Vliegerwetenschap
Hoe meet je de wind?
Als je de wind niet kan zien, hoe kun je dan zeggen hoe snel de wind gaat?
Eigenlijk is het erg gemakkelijk. Je kunt de wind niet zien, maar je kunt wel zien wat die wind doet met de dingen om je heen. Je voelt aan je gezicht bijvoorbeeld, dat de wind waait. Je ziet buiten de bladeren van de bomen bewegen. Je hoort de vlaggen wapperen in de wind. Op dagen dat de vlaggen waaien, waait de wind vaak harder dan je fietsen kunt. Zelfs als je hard trapt.
Laten we eens kijken naar de windsnelheid. We omschrijven het in kilometers per uur. Zo omschrijven we ook de snelheid die auto’s en scooters rijden. Maar in plaats van te kijken op de snelheidsmeter, gebruiken we de natuurlijke windsnelheidsmeter die overal om je heen is in de natuur.
Natuurlijke windsnelheidsmeter
Beaufort |
Snelheid |
Wat zeggen ze? |
Wat zie je? |
|
Minder dan 1 km/u |
Windstil |
Rook stijgt recht of bijna recht omhoog
|
|
1 – 5 km/u |
Zwakke wind |
Rook drijft langzaam, takken stil, vlaggen hangen slap |
|
6 – 12 km/u |
Zwakke wind |
Bladeren ritselen, vlaggen wapperen langzaam |
|
13 – 19 km/u |
Matige wind |
Vlaggen waaien, struiken bewegen |
|
20 – 29 km/u |
Matige wind |
Kleine takken zwiepen |
|
30 – 39 km/u |
Vrij krachtige wind |
Grote takken zwaaien, vlaggen staan strak |
|
40 – 49 km/u |
Krachtige wind |
Bomen bewegen, stof en zand vliegt door de lucht |
|
50 – 61 km/u |
Harde wind |
Het is veiliger om te stoppen met vliegeren. Het is lastig tegen de wind in te lopen of te fietsen |
|
62 – 74 km/u |
Stormachtige wind |
Je bent gestopt met vliegeren |
De beste wind om te vliegeren is wanneer de wind tussen de 6 en 30 kun/u waait. Dus van 2 Beaufort tot 5 Beaufort. Als de wind minder is, hebben de meeste vliegers problemen met vliegen. Als de wind sterker is, wordt het voor de meeste vliegers moeilijk om onder controle te houden. Dus let op de bomen, struiken, vlaggen en het gras om te weten of het een goede wind is.
Iets anders waar je op moet letten is de turbulentie. Turbulentie voel je als de wind dan zwak, dan weer sterker is. Het is erg moeilijk om goed te vliegeren in een turbulente wind.
Als wind over het land waait gaat dat hetzelfde als een rivier door het land. Als de rivier breed is en glad van bodem, zal het water ook rustig stromen. Maar als de rivier over rotsen moet stromen, scherpe bochten moet maken, of heuvel-af moet stromen zal het water snel stromen en ruw zijn.
Hetzelfde gebeurt met wind als het over bomen, langs gebouwen of over heuvels moet.
Vliegeraars hebben een gouden regel. We weten dat de wind ‘hobbelig’
wordt, als het over of rond een obstakel gaat. We hebben gemeten hoe lang het
duurt voordat het ‘hobbelige’ uit de wind verdwenen is. Die afstand is 7 keer
de hoogte van het obstakel. Dus als een boom 30 meter hoog is, moet je op 210
meter afstand van de boom gaan staan om de ‘hobbelige’ wind te vermijden.
Anders zou de wind je vlieger in een boom kunnen trekken of neer kunnen laten
storten op de grond.
Als er vanuit het oppervlak van de aarde thermiek ontstaan, zoals hier op het plaatje afgebeeld, kan de vlieger, wanneer deze erin terecht komt, veel meer trekkracht ontwikkelen. Hij wil met de opwaartse stroming mee. Hij zal er echter ook een keer uitgeraken en in de dalende luchtstromingen terecht komen. De vlieger zal dus raar vlieggedrag gaan vertonen. De turbulentie om de thermiek heen zal er misschien wel voor zorgen dat hij neer zal storten.
Hier zien we de luchtstroming op het strand. Overdag komt de luchtstroom vanuit de zee het land op en geeft een fris windje wat lekker is op het warme zand. Op het land echter warmt de wind op en stijgt zodoende op. Boven zee koelt hij weer af en alles begint van vooraf aan. ’s Avonds en ’s nachts vindt het omgekeerde plaats. De wind komt nu van de landkant en waait richting zee, waar hij wordt opgewarmd en dus opstijgt. Eenmaal weer boven land koelt hij weer af en stroomt weer richting zee.
Bron: The American Kitefliers Association
En verzameld op het Internet
terug naar keuzelijst