsel is natuurlijk het begin van je katholieke leven, maar in die tijd probeerde men
een kind al binnen 3 dagen van de geboorte dit Sacrament toe te dienen. Dit om te
voorkomen dat het in het Vagevuur terechtkwam. Bij het Doopsel werden buiten de Erfzonde
ook al je zonden, die je gemaakt had in het prille begin van je leven, vergeven.
De Eerste
Communie
Heel speciaal in het katholieke zuiden – je Eerste Heilige Communie – 22 mei 1952. Je werd
opgeleid door Juffrouw Tempelman in de kapel van het Bernardinuscollege van de
Franciscanerpaters OFM aan de Akerstraat. Het was allemaal zo heilig en je cadeautjes
waren een leuke bijkomstigheid.
In die tijd was het vanaf middernacht nuchter blijven om te communie te kunnen gaan. Je
mocht wel nog water drinken tot een uur voor de wedstrijd, maar geen tandpasta inslikken.
Dat was allemaal heiligschennis en dat moest je biechten of je ging niet te communie maar
dan dacht je dat de hele kerk het in de gaten had en het zou me niets verbazen als dat ook
zo was. Je ging te communie, zeer devoot, je handen onder het laken van de
communiebank, je ogen dicht als de priester de hostie op je tong legde. Je mocht er niet op
bijten en zeker niet met je handen aankomen, nee langzaam laten smelten, want je wilde
God geen pijn doen.
Ik had wel een mooi communiepakje, geen Matrozenpakje, een echt pak met lange broek,
een hemd met van die friezelkes een bijpassend jasje en lakschoenen. Harry den Dolder zal
met een scheef oog naar mij gekeken hebben. 's Middags kwamen de ooms en tantes en die
brachten cadeautjes mee. Oom Willem met houten arm, gaf 2.50 gulden en zong Vot vot.
Dat was de Bananaboatsong van Harry Belafonte. Hij had die arm verloren zeiden ze en ik
dacht dan waarom gaan zie die niet zoeken. Op tienjarige leeftijd is die geamputeerd
vanwege kanker, de doktoren gaven hem nog een jaar te leven en dat was hem ter ore
gekomen; hij is wel 80 of zo geworden. Ik vond het zo knap hoe hij een doosje lucifers in zijn
handpalm legde een lucifer liet branden en zijn Dr. Dushkind opstak.
De Plechtige Communie
Na het Heilig Vormsel, dat kracht geeft om het geloof volwassen te beleven en te belijden,
waar je gezalfd werd door Meneer de Bisschop, was er nog een hoogtepunt in je leven. De
Plechtige Heilige Communie. De hernieuwing van de doopbelofte. Op deze leeftijd werd je
geacht oud genoeg te zijn om zelf te kunnen beslissen of je nu de Doopbelofte, die je peter
en meter bij het Doopsel hadden gemaakt, wilde hernieuwen. Veel inspraak hebben wij hier
niet gehad, maar het was in ieder geval goed voor een nieuwe fiets. Niet die waar ik op
gehoopt had, een sportfiets met remmen en versnelling, maar een gewone Burger(lijke) fiets.
Ik heb er zo vlug mogelijk die attributen laten opzetten en was dan tevreden met mijn fietsje
en heb er alle Limburgse heuvels mee bestegen.
In de zomer was er ook altijd de processie. Ieder zich een beetje parochie noemende
gemeenschap hield een processie.
Vooraan in de processie liepen de heel kleine meisjes getooid in witte jurkjes
en bloemenkransje
op het hoofd, met een mandje vol bloemen en gekleurde papiertjes die ze zeer devoot
uitstrooiden.
Het baldakijn werd gedragen door de acolieten, en hieronder bevond zich de pastoor met de
Monstrans. Hiervoor liepen de
misdienaars, sommige met wierookvat zwaaiend. De vlaggen aan de kant van de weg.
De beroepsvoorbidders, de welpen, verkenners die met de armen over elkaar moesten
lopen, de gidsen in hun blauwe uniform en de kabouters. Het maagdenkoor, waar geen
maagd meer bij zat behalve die lelijke met dat Carnavalsgezicht. De hoofdmaagd was
Marianne van Jan, ze liep tussen de twee bellen en sloeg daar zeer gezegend op. De
harmonie, met de bestuurders in slipjas en hoge hoed op hun stoekmanier mee marcherend.
De paraplu dragend op een klaarblijkelijk voorgeschreven manier. De Reserve Officieren
waaronder Dhr van den Bosch van de ODB . Meester Bruna, en gymleraar Willems van het
Bernardinuscollege waren altijd en zeer voornaam aanwezig. Ook kandidaat notaris Sleeven
liep al te oefenen in de Vlotstraat.
De mannen liepen samen, met rozenkrans en de voorbidder "Weesjejroet, Maria". Apart
hiervan liepen de vrouwen met naaikrans. Je liep mee met de organisatie waar je bij hoorde.
Er was ook de gymclub, allemaal in witte pakjes, mooi hoor. De zon leek wel altijd te schijnen
tijdens de processie.
Het rustaltaar op de hoek, met een prachtig van bloemen gemaakt heilig patroon op de
grond. Het is allemaal niet meer en zeker niet meer zo uitbundig als vroeger.
Later in het jaar kon je ook naar de Sacramentsprocessie in Heerlen gaan kijken, daar
hoefde je niet mee te lopen want je was niet van die parochie. De stoet was groter en er
liepen meer mensen mee. Waarom moest je er eigenlijk naar kijken? De jaarlijkse
Sacramentsprocessie, de militaire reserve officieren liepen mee in uniform. De dag ervoor
had de gemeente de halve stoeptegels eruit gehaald waar dan masten met geel-witte
vaantjes in gezet werden. Families maakten van bloemen en gekleurd zand hele taferelen op
straat voor hun huizen. In het raam of in het open deurgat stond het H. Hart beeld met
bloemen en kaarsen erom heen.
Voor ons, kleine mannekes was het belangrijkste van deze processie het feit dat een paar uur later de zomerkermis
begon op het Hemaplein en de Markt. Vier dagen lang naar de kermis. De Benzineauto's, de
Hoogvaart, het Lunapark, de Rups, de Vliegtuigjes, Draaimolen, Botsauto's, Suikerspinnen,
Zuurstokken en Paling. Het advies van mijn moeder was: "Loop eerst de hele kermis af om te zien
wat er allemaal is dan gaat je geld niet zo vlug op". Kennelijk wist ze niet dat we al dagen
van tevoren de kermis verkend hadden.
En dan dat ene oude mannetje die op een metalen fluit stond te spelen en je ondertussen
een leren dingetje verkocht dat je op je tong moest leggen en dan kwam er een speciaal
geluid uit. In het najaar had je nog een kermis, die duurde maar drie dagen.
Later ben ik een welp geworden. Je ging naar het Haka, het hoofdkwartier van de
Hubertusgroep aan de Benzenraderweg ter hoogte waar nu de Vergiliusstraat is. In principe
lag daar achter een weide het gebied dat de Bende genoemd werd.
In 1957, is een nieuw Haka gebouwd verder op vlakbij de Eurenderweg en de
voetbalvelden van RKSV Bekkerveld. Die voetbalvelden zijn ook verlegd richting het nieuwe
H.K.
Je zei dat je lid wilde worden. Zo eenvoudig was dat. Leon Voragen vroeg nog wel wat ik
kwam doen, maar dat was ook alleen maar om dwars te liggen. Van Akela Alberts, Balou
Moonen en Bageera Leeuwenberg (van de Bekkerweg die later naar de Caumerbeeklaan is
verhuisd). De kleur van het nest weet ik niet meer,
misschien wel het rode. Daar zat je dan Akela we doen ons best. Jij dip dip dip en dop dop
dop Oef. Je kon sterren halen voor op je pet, insignes voor op je mouw en gele strepen aan
je arm als je gids of de assistent gids was. Een welpje was een sigaretje aan het roken, nou
roken, het was meer zuigen. De Akela, zelf ook met enige regelmaat genietend van het
inhaleren, zei dat hij die sigaret moest uitdoen. Dat welpje zei toen: "Een welp volgt de oude
wolf en toen de Akela echt boos werd zei hij dat een welp moedig is en volhoudt."
Je was lid van een Welpenhorde. Iedere zaterdagmiddag met korte bruine
ribfluwelen broek,
speciale das, met leren dasring, of het omhulsel van een luciferdoosje en opgestroopte
mouwen van je groene hemd, ging je op pad. Je lange kousen werden opgehouden door een
groene kousenband. In de regen, wind, sneeuw of zon. Altijd hetzelfde gekleed.
Op zomerkamp, ach ook dat was een fijne, simpele tijd. Later bij de verkenners vond ik het
minder en ben ook niet al te lang gebleven. In die tijd was het liedje Seven Lonely Days bekend, er is ook een Nederlandse
versie opgemaakt. Die ga ik hier niet vertellen. Het begon met Zeven dagen lang lag ik in
een boerenschuur. Enz enz. Het is tijdens de reünie gezongen.
Er was ook een
politieagent, de Rooie van Welten die daar toezicht hield. Het was een aparte en je moest
ervoor uitkijken. Een uitnodiging om op woensdagmiddag naar de strafklas te komen op het
politiebureau aan de Akerstraat had je zo op zak. Dat was voor niemendalletjes zoals spelen
in de nieuwbouw, fikkie steken in een weiland, met losse handen fietsen, niet recht de straat
oversteken en weet ik wat nog meer. Een politieman boezemde je nog enige angst in toen je
klein was. Dit respect is heden ten dage volledig verloren. De tijden zijn veranderd,
misschien helaas.
Thuis werd ABN gesproken, de Limburgers zeggen over de Heerlenaren dat ze met alle winden meedraaien. We zijn tenslotte Winkbülle en de Heelesche Wink weten we alles van en:
D'R LANGE JAN MARSJ
Teks & meziek: Wiel Knipa
Zang (*) : Wiel Knipa
Paris hat zienne Eifeltoer, i Kölle sjteet d'r Doom,
in Brussel sjteet ut menneke en iemmieteert d'r Donausjtroom.
In Heële sjteet d'r Lange Jan te sjwame daag en nach.
Woeë is deë miensj van Heële, deë noets 'ns hat gezach:
Refrein:
Kiek 'ns doa, kiek 'ns doa, doa stjeet d'r Lange Jan !
Dat is d'r langste keël deë uëver Heële kiekke kan !
D'r Lange Jan kint jiëker kink.
Deë is joa graad ezoë bekint wie ozze wink !
En is me ins wiet voet geweë, en wilt op heem agoa,
da züt me, wied va Heële al, d'r Lange Jan gans mechtig sjtoa.
Dan sjteet e doa wie inne vrunk, deë ummer op dich wach.
Woeë is deë miensj van Heële, deë noets 'ns hat gezach
Je had in die tijd van de speciale seizoenen. We noemden dat "Tijd" : de rolschaatstijd, badmintontijd, toltijd, knikkertijd en meer. Hele families die op hetzelfde moment met een racket tegen de shuttle sloegen.
Knikkeren was ook leuk, je had gewone knikkers en vlinders en van die dikke knikkers. (Die noemen ze in Zeeland Bolle Ketten). Een kuiltje graven in het gangetje bij Mevrouw Pauli aan de overkant en met Huppie Boesten knikkeren. Huppie is jong overleden, misschien wel aan zijn hart. Zijn vader zat iedere zondagmorgen de duiven binnen te fluiten.ij het mesje pikken trok je een vierkant in de Limburgse klei (Löss) en dan maar stukjes "land" veroveren. |
Vergeet de kattenflietsch niet of de sleutel met een touwtje en een spijker
en in de sleutel het kopje van een lucifer, spijker erin en tegen de muur slaan, dat gaf een
behoorlijke knal net zoals een Koffie Blik van d' Ouwe Egberts met deksel, een gat in de
bodem, een blokje ongebluste kalk, even er op kaatschen en dan een lucifer aan het gaatje.
Ik heb dat blikje ooit eens met water uit de regenton gevuld en toen in dat nisje in de muur
gezet. Door de kou kreeg ik de lucifer niet vlug genoeg aan het branden en het resultaat was
uiteindelijk een grote knal, mijn hele jas onder de witte spikkels en met een van mijn ogen
heb ik een aantal dagen lopen pietschen. Ik ben ervan overtuigd dat mijn zondagskindgeluk
me hier wederom niet in de steek heeft gelaten. Andere eenvoudige dingen waren het
pistooltje dat je maakte van wasknijpers, ringetjes rubber geknipt van een oude binnenband
van de fiets, een leeg luciferdoosje welk na veelvuldig gebruik indeukte.
Ook maakte je een ratel voor op je fiets van een leeg schoensmeerblikje van Ca Va Seul,
wederom een halve wasknijper, de rubber ringetjes en een touwtje voor aan het stuur. De
ratel werd aan de stangetjes van het spatbord vastgemaakt en de halve wasknijper raakte de
spaken. Met het touwtje kon je meer of minder lawaai maken.
De kleppers die men gebruikte om wat ritmische beweging te krijgen tijdens het wandelend
zingen heb ik nooit kunnen bespelen. Maar ik kon
wel op mijn twee vingers van een hand fluiten.
Van wat planken en een set wielen van een kinderwagen bouwde je een zeepkist. Het was
weinig kist en zeep zat er ook niet bij maar het was wel een leuke manier om je voort te
bewegen, vooral berg af.
Wat ik ook graag deed was met de melkboer, bakker of groenteboer meegaan. Op die kar
met paard en zweep. Je mocht wel niet aan het brood zitten met je votsvingers, maar het
paard mennen mocht wel. Ik stak ze wel eens met de zweep in het achterste, dan knepen ze
ermee. Bij melkboer Klaasen
was het moeilijker als je vroeg of je mee mocht zei hij altijd "Morgen" en als je de volgende
dag kwam zei hij ik zei toch morgen. Hij deed zo omdat zijn vrouw een vierkant achterste
had, dat was goed te zien als je om een Kwart Room ging, dan liep ze dat hele erf over om
het te gaan halen en had je al de tijd om het te observeren.
Je speelde tikkertje (krijgertje noemde ze dat in Holland) en verstoppertje. Ie wie waai weg,
wie niet weg is wordt gezien. Stom spel was dat eigenlijk. De 1e die gevonden werd en niet
eerder bij de Pot was dan de zoeker was "Het" in de volgende ronde.
Al die andere bleven zitten waar ze zaten en verroerden niet, hielden hun adem in en stikten
niet. Je speelde paardje met je vriendjes, een lang stuk touw, een was de menner en de
andere het paard en had je toevallig beslag kunnen leggen op een bolderwagen dan was het
natuurlijk helemaal ideaal om menner te zijn. Ook was er nog het Doktertje spelen, dat
uiteindelijk ook niet zo onschuldig was als men dacht.
En je speelde Cojboj en Indiaantje er waren ook Cojbojmeisjes.
Tiny van der Hoef die met haar ouders en haar zusje Adrie ook in dat pakhuis aan de
overkant woonde was meestal wel een beetje een jongensachtige en speelde mee. Haar
vader was chauffeur bij de Herschi, een limonadehandel. Ze zijn later naar Dongen in
Brabant verhuisd.
Het was winter en mijn herinnering lag er meer sneeuw dan tegenwoordig. De verse sneeuw
maakte een speciaal knerpend geluid onder je voeten. Altijd diepe sneeuw op het
Aarweggetje aan het hek van Hoeve de Aar, daar waren de zijkanten nogal hoog. Wat de
reden was om daar te toe gaan weet ik niet, maar het was wel spannend. Links af, onderweg naar de
Weltervijver, waar je kon schaatsen en door het ijs zakken aan de overkant in het riet. De
schaatsen waren van hout, met die ellendige gekleurde touwen om ze onder te binden. Ze
gingen altijd vlug los en dan reed je zonder het te willen een scheve schaats. Het puntje voor
op die schaatsen was toch ook niet bepaald veilig. Ik zocht liever naar de wikkels van
Mars daar zat een sterretje op en met 6 sterretjes kreeg je een nieuwe reep gratis, dat was
toch 10 cent bespaard.
In de winter had je ook speciale kleding, de trainingspakken. En natuurlijk je rubberlaarzen.
Deze laatste had ik liever niet aan want dan kon je niet lekker glijden en dat deed ik ook zo
graag. Dat ging het beste met leren zolen onder je schoenen. De ouderen hadden klompen,
daar plakte de sneeuw zo aan vast dat het schier onmogelijk was om te lopen.
Jammer dat in de loop van de dag de gemeentewerkers kwamen om zand te strooien op de
weg. Deze mannen, ondanks dat ze hun werk deden, werden behoorlijk met sneeuwballen
bekogeld. Op de stoep kon je geen glijbaan maken want in die tijd kreeg je een bekeuring als
je trottoir niet sneeuw en ijsvrij was gemaakt.
Ik kan me de winter herinneren dat ik voor het eerst ijzel meemaakte.
De watermolen, bij de Weltervijver was stuk en er kropen ratten door de beek. De
Geleenbeek stroomde verder door de weilanden, voorbij een draaihekje, onder de
Welterlaan naar de Paulussewei, waar je hartstikke lekker kon sleeën. Volgens Piet heeft
Sjors Leufkens van de Franciscusweg, monteur bij Canton Reiss de slee gelast, dat ding trok
altijd naar een kant waar een boom stond of waar net een vrachtwagen voorbij reed en hij
eronder door ging met zijn Limberg muts op. Dat sleeën kan nu niet meer want het ABP staat
daar en de slee is ook kapot. Je nam de doodskop, dat gaf een geweldige klap als je erover
heen vloog. Je moest op tijd "remmen" anders eindigde je in de beek. De specifieke geur van
je trainingspak. Ze waren uiteindelijk toch gekocht bij de Hema, Schunck, Kapé of Vroom en
Dreesman. Bij Wolf en Herzdahl waren het alleen maar kostuums en pofbroeken, ook wel
drollenvangers genaamd. Uiteindelijk vielen de sneeuwklontjes beneden aan de
broekspijpen al smeltend eraf. De pijn aan je vingers en tenen, het tintelen, werd minder en
stopte geleidelijk aan.
\
De Lente, het vroegjaar en de Paastijd. Eerst nog even 40 dagen Vasten en zich onthouden
van vleesch en jus uit vleesch. Je mocht ook veel minder eten in totaal maar 2 volle
maaltijden per dag. Voor de Vasten was er Carnaval en op Aswoensdag ging je een askruisje halen
in de kerk. Als kleine man had ik niet zoveel bemoeienissen met Carnaval, ook niet met dat
Vasten, op latere leeftijd heb ik dat allemaal wel ingehaald. Het festijn was in die zin speciaal
dat we ons mochten verkleden. Ik altijd als Cowboy, met klappertjes pistool, een hoed met
aan een kant de rand omhoog, een sjaaltje van een van mijn zussen en speciale manchetten
gemaakt van karton, beplakt met papier en een sterretje. Uiteraard was er ook de
Carnavalsoptocht, dat was een bonte kakofonie van kleuren, verklede mensen,
praalwagens, grappige onderwerpen en leukigheden, zingende en hossende mensen. Als
laatste altijd de Prinsenwagen waar het snoepgoed en de confetti vanaf vlogen.
Beter nog de Nonnevotten. Heerlijk, maar je kunt ze niet kopen. Het was een heel verre neef
van de oliebol. Net als met Oud Jaar, een lading deeg dat had staan rijzen, de bolletjes
werden in een lange sliert gerold en van die sliert werd een knoop gemaakt. Die gingen in de
olie en als ze bruin waren werden ze op een schaal gelegd. Droog, maar wel lekker van
smaak met poedersuiker erop. Dit doet me denken aan feestelijkheden, de vla's en taarten
die op de plank in de provisiekelder stonden. Iedereen dacht "Och dit kleine bloemetje van
crème pik ik eraf dat ziet toch niemand". Daarom stonden er vaak taarten van niks op tafel,
ontdaan van vele decoratieve crèmedotjes, toefjes slagroom, mandarijn partjes en chocolade
eikenblaadjes. Die gekonfijte kersen vond ik niet lekker.
Wat wel nog gedaan werd in die Carnavalstijd was langs de deur gaan en te zingen. Ik kan
me nog die drie nozems van van Gerven uit de Mr Adriaan Stassenstraat herinneren die
langs kwamen en zongen:
't Is joa vasteloavend, ju-de-ri-de-ra-la-la.
't Is joa vasteloavend, ju-de-ri-de-ral.
En went 't vasteloavend is,
huijt der duuvel op de kis.
't Is joa vasteloavend, ju-de-ri-de-ral.
Toch keken ze scheef op hun neus omdat ze geen geld maar alleen een nonnevot kregen.
In de vasten mocht je niet snoepen en moest je het snoepgoed in een doosje bewaren dat
pas op Paaszaterdag open gemaakt mocht worden. Of wel er zat niet veel snoep in ofwel
deze traditie heb ik als kind niet echt meegemaakt, want het verhaal ken ik maar de
werkelijkheid verplicht mij te zeggen dat mijn geheugen me hier grandioos in de steek laat.
De Goede Week was een week die ik eigenlijk wel fijn vond. Er was geen Mis, op
donderdag, vrijdag
en zaterdag. Donderdag was er wel een "speciale" dienst.
Ik vond de zondagsplicht genoeg en het Lof of de Vespers in de namiddag waren teveel van
het goede. Je voldeed aan de Catechismus (Katmegismus) "Waartoe zijn wij op aarde. Wij
zijn op aarde om God te dienen en daardoor hier en in het hiernamaals gelukkig te zijn". Er
waren de vier akten Hoop, Berouw, Liefde & Geloof, de 10 Geboden van God
en de 12 Artikelen des Geloofs. Het Onze Vader en het Wees Gegroet Maria. Je moest het
allemaal maar uit je hoofd leren. Ook de Latijnse mis. Mea culpa, mea culpa, mea maxima
culpa, het Credo (over een impotente pater) en het mooist was Itte Missa Est. Maar zoals ik
al eerder aangehaald heb, de Gregoriaanse gezangen vond ik wel mooi.
Op Goede Vrijdag moest je de Kruisweg lopen, op je blote knieën knielen op dat
harde ruwe beton en iedere keer maar mopperen op die vuile
Romeinen die de Man met de Doornen Kroon al voor de 3e keer lieten vallen. Op die Joden
hadden we het ook al niet voorzien. Zij lieten hun eigen Koning vermoorden door Herodes en
Pontius Pilatus, zijn handen afspoelend met water totdat hij onschuldig was.
De winkels gingen dicht tussen 14.00 en 16.00 uur in verband met de viering van Goede
Vrijdag.
Op Paaszaterdag kwamen de klokken en die brachten eieren mee, wat die Paashaas er uiteindelijk meedeed is niet bekend. In onze tuin lagen ze verstopt, zelfs in een onderbroek die aan de waslijn was blijven hangen. Bij Ritzen, de buren, zaten ze in de pruimenboom, Vader Ritzen riep met een hoog stemmetje: "Ik zie er nog een in de pruimenboom vlak voor je neus" en Guusje, die het spruitje moest brengen, stond er vlakbij en zag het niet. Het was toch ook een speciaal feest het Paaschfeest. Vooral die hardgekookte gekleurde eieren waren lekker en je kon er je broers of zussen een tik meegeven. 's Ochtends stond de tafel netjes gedekt, met eierrekjes die door mijn oudere broers waren gemaakt. Met een figuurzaag, triplex en verf hadden ze daar leuke rekjes van gemaakt. Natuurlijk moest er weer naar de kerk gegaan worden, een drie-heren mis, als dat niet lang duurde. Iedereen liep op zijn Paasbest en zei Zalig Pasen. Dat zegt de Paus ook tijdens Urbi et Orbi, maar dan heeft hij het ook nog over de fijne bloemen waarvoor hij de Nederlanders bedankt. Een aardige bijkomstigheid was dat het dan ook 14 dagen vakantie was, net als met Kerstmis.
Deze dag begon met een Reveille, de een of andere harmonie trok dan al vroeg in de
ochtend door de straten. Dit was het sein dat de vlaggen met Oranje Wimpel in de mast
gingen en ik was altijd blij als dat gedaan was en het ding niet uit mijn handen gevallen was.
Er was een optocht ter meerdere eer en glorie van Hare Majesteit Koningin Juliana die op 30
april verjaarde Een kinderoptocht, waar de kinderen allemaal in iets Oranjes rondliepen. Je
had hoedjes, sjerpen, vlaggetjes, rokjes enz. Net zoals tegenwoordig bij de
sportevenementen waar Nederland meent goed in te zijn, zoals voetbal, tennis en
schaatsen. De fietsen werden versierd met allerlei gekleurd crêpe papier en een boog op het
stuur met een foto van en de tekst Lange Leve de Koningin. Je kon daar prijzen mee winnen.
Ik had een keer prijs, maar het was met de fiets van Paula. Dus naar het gemeentehuis om
de prijs op te halen en ik moest kiezen voor iets waar wij beiden gebruik van konden maken.
Ik heb een (blikken) dolk uitgekozen. Paula was het daar niet mee eens
Op het Bekkerveld werden 's middags de kinderspelen gehouden. Hardlopen, zaklopen,
(peper) koekhappen, allemaal georganiseerd door het Oranje comité uit de buurt. Je kon
daar best wel leuke prijzen mee winnen.
's Avonds de lampionoptocht richting het vuurwerk in 't Loon, waar iedereen ooh en aah riep
en de volgende morgen met een stijve nek wakker werd. Ook werd er op het Hemaplein een
film vertoond in de open lucht en dat was een extra avondje weg, want je moest speciale
toestemming hebben om naast het weekend een avondje naar buiten te mogen.
De maand mei was Mariamaand – dan had je iedere avond of vaak toch een kleine
processie voor de Heilige Maagd Maria, de Sterre der Zee. Het katholieke leven werd je niet
alleen met een paplepel ingegoten af en toe werd er ook wel wat geforceerd. Toch las ik best
wel graag in het Oude Testament, maar kennelijk was het niet geschreven voor de smeuïge
verhaaltjes.
Het Leenhof was een soort bedevaartsplaats. Het lag op de Schelsberg tussen Heerlen en
Schaesberg. Hoe dat precies in elkaar zit weet ik niet, maar het navolgende heb ik van het
internet afgehaald: Ter afsluiting van de meimaand "Mariamaand" zal op maandag 26 mei
de traditionele dekenale voetbedevaart naar de kapel in Leenhof worden gehouden, waar om
19.00 uur de H.Mis zal plaatsvinden met de toewijding van het dekenaat aan Maria.
Het was een eind lopen. En ja hoor soms wilde men ook naar Wittem te voet om een
zwaardere dienst af te dwingen van de plaatselijke Heilige.
Limburg leende zich wel voor dit soort dingen. Het was als je eenmaal de moed had
gevonden mee te doen een mooie wandeling door de heuvels en het boerenland. Eigenlijk
moet je hier zeggen het platteland, maar in deze categorie is Limburg moeilijk te plaatsen.
Overal stonden de kleine Bidhuisjes, Kapelletjes, Mariabeelden, Jezus aan het kruisbeelden. Ik moet
zeggen dat deze geloofsovertuigingen toch wel tot mijn verbeelding spreken. In zoverre dat
als je tegenwoordig in de zuidelijke landen komt deze attributen nog veelvuldig voorkomen
en het mij toch doet denken aan lang vervlogen, maar wel aangename tijden.
In de vakantie werd er veelvuldig gebruik gemaakt van het grote 50
meter Openlucht zwembad Ter Worm. Eigendom van de Oranje Nassaumijnen en gelegen in
de Gemeente Voerendaal.
In mijn eerste herinnering was zelfs op Zwembad Terworm de hele boel gescheiden.
Vaders en zoons aan de ene kant, moeders en dochters aan de andere kant. Wat daar het
nut van is geweest heb ik nooit begrepen en kennelijk meer mensen met mij want tegen de
tijd dat ik er eventueel last van zou krijgen is deze regel afgeschaft. Wat een rare wereld
toch, totdat het gemengd zwemmen kwam. Iedereen een abollement, een
gezinsabonnement en weg was je.
Zwemmen, ook vanwege de afstand, was voor de hele dag dus je nam je broodtrammen
mee met Rinsche Appelstroop welke helemaal in het brood getrokken was of met tomaten
die het brood doordrenkt hadden, een fles Komol (prik limonade) was iets heel aparts,
normaal gesproken kreeg je alleen wat limonade gemaakt van siroop.
|
Eigenlijk een hele loop naar het zwembad. Met je zwembroek in een op speciale manier
opgerolde handdoek liep of fietste je er naar toe via de Welterlaan, Pijnsweg,'t Welterhuisje
op de Valkenburgerweg, en dan tussen de hoge bomen en de velden, langs een heel grote
plataan, nog een klein stukje, de weg liep naar beneden, de geur van het water of chloor en
het geluid van de stemmen. Rechts de fietsenstalling, met penning.
Rechtdoor kwam je bij Kasteel Terworm. Naar de kassa, heren rechtsaf, dames links. Daar was ook de trap naar het dakterras waar je over het hele zwembad uitzicht had. De stank in het kleedhok, de jongens die probeerden om de meisjes van de garderobe door het luik in hun hokje te trekke en dat vieze warme water net voor de toonbank. Die grote dikke boomstam in het diepe, de scheidingskabel en de grasvelden (Terrassen) het ondiepe en het pierebadje en het bruggetje aan de overkant waarachter een grote fontein waarmee het zwembad kon bijgevuld worden. De badmeesters, ik ben hun namen kwijt en de sprits die je in het winkeltje kon kopen en een zak chips, waarbij verpakt een blauw zakje met zout. |
In de zomervakantie was er meestal het Vakantiewerk, dan ging je met een groep kinderen
overal te voet naar toe onder leiding van een begeleider of ster. Je werd op een niet eens
onaangename manier bezig gehouden. Papa had dan je eten voor de hele dag in een
rugzakje gestoken en met de thermosfles die gevuld was geweest met het heilige water uit
Lourdes, Mama had dit meegebracht van haar pelgrimage aan dit bedevaartsoord, gevuld
met koude thee, suiker en melk, was je weg. Je leerde liedjes zingen van Wie ich nog een
Junkse woar.
De Brunsummerheide, met de Rode Beek en die grote witte zandvlakte had geen geheimen
voor je. Op de Heksenberg zijn we nooit geweest misschien was de begeleiding een beetje
bijgelovig.
Het Imstenraderbos, met de medische Missiezusters en die diepe kuil middenin, waar je in
de herfst veel paddestoelen kon vinden voor het Herfststukje op school. Niet te vergeten de
Geul om te gaan pootjebaden. Putberg, met zijn heerlijk koele water uit de bron was een
interessant terrein.
Met het Vakantiewerk werden we eens ondergebracht bij het Bernardinuscollege. Op het
speelplein stond een Heilig Hart beeld en iemand heeft op een hand staan slaan tot die
afbrak. Gelukkig ben ik die jongen zijn naam vergeten anders zou ik hem nu verraden.
Wat waren het eigenlijk eenvoudige tijden en wat was je met weinig gelukkig Natuurlijk je
wist niet beter, maar sommige vriendjes gingen wel al naar Katwijk aan Zee en een enkeling
naar Rimini in Italie.
In het Oude Aambos gelegen aan de Oliemolenstraat ging je naar het hertenkamp en de
Moffen moesten zelf maar hun Beukneut zoeken zei een oude mevrouw. Er was een grote
houten brug. De Caumerbeek stroomde aan de zoom. Boven was een redelijke speeltuin,
maar daar voelde ik me nooit veilig met die jongens van de Molenberg, dat was in mijn ogen
een beetje tuig. 's Avonds waren er vuurvliegjes te zien. Of was dat een andere gloed in de
buurt van het Paviljoen.
Aan de andere kant van de Steile Berg was het Nieuwe Aambos met een grote speelweide.
Verder niet zoveel bijzonders, wat bankjes om op uit te rusten en te kijken naar de mensen
daar vertoefden.
Ofschoon, een Stadse Jongeman liep te wandelen met een boerendochter. Hij vroeg haar of
hij haar mocht tutoyeren. Ze zei dat ze het best vond, maar niet in het natte gras.
De auto's in die tijd hadden speciale nummerborden. P-2205. De P stond voor Limburg dat is
toch logisch. Iedere provincie had zijn eigen letter. Zoveel waren er trouwens niet want voor
ontspanning schreef je de nummerborden op van alle auto's die langs het huis kwamen. Je
miste er nooit een.
We hebben natuurlijk wel veel veranderingen en verbeteringen meegemaakt in onze jeugd.
De geiser, de badkuip, de koelkast, de wasmachine met wringer, het gasfornuis, de Pick Up,
de TV, de raketten in het heelal. Vergeet niet de hele revolutie die langzamerhand op gang
kwam via de muziek. De radio stond de radio altijd aan, vaak op Luxemburg. Dat was 's
morgens Nederlandse Muziek, 's middags die Fröhliche Welle en in de avond uren
Engeland. Leuke muziek, met Catharina Valente en Patti Page met "How much is that doggy
in the Window" In de zomer stond de radio in het open raam naar de tuin toe. BBQ's waren
er nog niet, je gooide gewoon een ongeschilde aardappel in het open vuur en als je dacht
dat die gaar was at je hem op, ondertussen je vingers verbrandend aan de zwartgeblakerde
schil.
|
|
Elvis zat al King Creole uit te hangen in het Heartbreak Hotel samen met een Teddy Bear en
zijn Hound Dog. Bill Haley met krul was aan het Rocken around the Clock. Jerry
Lee Lewis was
bezig aan zijn eerste trouwpartij en rammelde de piano zowat uit elkaar op Shantilly Lane en
Fats, onderweg naar Blue Berry Hill al wandelend. Peter en zijn Rockets kwamen van het
dak af en Teddy Scholten zong een beetje. Harry Belafonte wilde naar zijn Island in the Sun.
Anna danste Sh-Boom, Catharina zong van rititi. Johnny Ray stond te huilen in de regen en
wij hadden nog steeds geen TV.
Ed Bardoul